Aarzelend stapt de roodharige wankelend naar haar meerdere toe. ‘Vandaag is de laatste proef. Slaag je dan zal je je opleiding verder kunnen zetten, maar slaag je niet, dan keer je niet meer weer.’ Sorane knikt even. ‘Ik zal u moeten telleurstellen, sir, want ik wil slagen.’ Verbaasd om zoveel zelfzekerheid kijkt hij haar aan. Is er iets dat hem ontgaat? Zelfs als ze volledig gezond zou zijn, dan had ze nog maar een kleine kans om te slagen. En als hij naar de verbanden om haar wonden kijkt, schud hij zijn hoofd. ‘Ze heeft zelfs geen kleine kans, maar misschien lijkt dat maar zo,’ denkt hij. Dan kijkt hij Sorane aan en wijst naar een beeldscherm. Daar zijn drie portretten te zien. Twee mannen en een vrouw. Onder de portretten kunnen ze de gegevens over deze doelwitten lezen. Ze zijn gelukkig alle drie op macht beluste misdadigers, voor wie een dode meer of minder niet telt. ‘Dat zijn je doelwitten, Sorane. Je hebt tot het einde van de week om hen uit te schakelen. Kom echter niet terug voor ze dood zijn, want anders kom je niet levend het kleine huisje op de oppervlakte binnen.’ Sorane knikt alleen maar. ‘Mag ik mij nog even voorbereiden, Her? Ik moet mijn verbanden verversen, anders kunnen de wonden ontsteken.’ De man kijkt haar even nadenkend aan, dan zegt hij: ‘Doe maar, Sorane. Ik verwacht je over dertig minuten in de grote zaal. Daar zal je alle gegevens krijgen over je doelwitten.’ Mankend en licht wankelend stapt Sorane moeizaam naar de uitgang tot de eetzaal toe. Als ze voorbij haar vrienden stapt, vraagt ze: ‘Axin wil je me even helpen? Want ik moet mijn verband vervangen, voor de proef begint.’ De jonge vrouw knikt met een bezorgd blik. Als Sorane het ziet, glimlacht ze even. ‘Ik kom ook mee.’ ‘Je kent de regels, Verin. Dus je blijft best hier wachten tot we terugkomen,’ zegt Sorane koel. Een tiental minuten later trekt Sorane haar jasje uit, Axin helpt haar om het verband los te maken. Verbaasd staart ze naar de wonde aan de zijde van Sorane. ‘Je ziet er bijna niets meer van. Hoe kan dat?’ ‘Een zalfje, Axin. Dat werd in de mijnen gebruikt om wonden te behandelen. Ik kreeg van die mannen een voorraadje mee. Wil jij het verband om mijn arm losmaken?’ Ook haar arm is al veel beter, merkt Axin dadelijk op. Hij is zelfs niet meer gezwollen. Als ze Sorane geholpen heeft om het verband om haar dij te verwijderen, blijkt ook die wonde zo goed als genezen te zijn.’ ‘Die zalf is een wonder, Sorane.’ ‘Niet echt, Axin. Maar als ik die niet had, dan had ik zelfs geen kans om de proef te winnen. Nu ben ik bijna zo gezond als toen ik aangevallen werd. Alleen heb ik ergens spijt dat ik hen moest doden.’ ‘Spijt moet je niet hebben, Sorane. Zij voerden hun opdracht uit en vonden de dood. Het was hun doel om je te doden, dus dat zijn is niet jouw schuld.’ Sorane wrijft nog een dun laagje zalf over elke wonde. Verbaasd ziet Axin het verharden en een stevige laag vormen. ‘Had jij eigenlijk wel dat verband nodig?’ vraagt Axin, terwijl ze naar Sorane kijkt die even in een wandspiegel naar zichzelf kijkt. ‘Niet echt, Axin. Ik wilde de Coördinator misleiden,’ antwoordt ze. ‘Dat is je dan gelukt, Sorane. Zelfs ik en de anderen liepen erin,’ zegt Axin, terwijl Sorane een nauwsluitende zwarte broek over haar slanke benen aantrekt. ‘Waar kijk jij zo naar?’ ‘Je bent veranderd Sorane. Veel gespierder en toch vrouwelijker dan vroeger.’ ‘Dat kan ook moeilijk anders. Het leven in die mijnen is geen lachertje. Daar trainde ik als ik vrij was en die training heeft me goed gedaan.’ ‘Maar je was toch in verwachting.’ Even trekt een sombere blik over het gezicht van Sorane, maar dan glimlacht ze. ‘En ik ben van een gezond meisje bevallen, Axin. Haar naam is Tyjan. Maar ik heb haar afgestaan aan een jonge vrouw die een paar jaar eerder haar kindje verloren was.’ ‘Dat is vreselijk, Sorane. Verlang je niet naar je kindje.’ ‘Ja, Axin. Met heel mijn hart, maar ik moest het doen.’ ‘Je had toch kunnen wegblijven.’ ‘Nee, dat kon ik niet, Axin. Dat weet je ook wel. Niemand kan Akron levend achter zich laten. We zouden heel ons leven op de vlucht zijn. Dat mijn dochtertje veilig is, is voldoende voor mij.’ Axin knikt lichtjes, maar ze heeft toch haar twijfels. Dan klikt Sorane de speciale sluiting om haar heupen vast. Snel trekt ze een paar zwarte leren laarzen aan, met twee gespen sluit ze die nauw over haar broek om haar benen. Kalm neemt ze een donkerblauwe hemd bloeze, die haar hals en schouders bloot laat, uit een van haar reistassen. Ook dat blijkt tot Axins verbazing nauw om haar lichaam te passen. ‘Je ziet er mooi uit, Sorane. Hoe kom je daaraan?’ ‘Mijn vader kocht een tiental van deze kleren. Hij moet vermoed hebben wat me hier te wachten stond,’ zegt Sorane glimlachend, terwijl het bijpassend jasje uit haar tas neemt. ‘Wauw, spijtig dat het zwart is, Sorane. Maar je ziet er mooi uit, zelfs een beetje Sexy.’ ‘Kom, we gaan,’ zegt Sorane, terwijl ze de langwerpige box opneemt. Als ze hem over haar schouder hangt, staart Axin ernaar. ‘Wat is dat voor iets?’ ‘Mijn wapen, Axin. Het is zeer speciaal omdat alleen ik het kan activeren. Als het zich ontvouwd is het een zeer precies scherpschutterswapen waarmee ik van zeer grote afstanden kan vuren.’ ‘Waar heb je dat nu weer vandaan, toch ook niet van de mijnen?’ ‘Toch wel, het is een van die mannen waarover wie ik niets zou mogen zeggen.’ ‘Wauw. Dat moeten dan wel goede vrienden geweest zijn?’ ‘Denk je, Axin. Ze hadden een bedoeling. Ze trainden mij omdat ik hun enige kans was om de man te straffen die hun vriend liet veroordelen, waardoor hij in de mijnen terecht kwam.’ ‘Wie is die man dan?’ ‘De Coördinator.’ ‘Wat? Dat meen je niet. Je gaat me toch niet zeggen dat jij hem gaat doden.’ ‘Nog niet, Axin. Maar ooit zal hij dood voor mijn voeten liggen. Zijn zoon, die in de mijnen omkwam, eist dat van mij. Zijn vader heeft de vrouw van wie hij hield voor zijn ogen laten doodmartelen.’ ‘Heeft de Coördinator zoiets gedaan?’ ‘Dat weet ik niet zeker, maar het is het verhaal dat die gevangenen mij vertelden. En ik heb het vermoeden dat het werkelijk waar is.’ ‘En jij wil hem werkelijk vermoorden.’ ‘Dat heb ik hen beloofd. Maar vermoorden zal ik hem niet.’ ‘Besef je dan niet dat wij allen je vijand worden, Sorane.’ ‘Nee, Axin. Dat worden jullie niet. Enkelen onder ons willen dit leven, waar toe we gedwongen worden, niet. Maar alleen kunnen we hier niet weg. Akron is te machtig, daarom moeten wij allen samenwerken. Misschien doe jij ook mee, want ik weet dat jij van Nevon houdt. En hij van jou, al is dat verboden.’ ‘Hoe weet je dat?’ ‘Aan jullie blikken en soms vang ik tekens op die jullie aan elkaar geven.’ Even slikt Axin. ‘En jij merkt dat op.’ ‘Ja, zoals ook vele andere dingen, Axin. Het helpt mij om hier te overleven.’ ‘Dus als we niet met jou samenwerken, dan geef je ons aan.’ ‘Nee, Axin. Jij bent mijn vriendin. Ik geef jullie beiden een kans op een ander leven, als we slagen.’ Even staart Axin Sorane in de ogen. ‘Ik zal er met Nevon over praten, Sorane. Meer kan ik je niet beloven.’ ‘Doe dat alleen als je zeker bent, Axin. Want als Nevon weigert, dan zijn we er allen geweest.’ Slikkend knikt Axin, want ze beseft dat Nevon wel van haar houdt, maar ook trouw is aan de eed, die ze allen afgelegd hebben.’ ‘Kom je, anders wordt de Coördinator ongeduldig,’ zegt Sorane en verlaat haar vertrekken. ‘Je mankt zelfs niet meer,’ zegt Axin achter haar. ‘Oei, goed dat je het zegt, door ons korte gesprek was ik het bijna vergeten.’ Axin kijkt Sorane verbaasd aan, als Sorane langzamer stapt en lichtjes mankt. Dan glimlacht ze. Even later blijft Axin staan, terwijl Sorane naar de Coördinator toe mankt. Die kijkt haar verbaasd aan. In deze kledij ziet zij er helemaal anders uit. Zoals ze er nu uitziet, lijkt ze al tot de actieven te behoren. Even heeft hij spijt over wat hij met haar van plan is, want zo bevalt ze hem wel. En hem niet alleen, merkt hij. Verschillende jongemannen staren haar als ze een wereldwonder is. Maar het is zijn opdracht om haar te doden. Doe hij dat niet, dan zal Hera Eravna hem zeker laten ombrengen. Dan merkt hij de vreemde box op die ze over haar schouder heeft hangen. ‘Waar heeft ze dat vandaan? Is dat een wapen?’ denkt hij verbaasd. ‘Wat heb jij buiten de proef nog meer in gedachten, Coördinator? Weer zoiets als de vorige keer? Want een van de dingen die ik in de mijnen, tijdens mijn ‘vakantie’ geleerd heb, is dat de dood genade betekend. Want dood ben je uit je leiden verlost. Daarom zal ik hen niet meer doden, maar verwonden.’ ‘Wat doet Sorane? Waarom daagt ze hem zo uit?’ fluistert Verin verschrikt. Axin glimlacht alleen maar. Toch heeft Nevon het gemerkt. ‘Weet jij soms meer dan wij?’ Axin knikt even, maar zegt niets. ‘Jij weet iets, Axin.’ ‘Dat is juist, Nevon. Sorane is zo goed als klaar voor de proef en bijna zo gezond als een vis.’ ‘Zo gezond als een vis zeg je, Axin. En haar wonden dan. Zie haar eens manken van haar pijnlijke spieren. Het lijkt nog erger dan gisteren.’ ‘Die zijn al bijna volledige geheeld, Verin. Ze speelt goed komedie, want ze mankt zelfs niet echt meer. Je had haar daarstraks moeten zien, Verin. Ze is de Sorane die wij gekend hebben niet meer. Waar ze ook geweest is. Daar is ze door harde training een nieuwe vrouw geworden. Ze heeft de opleiding niet meer nodig om tot de actieven gerekend te worden. Ze is in feite al een actieve geworden. Alleen weet de Coördinator het niet.’ Een uurtje later stapt Sorane door de voordeur het kleine huisje uit. Daar wacht een zwever, die haar naar de stad brengt. Even kijkt ze om zich naar de andere huisjes van hetzelfde type. Dan valt haar blik op de wachtende zwever. Kalm stapt ze er naar toe. ‘Ben jij Sorane Cobanon?’ vraagt de vrouw aan boord van de zwever. De roodharige knikt. ‘Stap dan snel in.’ Even glimlacht Sorane en haast zich. De man die het toestel bestuurt kijkt zelfs niet naar haar. Sorane merkt dat hij een wapen op zijn dijen heeft liggen. Ook de vrouw is gewapend. ‘Verwachten jullie een overval of zo.’ ‘Nee, dat niet.’ zegt de vrouw kalm, maar trekt haar wapen. De bestuurder staat ook op met zijn wapen in de hand. ‘Je wapen, Sorane,’ eist hij. ‘Nee,’ meer zegt Sorane niet, maar dan flitsen haar beide handen onder haar jas uit. Uit haar beide wapens schiet een lange vuurstraal. De wapens worden met een harde klap uit hun handen geslagen. Verschrikt kijken ze Sorane aan. ‘Wat is die snel,’ denken ze allebei. ‘De volgende maal, schiet ik eerst op je wapen en dan op je rechter knieschijf,’ zegt de roodharige koel. ‘We moesten alleen je wapens afnemen, Sorane. Ook je die vreemde box, want dat was niet gepland. In de zwever ligt een aangepast wapen, dat jij moest gebruiken. Je hebt voor dat wapen speciale capsules nodig. Ze willen je alleen op een bepaalde plaats, terwijl ze je in het vizier nemen. Als je de drie doelwitten uitgeschakeld hebt, dan krijg je vermoedelijk een gifcapsule tussen je borsten of in je hoofd.’ ‘Denkt de Coördinator werkelijk dat ik dat wapen zou aannemen. Dan is hij nog dommer dan ik al dacht. De training die ik gedurende meer dan een jaar gevolgd heb, heeft van mij een volleerde schutter gemaakt. De mannen die mij trainden hoorden tot de beste van hun vak.’ De twee kijken haar verbaasd aan. ‘Wie hebben je dan getraind?’ ‘Veroordeeld gespuis, maar ze wilden een beetje verstrooiing in hun saaie bestaan in de mijnen.’ ‘Als dat werkelijk waar is en ik moet je geloven, Sorane. Dan staat de Coördinator nog een verrassing te wachten.’ ‘Als je wil, kunnen we je ergens dicht bij het doel afzetten.’ ‘Toch wil ik je omdat je ons gespaard hebt, waarschuwen. Je bent levend meer waart dan dood, maar alleen tot de drie doelwitten in hun bloed liggen. Daarna heeft jouw leven geen enkele waarde meer. Dat was het bevel van de Coördinator. Wees dan op je hoede?’ Sorane knikt even. ‘Weet je hoeveel er mij opwachten?’ ‘We hebben er drie met een zwarte personenzwever zien vertrekken, Sorane. Maar ongeveer een uurtje later vertrok een gehuurde zwever met zeker twaalf in het zwartgeklede mannen en vrouwen in.’ Sorane knikt even dankbaar. ‘Kruis alsjeblieft mijn pad niet meer. Ik kan mij in ons beroep geen dankbaarheid veroorloven. Dat weten jullie ook.’ ‘Dat is juist, Sorane. Het is een leven zonder liefde en vriendschap zonder vertrouwen. Dat weten we. Maar ik denk niet dat we nog in leven zijn als je terugkomt, want we zijn niet geslaagd in onze opdracht.’ ‘Maar er is iets dat je moet weten, Sorane. Uw doelwitten zijn niet diegenen aan wie de beschrijving beantwoorden. De Coördinator weet dat je alleen misdadigers wil omleggen. Daardoor verwacht hij dat jij uw opdrachten niet zult uitvoeren. Hij wil een reden hebben om u te laten uitschakelen.’ ‘Zou hij zoiets wagen?’ ‘Zeker Sorane. Niemand komt het te weten, want jij zal dood zijn.’ Even kijkt Sorane de man aan en knikt. ‘Misschien hebben jullie gelijk. Maar wat winnen jullie ermee omdat te verraden.’ ‘Jij hebt een paar actieven uitgeschakeld, die wij al een tijdje haten. Daarom willen we iets terugdoen. ‘Zijn jullie geen actieven.’ ‘Nee, alleen maar personeel van de bewaking.’ ‘Als ik jullie was zou ik niet meer terugkeren. Misschien kunnen jullie beter ervandoor gaan en ergens anders een nieuw leven starten. Ik denk niet dat ze om jullie twee zullen geven.’ De twee kijken elkaar aan. ‘We kunnen het altijd proberen, al geef ik ons niet veel kans van slagen.’ ‘Dat is toch altijd beter dan hier te blijven wachten tot ze komen,’ zegt de vrouw. ‘Dank u voor de goede raa…..’ ‘Misschien kent Sorane een vluchtweg, want zij lijkt altijd een ontsnappingsplan te hebben.’ ‘Dat is te laat, Ervin. Ze is al weg.’ Beiden kijken om zich heen, maar zien Sorane nergens meer. ‘En wij staan hier open en bloot, zonder vervoer.’ ‘Dan moeten we ons zien te behelpen, Zera.’ Sorane is intussen met de zwever op weg naar haar doel en land in de buurt van een groot hotel. Daar neemt ze een kamer op de top verdieping. Als ze binnenstapt, legt ze een klein voorwerp op de tafel en activeert het. Het is een omgevingsscanner, die alarm slaat als er iemand de ruimte zou betreden. Nadat ze haar wapens gecontroleerd heeft, gaat ze op het bed liggen en staart naar het plafond. In gedachten overloop ze de gegevens van haar opdracht. Want nu ze weet dat een of meerdere onbekenden haar leven moeten beëindigen, na de dood van haar doelwitten, moet ze iets ondernemen. Ook denkt ze na over de plaats waar de eerste drie van de zwevers ergens op de loer kunnen liggen. Maar die personen in de bestelzwever baren haar het meeste zorgen. Vermoedelijk zullen die bij haar terugkeer ingrijpen. Alleen weet ze niet waar dat zou kunnen zijn. ‘Ik vraag me alleen af hoe die dan kunnen weten waar ik mij bevind en welke weg ik terug neem.’ Langzaam duizelt ze in slaap, maar plots schiet ze weer wakker. ‘Een zendertje, verdomme. Ergens moet ik een verborgen zender dragen,’ denkt ze verschrikt. Dan glimlacht ze. ‘Als ze denken dat ik dat niet kan vinden dan hebben ze het goed mis,’ fluistert ze, terwijl ze haar riemtasje opent. Hier heeft ze verschillende kubusjes steken. Een ervan bekijkt ze. Aan de zijkant drukt ze en klein knopje is, waardoor uit de kubus een half doorzichtig schermpje komt. Met dat kleine scherm glijdt ze over de kledij die ze nog steeds draagt. Maar ze vindt niets. Dan volgt haar jas. Ook daar vindt ze eerst niets, maar dan verschijnt een lichtpuntje op het scherm. Aarzelend neemt ze het voorwerp uit haar jaszak. Een kompas dat tot haar gereedschap behoort, als ze op pad moet. Onderaan merkt ze een kleine sticker op. Daaronder voelt ze iets kleins. Even glimlacht ze. ‘Dat is voor later. Voorlopig mogen ze gerust weten waar ik mij bevind,’ denkt ze. Even kijkt ze op de wandklok en merkt dat het iets voor een uur is. Snel trekt ze haar boven kleding uit en legt zich opnieuw in haar ondergoed op het bed. Zeer vroeg in de morgen, is ze al op. De bediende aan de ingang staart haar verbaasd aan, als ze betaalt. Terwijl ze naar de zwever toestapt, kijkt hij haar na. ‘Hm, Sorane. Deze maal krijg je zelfs geen kans,’ zegt een stem. Dan vuurt de man dadelijk. Maar Sorane heeft zich al bij de eerste woorden laten vallen rolt over het zand opzij. De vrouw en de man blijven schieten, maar plots schokt de man, als hij door een capsule uit Sorane’s wapen getroffen wordt. De vrouw schrikt, maar duikt dan snel weg achter het gebouw, waarin Sorane de nacht doorbracht. Voorzichtig kijkt ze om de hoek, maar ziet Sorane nergens meer. Haar collega ligt in zijn bloed op de grond op een paar meter van de zwever. Maar zij merkt niet dat een vreemde schaduw de roodharige vrouw lijkt te volgen. Ook Sorane heeft het niet gemerkt, maar haar scanner echter wel. Even kijkt ze naar het apparaatje en zucht even. Glimlachend stapt ze in de zwever en blijft even nadenkend zitten. Dan drukt ze snel enkele knoppen in. Dadelijk verheft de zwever zich van de grond. Op een meter hoogte draait het toestel rond op zoek naar een doelwit. En dan ziet ze de vrouw tussen een paar bomen, achter het gebouw staan. Ze herkent haar dadelijk. Het is een van de twee, die de aanval op haar overleefden. Dan vuurt de zwever tweemaal. De vrouw werpt zich opzij, waardoor een schot links en het andere rechts van haar voorbijraast. Maar dat was de bedoeling van Sorane, want ze vuurde nog een derde schot met haar handwapen. Met dat schot raakte ze haar doelwit echter wel nauwkeurig. Een piepklein pijltje heeft zich in haar hals geboord. Hierin zat een speciale tracer, waardoor ze de standplaats van de vrouw op haar scherm kan zien. Een paar seconden later schiet de zwever weg in de richting van het noorden. Vloekend kijkt de vrouw haar na. Maar zij weet waar ze naartoe gaat, dus volgen kan zij haar altijd. Een uurtje later stijgt ook haar zwever op en zet koers naar het oosten. De richting waarin haar doelwit ook later in geslagen zal zijn. Alleen weet zij niet dat Sorane paar kilometer achter haar zweeft. Ze volgt haar naar haar bestemming waar zij enkele anderen ontmoet. Vanuit de zwever richt ze haar speciaal wapen op de vijf mannen en drie vrouwen. Zeven maal schiet ze, zonder dat een van hen iets merkt. Maar ze worden allen geraakt, door een piepklein pijltje. De vrouw die ze volgde slaat ze over, omdat die al een tracer in haar lichaam heeft. ‘Heb je dat gemerkt, Lodor? Ik werd door iets gestoken.’ ‘Inbeelding, man. Elk insect, dat in onze buurt komt, zou door onze scanners opgemerkt worden.’ ‘Zwijg liever. We moeten ons voorbereiden, want Sorane heeft niet veel tijd meer om te slagen. En we weten niet zeker waar ze zich nu bevindt.’ ‘Dat niet, Jonora. Maar we weten wel waar ze naartoe moet. Ook de satellieten zijn op hun positie.’ ‘Daar is ze. Ze land juist met haar zwever nabij een van de hoogste gebouwen in dat dorp. ‘Heb jij satellietverbinding, Toron?’ ‘Al een uurtje of zo. Ik heb een drietal satellieten op het dorp gericht. En een paar minuten geleden, kwam Sorane opdagen.’ ‘Activeer de overbrengers. Straks ontkomt ze ons nog, nadat ze haar doelwitten uitgeschakeld heeft.’ ‘Wij zijn niet de enige die achter haar aanzitten?’ ‘Dat weet ik, Toron. Maar ik wil haar zelf neerleggen.’ ‘Laat ons dan maar snel vertrekken, want niet alleen wij hebben toegang tot de satellieten.’ ‘Veld geactiveerd, Roven.’ Sorane laat zich intussen achter de balustrade zakken. Kalm neemt ze de box van haar schouder en drukt haar rechterhand tegen de breedste kant. De box begint dadelijk te vervormen tot ze heel speciaal scherpschutterswapen in haar hand houdt. Even kijkt ze ernaar en dan ze richt het wapen over de dakrand naar haar doelwitten. Door het vizier ziet ze een tiental mensen. Enkele kinderen rennen al spelend rond. Maar nergens merkt ze iets van de lijfwachten die overal op het terrein zouden moeten zijn. Kloppen haar gegevens wel? ‘Hier is iets niet pluis. Dat zijn geen leden van een misdaad famillie,’ fluistert ze. Dan herkent ze een van de mannen. Ze heeft hem een paar maanden geleden in een speciale nieuwsuitzending op de mijnplaneet gezien, waar hij geïnterviewd werd. ‘Dat is een zeer belangrijk politicus die ijvert om een speciale eenheid op te richten tegen om de top van de misdadigers op te sporen,’ denkt ze. Plots ziet ze een zestal in het zwartgeklede gedaanten het huis naderen. ‘Dan hebben die man en die vrouw dus gelijk met hun beweringen,’ denkt Sorane, terwijl ze de gedaanten observeert. ‘Huurlingen,’ fluistert ze. Als ze weer naar door het vizier kijkt, merkt ze dat enkele mannen hun wapen trekken. Op hetzelfde moment stort de man die haar doelwit moest zijn neer. Een vrouw schrikt en rent schreeuwend op hem toe. Maar dan gaan er twee schokken door haar lichaam als ze getroffen wordt. Iets na haar stort een tweede man neer en dan een derde. Snel richt Sorane haar wapen op een ander gebouw dat volgens haar ook geschikt zou kunnen zijn en plots ziet ze een lichtflits. ‘Ik ben toch diegene die hen moet ombrengen. Waarom doen die mijn werk? Dus dat is het plan van de coördinaten. Zo bewijzen dat ik mijn opdrachten weiger uit te voeren. Daar zal ik een stokje voor steken,’ denkt ze en richt op de flits, waar ze de schutter vermoed. Dadelijk verschijnen noodzakelijk gegevens op het schermpje van het vizier. Even controleert ze die. Dan verlaat een vuurstraal de loop van haar wapen. De schutter wordt door haar capsule in het hoofd getroffen en zakt in elkaar. De andere zes huurlingen hebben niets hiervan gemerkt. Zij openen het vuur op de gewapende lijfwachten. Een van hen stort neer, de rest werpt zich in dekking. Plots schrikt Sorane. Ze vloekt als ze door het vizier kijkt, want er ligt een jongetje van een jaar of acht naast de fontein. Onder zijn lichaam ziet ze een bloedvlek. Dood is hij echter niet, want hij beweegt nog lichtjes. ‘Hij moet geraakt zijn,’ denkt Sorane. Dan schiet een van de huurlingen op een jong meisje, van een jaar of veertien, dat naar de jongen toerent. Hij mist echter. Als hij zijn wapen opnieuw wil richten, stort de moordenaar neer. Een capsule heeft zijn hoofd doorboort. De anderen schrikken, maar dan wordt nog een van hen geraakt door een capsule. Hij wankelt achter zijn dekking uit en wordt dan door verschillende schoten vanuit de villa getroffen. Op het dak richt Sorane haar wapen op een van de vrouwen die nog steeds schieten. Voor de derde maal buigt haar vinger zich om de trekker en een vuurstraal braakt een capsule uit. Even verandert ze het wapen van richting en een volgende schiet uit de loop. ‘Sorane, op het dak. het is Sorane. Daar!!!’ roept een man nog voor hij getroffen wordt. De twee overblijvenden hebben gezien waar Sorane van vuurde en veranderen snel van dekking, maar ook de lijfwachten hebben gemerkt dat ze hulp gekregen hebben. Ze proberen de twee in te sluiten, maar nu worden ze plots vanuit een andere richting beschoten. Twee van hen storten neer. Sorane probeert de plaats te ontdekken vanwaar er geschoten werd. Maar ze krijgt de tijd niet meer. Haar dekking wordt door snelvuur capsules geraakt. Snel laat ze zich vallen en kruipt over de harde stenen naar een andere plaats. In een hoek richt ze zich gebukt op en loert over de rand. Maar er is niets te zien, tot ze twee lichtflitsen vlak na elkaar opmerkt. De capsules slaan doorheen de dekking waarachter een lijfwacht dekking gezocht had. Dood zakt hij in elkaar. Snel geeft Sorane een ruk aan de loop, waardoor een deel van haar wapen in de lengte draait. Hierdoor komt een tweede van de drielopen boven aan te staan. Als de schutter weer vuurt, richt Sorane het wapen en drukt af. Ze raakt de schutter niet, maar wel de muur naast hem. Het is echter een ontploffende capsule. Zodra hij zich in de muur boort, wordt hij uit elkaar gerukt. Stukken beton worden weggeblazen en raken de schutter, die dood is voor hij het beseft. Aan de villa beneden, dagen nog meer lijfwachten op. De twee laatste huurlingen beseffen dat ze weg moeten en sluipen tussen de geparkeerde zwevers door. Sorane ziet hen echter door de tracer op haar hand scanner. En richt haar wapen echter niet op hen, maar op de plaats waarheen ze rennen. Op haar scanner ziet ze daar nog twee stippen. Even glimlacht ze. Dan richt ze haar wapen op de zwever en wacht geduldig. Als de twee vluchtende huurlingen de zwever bereiken, vuurt ze. Een paar seconden later rukt een van de twee de zijdeur open, maar dan raakt de capsule zijn doel. De zwever verandert dadelijk in een vuurzee. De twee en de inzittenden zijn dood voor ze iets beseffen. Sorane drukt snel op de rechterkant van de kolf van haar wapen, waardoor het opnieuw de vorm van een box aanneemt. Met een ruk hangt ze het over haar schouder. Dan haast ze zich snel langs de trappen naar beneden, want ze moet hier weg. Maar als ze beneden is, haast ze zich naar de villa toe. De lijfwachten zien haar naderen en richten hun wapen. Maar als ze merken dat ze geen wapen in haar handen heeft, laten ze haar dichterbij komen. ‘Er zijn nog schutters. Ik kreeg er twee, maar ze waren met vijf,’ zegt ze snel. ‘Wie ben jij, vrouw?’ ‘Ik moest als de moordenares doorgaan, maar ik dood alleen misdadigers,’ zegt ze. ‘Hoor jij bij hen? Of besloot je van kamp te veranderen.’ ‘Nee, enkelen onder jullie waren mijn doelwit. Maar ik herkende enkele mensen en ik dood geen onschuldigen. Toen begon een andere schutter te schieten. Hij zal nooit meer op iemand schieten en zijn maat ginder op dat gebouw ook niet,’ zegt ze terwijl ze naar het gebouw rechts wijst en dan naar het gebouw waar haar capsule ontplofte. ‘Laat je wapens vallen, vrouw.’ ‘Dat kan ik niet. Zoals ik al zei. Er zijn er nog drie. Breng snel de gewonden naar binnen, ik ga naar het dak. Daar heb ik een beter overzicht.’ Even aarzelt de man, maar knikt dan. ‘Jullie daar in dekking enkele anderen helpen mij met de gewonden,’ roept hij. Als Sorane naar de lift stapt, hoort ze plots iemand zeggen. ‘Ik kan niets meer doen. Alleen een dokter kan hem nog redden.’ ‘Die raakt hier niet meer op tijd, Loson. Meron blijft maar bloeden.’ Even aarzelt ze, maar dan haast ze zich naar de gewonde toe. Ze merkt de jongen ongeveer acht jaar oud is. Zijn zusje van veertien zit, naast hem op de grond. De jongen heeft een capsule in de buik gekregen. ‘Misschien kan ik helpen,’ zegt Sorane. ‘Jij, een huurmoordenares?’ zegt de vrouw ruw. ‘En dan. Ik ken wel iets van wonden,’ antwoordt Sorane bitsig. Dan kijkt de vrouw Sorane in de ogen. Aarzelend knikt ze en maakt plaats, terwijl ze vraagt: ‘Heb jij ons geholpen?’ ‘Sorane knikt even en knielt naast de jongen en zegt tegen de man. ‘Haal zuiver water, Loson,’ zegt de vrouw. De man haast zich weg, terwijl Sorane de bebloede doeken verwijdert. Ze schrikt wel even als ze de wonde ziet. ‘Hij moet in de rug geschoten zijn,’ denkt ze. Met een propere vod probeert ze het bloed op te zuigen, maar het blijft maar stormen. Maar als haar hand in aanraking komt met de huid van de jongen licht die groen op. Voor haar verbaasde ogen, begint de huid en het vlees te herstellen. Verschrikt trekt ze haar hand weer weg. Even kijkt ze naar haar hand, maar die ziet er normaal uit. Dan merkt ze de verbaasde blik van de vrouw op. ‘Ik weet niet wat je gedaan hebt, dame. Maar je bent erin geslaagd om het bloeden te stoppen,’ hoort ze die fluisteren. Maar Sorane staart nog steeds naar haar hand. ‘Het heeft lang geduurd, maar je krachten beginnen zich langzaam maar zeker te openbaren, Sorane,’ hoort ze een stem zeggen. Even kijkt ze om zich heen, maar merkt niemand op die dat kan gezegd hebben. Op dat moment komt Loron met een kom water terug. Als Sorane weer opstaat ziet ze enkele anderen binnenkomen. Onder hen is een van de mannen die ze moest doden. Ze ziet de man schrikken en naar de jongen toelopen. ‘Wat is er met Meron, Doneya?’ vraagt hij hees. ‘Meron zou doodgebloed zijn, als zij hem niet geholpen had, Her Govinov.’ Als de man haar aankijkt, komt Sorane uit haar verstarring en stapt op enkele andere gewonden toe. Ze helpt hen verzorgen en dicht de wonden met haar verband capsules, die ze in een riemtasje draagt. Toch zijn er drie anderen waarbij ze niets kan doen. Naast hen ligt nog een zwaargewonde vrouw. Naast haar blijft ze staan en kijkt op haar neer. Twee mannen staan tegenover haar naast de gewonde. Een van hen heeft tranen in de ogen en kijkt neer op de vrouw. Als hij Sorane opmerkt staart hij haar even aan. ‘Niemand kan, mijn dochter, Nianone meer helpen.’ Sorane richt haar blik op de andere, die beide wonden, probeert te stelpen. ‘De ziekenzwevers zijn onderweg, maar ze zullen te laat komen. Ik slaag er niet in om het bloeden te stoppen. Beide capsules zitten nog in het lichaam,’ fluistert de man. Even twijfelt Sorane en kijkt naar het bleke gelaat van de vrouw, die maar een paar jaar ouder is dan zijzelf. Dan neemt ze opnieuw een besluit en opent haar riemtas. Terwijl ze zich afvraagt waarom ze deze mensen, die ze moest doden, helpt. Kalm brengt ze een beetje zalf aan op haar vingers. ‘Dit zal wel helpen,’ zegt ze fluisterend, terwijl de man zijn bebloede handen terugtrekt. Sorane wrijft een beetje zalf omheen beide wonden. Beide mannen kijken verbaasd toe, hoe de randen van de zalf naar elkaar toegroeien en de wonde helemaal afsluiten. Dan schrikken ze nog meer, als de eerste capsule naar buiten gestuwd wordt. Iets later volgt de tweede uit de andere wonde. Sorane neemt de capsules in haar hand en bekijkt het. ‘Gelukkig geen giftige,’ denkt ze en hoort de vrouw vragen: ‘Hoe kan dat?’ ‘Dit is speciale zalf die we in ons beroep gebruiken,’ fluistert Sorane, die nadenkend naar de nu afgesloten wonden kijkt. Ze hoopte dat dat vreemde groene licht weer zou oplichten, maar ze zag er niets van. Alleen bij die jongen gebeurde er iets, waardoor zijn wonde zich weer bijna helemaal herstelde. Het leek uit haar handen te komen, maar ze had er geen controle over. ‘Zou ik het me ingebeeld hebben en die stem ook?’ denkt ze, terwijl even naar de jongen staart. Die wordt op dat moment door zijn vader en een vrouw, die ze niet kent, rechtop geholpen. Nu snapt ze er steeds minder van. Hij was zo zwaargewond en verloor veel bloed. Weer kijkt ze naar haar hand, maar ze kan er niets verkeerds aan zien. Nergens een spoortje van die groene gloed. ‘Het wordt tijd om mij voor te stellen, Sorane,’ zegt de stem in haar hoofd, terwijl ze mooie blondine op een pas van haar opgebouwd wordt. ‘Wie is??’ ‘Mijn naam is Anya, Sorane. Je moet niet spreken, denk gewoon wat je wil zeggen.’ ‘Ik ben geen telepate.’ ‘Dat is niet nodig. Ik zit min of meer in je hoofd. Ik gebruik een halogram, van een vrouw die al lang dood is, om met andere mensen te communiceren.’ ‘Dus haar naam was Anya.’ ‘Ja, maar jij kan me ook zo aanspreken.’ ‘Ik zal dat proberen te onthouden.’ Sorane kijkt om en merkt dat niemand iets gemerkt heeft. Dan schrikt ze. Op dat moment klinken buiten schoten. Dan herinnert ze zich wat ze van plan was. Snel richt ze haar blik op de twee mannen en zegt: ‘Ik moet gaan.’ Dan haast zich, nagestaard door de twee naar de lift. Een tiental minuten later knielt ze aan de rand van het dak en vloekt opnieuw. ‘Zo te zien hebben ze versterking gehaald,’ denkt Sorane. Drie scherpschutters en ook een twintigtal commando’s, die het gebouw onder vuur nemen. Kalm neemt ze het wapen van haar rug en richt het naar beneden. Even aarzelt ze, maar dan begint haar wapen lange vuurstralen uit te spuwen. De schutters beneden merken dat enkele van hun makkers neerstorten en beseffen dat ze geen enkele kans meer hebben als ze hier blijven. Dus springen ze op en rennen weg. Maar enkelen van hen worden nog getroffen, door de lijfwachten en Sorane. De vier laatsten kunnen zich in veiligheid brengen en stappen snel in twee zwevers. Sorane vuurt zo snel ze kan, maar de zwevers zijn gepantserd. Snel draait ze de drie lopen en vuurt een ontplofbare capsule, maar ze ziet hen een zijstraat indraaien en met grote snelheid wegrijden. Nog een tiental minuten blijft ze op haar post, maar kan niets verdachts meer opmerken. ‘De scherpschutters, zoals ik, zijn er zo te zien ook vandoor,’ denkt ze. ‘Je hebt gelijk, Sorane. Ze zijn al van bij de eerste schoten weg.’ ‘Anya ben jij het weer…..?’ stamelt ze. Maar de stem zegt niets meer. Ze lijkt alleen een gegiechel te horen. Dan trekt Sorane haar schouders op en stapt langzaam naar de lift toe en daalt af. Als ze de hal inkomt, ziet ze echter een paar wapens op haar gericht. ‘Je wapens, vrouw,’ beveelt een van de mannen. ‘Laat dat, Gocen. Zij heeft verschillende mensen, waaronder mijn zoon, gered. En zonder haar hadden ze ons allemaal gekregen,’ zegt de vader van de jongen. Sorane knikt Gocen toe en glimlacht even. De mannen laten hun wapen zakken. ‘Misschien kan jij voor ons gaan werken,’ zegt Gocen. Maar Sorane schudt haar hoofd. ‘Ik moet gaan.’ ‘Mag ik uw naam weten?’ vraagt de vader nu. ‘Sorane Nador.’ ‘Waarom hebt u ons geholpen?’ Sorane kijkt de vrouw aan. ‘Het was mijn opdracht om u en je baas, denk ik, te doden, maar ik dood alleen mensen die misdaden gepleegd hebben. De portretten die ik gekregen heb van mijn doelwitten, beantwoorden niet aan de mensen die hier aanwezig zijn.’ ‘Dat is nogal een straffe bewering, dame.’ Sorane kijkt de lijfwacht aan. ‘Ik meen het, sir.’ Dan vraagt de vrouw: ‘Hoe wist je dat mijn man geen misdadiger was?’ ‘Ik herkende hem van een teevee uitzending,’ zegt Sorane nog en haast zich naar buiten. De aanwezigen kijken haar verbaasd na. Een huurmoordenares die alleen misdadigers in opdracht dood. Dat is eens iets nieuws. Hoelang gaan ze dat dulden in haar kringen. Maar Sorane is al op weg naar haar zwever en stijgt een paar minuten later op. Ze zet koers naar de hoofdstad. Ze geraakt maar dertig kilometer ver, als ze plots onder vuur genomen wordt. Met een scherpe bocht duikt het toestel naar de grond toe. Op een hoogte van een meter, springt Sorane eruit. De geprogrammeerde zwever schiet omhoog, weg uit de gevaarzone. Sorane rent tussen de struiken door en laat zich dan op de grond vallen. Dan ziet ze twee toestellen naderen. Als ze neerdalen, stappen twee mannen en twee vrouwen uit. Het zijn de vier die konden ontkomen. Ze verspreiden zich dadelijk en naderen Sorane in een halve cirkel. Sorane die hen ziet naderen, denkt: ‘Ze hebben scanners bij zich. Misschien zelfs een drone, zoals ik er een heb.’ Snel springt ze op en rent naar de rand van de struiken toe. ‘Daar rent ze,’ roept een van de twee mannen. Maar dat zijn, zijn laatste woorden. Een capsule doorboort zijn borst. Maar de anderen openen het vuur. Sorane wordt echter tweemaal hard getroffen. Maar haar speciale pak beschermd haar. Dan reageert ze iets te traag en ze krijgt een capsule in haar borst. Even wankelt ze nog vooruit en zakt dan in elkaar. De twee vrouwen en een man komen uit hun dekking. ‘Zevon kreeg ze ook al. Verdomme, ze heeft meer dan tien van ons gedood.’ ‘Ze was goed, maar nu heeft het geluk haar in de steek gelaten,’ zegt de andere vrouw. ‘Gelukkig raakte ik haar dodelijk, anders had jij daar gelegen, Nicda.’ ‘Liever zij dan ik,’ fluister de vrouw en knielt naast Sorane. Als ze naar de hals van Sorane wil tasten, rolt die plots op haar rug en vuurt dadelijk. De vrouw krijgt de capsule in haar hoofd. Sorane die nog verder rolt, vuurt intussen op beide anderen. De man is niet snel genoeg en stort neer. De tweede vrouw is echter in dekking geraakt. Dan beantwoordt die het vuur, maar ze ziet Sorane echter nergens meer. ‘Wil je leven?’ zegt een stem achter haar. Verschrikt kijkt ze om en ziet Sorane achter zich. Langzaam laat ze haar wapen zakken. ‘Ik wil je niet doden, vrouw.’ Even kijkt de vrouw in de ogen van Sorane. Dan laat ze haar wapen vallen. ‘Hoe is je naam?’ ‘Kona Visarlo.’ ‘Help je vriend daar, want die leeft nog een tijdje, als jij zijn wonde verzorgt.’ De vrouw knikt even en richt zich op. Sorane geeft een teken met haar wapen. ‘Waarom willen jullie mij doden?’ Even slikt de vrouw en fluistert bijna. ‘Jij werkt voor de concurrentie van de organisatie.’ ‘Ik? Ben je wel goed bij je hoofd, Kona. Ik was een jaar geleden nog in opleiding in het complex. Maar ik kreeg speciaal verlof.’ ‘Als je niet liegt, dan begrijp ik niet waarom wij je ten koste van alles moeten doden.’ ‘Wie heeft de opdracht gegeven?’ ‘De Coördinator. Wie anders?’ ‘Ik behoorde tot de besten van mijn groep.’ ‘Dan weet ik niet wat ik ervan moet denken. Maar we zijn niet de enigen die achter je aanzitten. Er zijn er zeker nog een twintigtal huurlingen die op de loer liggen.’ ‘Dank je, Kona. Probeer echter niets, want dan moet ik je minstens verwonden.’ ‘Als je de waarheid spreekt, wil ik wel eens zien wat de Coördinator daarop te antwoorden?’ ‘Dat zou ik niet doen als ik jou was. Je komt dan alleen dood uit zijn kantoor. Help je maat nu maar.’ Als ze naast haar collega knielt, ziet ze zijn wapen naast hem liggen. Even aarzelt ze, maar het dringt tot haar door dat als Sorane levend wegkomt, hun opdracht mislukt is. En dan is hun leven geen cent meer waart. Daarom grijpt ze het wapen en laat zich opzij vallen, terwijl ze haar wapen richt. Maar ze vuurt niet, omdat Sorane niet meer te zien is. Die is al op weg, naar de villa. Even kijkt de vrouw nadenkend om zich heen. ‘Gelukkig weet ze niet waar de tweede groep haar opwacht. Die zullen haar wel krijgen.’ ‘Kona, jullie opdracht is mislukt,’ zegt een stem achter haar plots. Ze schrikt hevig, want ze herkent de stem. Ze heeft het einde van haar weg bereikt, beseft ze. ‘Je wapen neer, Kona. Of je ligt hier dadelijk dood op de grond.’ Aarzelend laat ze het wapen vallen en richt zich op. ‘Je wapenriem,’ zegt een van de drie mannen achter haar. Langzaam maakt ze haar wapenriem los en laat hem op de grond vallen. Twee mannen boeien haar snel. Ook de gewonde wordt ontwapend en naast haar in de zwever geduwd. Dan stijgt het toestel op en vliegt met grote snelheid weg naar het oosten en draait dan af. Als Sorane de volgende dag de tweede hinderlaag nadert, schrikt ze als ze twee lijken aan twee verlichtingspalen ziet hangen. Ze zijn met capsules doorzeeft. Sorane herkent de vrouw die ze spaarde en de gewonde. Ze land haar zwever in hun buurt en stapt naar de vrouw toe. ‘Het spijt me, Kona. Ik kende je niet echt. Jij kon er echter niet aan doen dat ik beter was. Dit lot verdiende je niet.’ ‘Hallo Sorane. Je hebt toch geen verdriet voor die mislukkelingen.’ Langzaam draait Sorane zich om en ziet twee mannen staan. Beiden houden een wapen op haar gericht. ‘Ik spaarde hen beiden, nadat ze elk een poging waagden. Jullie hebben hen gewoon afgemaakt.’ ‘Wij niet, Sorane. Maar onze collega’s daar op het bouwterrein wel. Wij spaarden onze capsules voor jou. En die zijn met snelwerkend gif geladen.’ ‘Heeft de Coördinator jullie vertelt wat er gebeurde met zijn mannen die mij voor mijn eerste proef een beetje wilden toetakelen. Ze waren met acht en ik was ongewapend. Toch geraakte ik hen voorbij, alleen kon geen van hen na vertellen wat er gebeurd was.’ ‘Opschepper. Ik heb zoiets gehoord, maar ze waren maar met drie. En twee van hen hebben elkaar neergestoken. De derde was zo verbaasd, dat jij hem langs achter in zijn rug kon steken.’ ‘Denk je dat dat waar is, man. Waarom zou de Coördinator zoveel van zijn mensen inzetten als hij mij zo eenvoudig kon uitschakelen?’ Even kijken de twee elkaar aan. ‘Ergens heeft die roodkop wel gelijk, ze moet gevaarlijker zijn dan ze er uitziet,’ zegt de linkse. Als ze weer naar Sorane kijken, staren ze elk in de loop van haar wapen. ‘Wapen neer, vriendjes.’ ‘Hoe kom j…,’ zegt de andere, terwijl hij zich opzij werpt. Ook de tweede probeert het, maar beiden krijgen een capsule tussen de ogen. Even kijkt Sorane op hen neer. Dan richt ze haar blik verder de straat in. Dan kijkt ze weer naar de doorzeefde man en vrouw en haar ogen krijgen dadelijk een koele glans. ‘Diegenen die jullie beiden gedood hebben, zal ik niet meer sparen, Kona,’ fluistert ze. Dan kijkt ze om zich heen en merkt verschillende hoge gebouwen die in aanbouw zijn. Ze ziet maar twee gebouwen die de typische piramidevorm hebben. Nergens ziet ze iets van de mannen en vrouwen die haar hier opwachten. Dan richt ze haar blik verder de straat in. Daar staan drie hoge in aanbouw zijnde gebouwen, dus moeten er zeker een paar op het dak zitten. Even denkt ze na en schrikt, want ze staat hier ongedekt. Dan begint ze in zigzag te rennen in de richting van een dekking die haar dichter bij de gebouwen brengt. Ze weet ter niet dat er grijzende gezichten hun wapens op haar gericht houden. ‘Wat doen we? Ze lijkt wel om die twee verraders te geven,’ zegt een vrouw. ‘We schieten haar in stukken, Grina. Maar laat haar hoofd in een stuk, anders geloofd de Coördinator ons misschien niet als we hem meedelen dat die roodkop dood is.’ Maar omdat beiden even afgeleid zijn, hebben ze niet gemerkt dat Sorane in actie gekomen is. ‘Pas op, Rinvo. Ze….,’ zegt de vrouw verschrikt, en opent als eerste het vuur. Verschillende capsules schieten rondom Sorane het beton in. Achter een muurtje blijft ze liggen. Maar nu wordt ze van een andere zijde beschoten door minstens drie schutters. De capsule doorboren het muurtje. Maar Sorane is al verder gekropen. Met een sprong is ze een laag gebouw binnen. Langs de achterzijde loert ze voorzichtig naar buiten. Er is niemand te zien en ze merkt ook dat de schutters die het laatst schoten haar niet kunnen opmerken. ‘Hopelijk zijn er hier nergens anderen verborgen,’ denkt ze en rent naar de overzijde van de straat naar een hoger gebouw toe. Even voelt ze iets aan haar bovenarm als iets haar schampt. Bliksemsnel werpt ze zich met een sprong vooruit en botst tegen de deur. ‘Verdomme, Ik geraak niet binnen.’ Maar ze schieten echter niet meer. ‘Ik kan je helpen,’ hoort ze die vreemde stem in haar hoofd zeggen. Toch schrikt Sorane als ze een overbrengersveld om haar lichaam ziet opgebouwd worden. Een seconde later materialiseert ze boven op een balkon. ‘Denk je, stemmetje, maar hoe….?’ Op dat moment slaan verschillende capsules in de reling. Dadelijk laat ze zich vallen en grijpt haar wapen. Haar scherpe ogen hebben al snel de twee schutters opgemerkt. Maar als zich opricht, raast een capsule naast haar hals voorbij. Dadelijk rolt ze opzij in de smalle inham van het venster. Uit haar tasje neemt ze snel een klein voorwerp, dat ze bij het afscheid van haar trainers gekregen heeft. Ze drukt een knopje in en het ding schiet de hoogte in. Op een klein schermpje ziet ze de beelden die het droontje uitzendt. Al snel heeft ze eerste gevonden en de twee ligt er niet zo ver vandaan. Dadelijk maakt ze zich klaar en geeft een commando aan het droontje. Die verandert van koers en botst tegen een wand aan. Van het geluid schrikken beiden op. Sorane richt haar wapen over de reling en zoekt naar een doelwit. De twee zien echter niet wat het geluid veroorzaakt heeft. Een van hen sluipt naar achter om hun omgeving te onderzoeken. Hij wil weten waar het geluid vandaan kwam. Zijn collega richt zijn aandacht intussen op Sorane, maar die heeft hun beweging opgemerkt. Als de man zijn wapen over de rand van het gebouw legt, vuurt Sorane. De capsule werpt hem achterover en hij slaat met een luide klap op het dak. De andere schrikt en kijkt om. Vloekend laat hij zich zakken en haast zich naar de rand toe. Hij bevindt zich nu een paar meter links van zijn dode collega. Langzaam en voorzichtig kijkt hij naar de plaats waar Sorane zich verschuilt. Er is echter niets te zien. Sorane is intussen met behulp van haar energie touw steeds verder en hoger op het gebouw geraakt. Als ze naast de rand van het dak neerknielt, trekt ze opnieuw haar wapen. Snel plaatst ze een nieuwe lader met capsules in het wapen en kijkt om zich heen. Plots hoort ze stappen en rolt opzij naar een luchtkoker. Achter de koker richt ze zich op en kijkt in de richting van de naderende stappen. Dan ziet ze een man en een vrouw opdagen. Dan pas merkt ze haar fout op. Haar schaduw is op de dakbedekking duidelijk zichtbaar. De man heeft het echter al opgemerkt en geeft de vrouw een teken, terwijl hij van wapen verwisselt. Voorzichtig naderen ze de plaats waar Sorane wegdook. Beiden van een andere zijde. Maar Sorane is daar niet blijven zitten. Ze rende onder dekking van verschillende luchtkokers naar de oostkant van het gebouw toe. Geen van beiden heeft gemerkt dat haar schaduw verdween. Als de man op de plaats aankomt waar ze zich zou moeten bevinden, ziet hij alleen een klein voorwerp met een flikkerend lampje. ‘Vona, weg hier,’ roept hij nog en duikt naar rechts, maar hij is te laat. De bom ontploft en werpt hem een tiental meters verder tegen de muur van de trap die op het dak uitkomt. De vrouw krijgt een paar brokstukken over zich, maar is niet ernstig gewond. Als ze recht kruipt, ziet ze het wapen van Sorane op zich gericht. ‘Ik geef je een kans, vrouw. Met hoeveel zijn jullie? ‘Te veel voor jou, Sorane. En de anderen lusten je rauw.’ ‘Hoeveel in totaal?’ ‘Drieëndertig.’ ‘Dus nog negentwintig. Als ik jou meetel. Maar jij vormt geen gevaar meer.’ ‘Denk je dat, Sorane. We staan met elkaar in verbinding, dat zou je weten als je opleiding al voltooid was.’ ‘Ja, denk je dat ik dat niet weet,’ zegt Sorane met een glimlach en vuurt met het wapen dat ze plots in haar linkerhand heeft. Een klein pijltje, dringt in de hals van de vrouw. Die staart Sorane even aan. ‘Als je bij komt, verdwijn dan. Anders word je over enkele dagen terechtgesteld,’ hoort ze Sorane nog zeggen. Als de roodharige zich verwijdert, probeert de vrouw nog haar wapen te richten, maar ze haalt het niet, haar wapen valt met een bons op de grond uit haar krachteloze hand. ‘Het zijn er te veel. Ze zullen al wel naar hier op weg zijn. Ik moet het anders aanpakken,’ denkt Sorane. Even kijkt ze over de rand en geeft langs het schermpje een commando aan haar droontje. Dat nadert enkele ogenblikken later, maar schiet dan weer de hoogte in. Hij gaat op zoek naar de vervoermiddelen van die moordenaars. Snel legt ze enkele ontploffingspakjes, met een sensor op verschillende plaatsen. Dan daalt ze zo snel ze kan langs de trap af. Ongeveer halverwege houdt en halt en leunt tegen de muur. Een paar minuten later hoort ze stemmen en stappen die naar boven komen. ‘Het spijt me, killers,’ denkt ze. Dan bukt ze zich en activeert een pakjes met een bewegingsdetectoren. Als ze het knopje indrukt begint het ding snel te flikkeren. Dadelijk rent Sorane weer naar boven, terwijl het lampje na een minuut minder snel knippert, wat wil zeggen dat het in detectiemode overgegaan is. De killers hebben geluiden boven zich gehoord en haasten zich. Sorane heeft even twee verdiepingen hoger haltgehouden en een tweede bom geactiveerd. Deze maal loopt ze door de gang naar de andere kant van het gebouw toe. Ze merkt echter niet dat ze door een klein vliegend voorwerp gevolgd wordt. Ze klimt juist uit het venster, op het balkon, als de eerste bom ontploft. Zeven man zijn op slag dood of gewond. Vier anderen die hen volgden worden achteruit geworpen door de luchtverplaatsing. Langzaam kruipen ze terug recht en staren even naar hun dode en zwaargewonde collega’s. Een van hen stapt op twee gewonden toe en zegt: ‘Het spijt me. Voriv. Je kent het bevel, geen gewonden in leven achterlaten.’ ‘J..aaa. Do..e h..et da..n sss…nel.’ Twee van de vier vuren driemaal en er liggen zeven doden op de vloer. Even kijken ze elkaar aan, terwijl ze beseffen dat ze hier ook hadden kunnen liggen. ‘We moeten erin slagen om haar te vinden en nog snel ook.’ ‘Wat doen we?’ ‘Naar de daken. Vandaaruit kunnen we de omgeving overzien en als we haar opmerken, dan is ze er geweest.’ De man met de naam Nocin, knikt even en geeft een teken. Dan haasten ze zich op hun hoede verder. Telkens ze een verdiep bereiken, scannen ze naar actieve signalen, maar er zijn er geen. Voorzichtig stappen de gang in waar Sorane naar de andere kant liep. De derde man merkt plots het flikkerende lichtje op. ‘Verdomme,’ fluistert hij en werpt zich achteruit. Hij botst tegen de man achter hem aan en beiden vallen met lawaai te trap af. De twee anderen kijken verrast om, maar dan ontploffen enkele pakjes. Ze zijn beiden op slag dood. Een verdieping lager vloeken beide anderen. Een van hen heeft zijn arm gebroken, tijdens de val. ‘Bind mijn arm tegen mijn lichaam, Gowan. Ik ben nog niet uitgeschakeld.’ Even kijkt de andere hem aan en knikt dan. Intussen is Sorane al acht verdiepingen lager en klimt weer door een venster. Even staart ze de gang in, maar ze ziet of hoort niets. Snel haast zich door de gang en bereikt de lift. Als de deur openschuift zweeft ze naar beneden en bereikt al snel de gelijkvloers. Voorzichtig kijkt ze de hal in, maar ziet niemand. Met getrokken wapen sluipt ze naar de toegangsdeur toe. Maar die is afgesloten. ‘Even naar de wc, misschien is daar een of ander venster open,’ denkt ze. Nadat ze zich snel een beetje opgefrist heeft, stelt ze teleurgesteld vast dat er geen enkel venster open kan. Ze zijn allen elektronisch afgesloten. Deze gebouwen zijn nog niet lang geleden gebouwd. Bewoond zijn ze vermoedelijk nog niet. Op haar hoede zet ze haar zoektocht verder, want ze moet hier snel buiten, voor ze ontdekken waar ze zit. Plots merkt ze een deur die naar een storage leidt. Maar daar schrikt ze hevig. Er liggen meerdere doden. Snel telt ze de lichamen. ‘Negen mannen en zes vrouwen, allen neergeschoten.’ ‘Burgers, gewoon afgemaakt omdat ze in de weg stonden. Die moordenaars verdienen geen genade,’ fluistert ze en sluit even haar ogen. Snel sluit ze de deur, maar dan opent ze die snel weer, want ze heeft verschillende vensters opgemerkt. Ze bijt op haar tanden, terwijl ze zich naar de vensters toe haast. Twee zijn er open. Maar ze kan er niet door. Maar dan merkt ze een deur op. Aarzelend en op haar hoede sluipt ze er heen, want die deur staat open. Als ze naar buiten kijkt, ziet ze nog twee doden liggen.’ ‘Die wilden vluchten, maar ze raakten niet ver,’ denkt ze. Voorzichtig kijkt ze naar buiten. Maar er is niets te zien. Maar er liggen wel stapels opgeslagen bouwmateriaal. Ze waagt haar kans en rent naar de eerste dekking toe, maar ze wordt niet beschoten. Even blijft ze zitten, maar springt dan weer recht en rent naar de volgende. Weer geen schoten. Nu sluipt ze verder tussen de stapels en bereikt de overzijde. Juist als ze daar aankomt ziet ze ongeveer tien gewapend mensen op het einde van de straat voorbijrennen. ‘Die zijn naar mij op zoek. Dit gebouw binnen? Nee, dat kan ik niet wagen.’ Dus trekt ze er omheen en vandaar naar het volgende. Daar schuilt ze tussen enkele stapels, en activeert haar schermpje. De drone heeft zijn verkenningswerk intussen goed gedaan. Dan glimlacht ze. Binnen een omheinde open plek ziet ze een viertal grote zwevers staan en tegen de omheining er nog drie kleinere. Maar ze merkt ook vier gedaanten op die elk in een van de torens lijken te zitten. ‘Daar moet ik zijn?’ denkt ze glimlachend. Op het schermpje stippelt ze een weg uit, maar beseft al snel dat ze ongeveer een uur zal nodig hebben om die plaats te bereiken. ‘Dan maar dadelijk op weg.’ Ze vordert redelijk en pas na drie kwartier ziet ze opnieuw twee gewapende vrouwen, in gezelschap van een man. Die staan verspreid langs een straat achter een lage dekking. Op de dekking hebben ze zware machinegeweren gemonteerd. ‘De Coördinator zet zo te zien alles in om mij kost wat kost te doden. Wist ik de reden maar? Hij kan toch niet weten welke belofte ik aan de vier gevangenen gedaan heb. Ofwel, die Eravna, dan moet het dan toch waar zijn. Waarom wil die mijn dood?’ De drie zien haar echter niet, terwijl ze op haar buik over de straat kruipt. Even kijkt ze door de kijker van haar wapen naar de drie. Een ervan kent ze. Hij heeft haar groep een paar weken getraind. Maar hij is een moordenaar van het ergste soort. En de vrouw is geen haar beter. Haar specialiteit is het werpmes. De derde kent ze echter niet. Kalm richt ze haar wapen op de man, maar ze bedenkt zich. Als ze niet meer antwoorden, weten ze ongeveer in welke richting ze moeten zoeken en dan zullen ze komen. Dus laat ze haar wapen zakken en haast zich verder en na een tiental minuten ziet ze de omheining voor zich langs de overkant van de straat. Ze ziet dadelijk een man op uitkijk staan op de rechter toren, maar op de linker ziet ze niemand. Dus sluipt ze daar naartoe. Gelukkig staat de toren voor meer dan de helft buiten de omheining. Onder de toren blijft ze gebukt zitten en richt haar wapen omhoog. Door een druk op een knopje schakelt ze een richtmicrofoon in. Al snel hoort ze de eerste geluiden. ‘Er is iemand daarboven,’ denkt ze. Met een snelle geruisloze beweging vormt haar wapen weer op en hangt het over haar schouder. Dan richt ze haar hand op de onderzijde van de toren en schiet omhoog. Langs de rand klimt ze omhoog tot ze de reling kan vastgrijpen. Even wil ze zich omhoog hijsen, maar dan merkt ze dat ze langs de zijkant over de muur kan. Dus schuift ze langzaam op en hijst zich over de muur. Nu ze binnen de omheining is laat ze zich snel zakken, want ze is zichtbaar vanuit de torens aan de overzijde. Tegen de omheining aangedrukt schuift ze van de toren weg. Naar een gebouw met een plat dak toe. Door een van de vensters kijkt ze naar binnen, maar ziet niemand. ‘Hier ben ik een tijdje veilig,’ denkt ze, nadat ze de andere kamers doorzocht heeft. Haar schouders optrekkend stapt ze de keuken binnen, daar staan verschillende dozen met instant eten. Een paar zijn bijna helemaal leeg. In een andere kamer staat radioapparatuur. Als ze door de deur kijkt, merkt ze nog iets anders. Van hieruit kan ze alle torens onder schot nemen. Ze keert terug naar de kamer met apparatuur en plaats er twee kleine bommen. Plots trilt het schermpje, snel activeert ze het. Ze ziet iemand van de linkse toren naar dit gebouw toe stappen. Snel haast ze zich naar de openstaande deur toe en verbergt zich erachter. De man stapt zonder dat hij haar opmerkt naar binnen. Hij loopt recht naar de kamer met radioapparatuur. Als hij de deur wil binnengaan, hoort hij een stem achter vragen: ‘Zoeken jullie mij soms?’ Even verstard de man, maar dan grijpt hij zijn wapen. Maar voor hij het kan richten doorboort een capsule zijn hoofd. Dof valt zijn lichaam op de vloer. Sorane kijkt even naar hem en neemt dan haar wapen van haar schouder. Ze monteert het schermpje snel naast het vizier en richt het wapen op de eerste toren. Op het schermpje ziet ze een infraroodbeeld van de toren. Na een paar seconden ziet ze de gedaante van een mens. Dan richt ze het op de drie andere torens. Eentje is leeg. ‘Drie dus. Dan moet ik wel snel zijn,’ denkt ze. Dan richt ze haar wapen op diegene die het dichtst bij is en haalt de trekker over. Geruisloos schiet de capsule uit de loop. Nog voor de man neerstort, zoekt ze haar tweede doelwit op de verst verwijderde toren. Weer haalt ze de trekker over, maar de derde heeft onraad geroken en ontdekt haar juist op het moment dat ze haar wapen om zijn toren wil richten. Hij is iets sneller dan Sorane, maar richtte ook te snel. Zijn capsule slaat het wapen van Sorane uit de hand. Ze werpt zich dadelijk opzij en staart naar het wapen. Ze kan dadelijk zien dat het vizier geraakt is. ‘Onbruikbaar voor het moment. Ik zal het moeten herstellen, zodra ik tijd hebt,’ denkt ze. ‘De anderen zijn op de hoogte, Sorane. Ze komen om je af te maken. Pas op, achter je,’ hoort ze een stem in haar hoofd zeggen. Als Sorane omkijkt staart ze recht in het zwarte oog van een wapen. Even verstijft ze, want al is ze snel, misschien is het niet genoeg. Ze aarzelt om haar kans te wagen. ‘Je bent er geweest, Sorane. Je hebt je opdracht niet uitgevoerd en ook nog onze mensen neergelegd. Waarom denk je dat wij hier zijn?’ ‘Om mij in een hinderlaag te lokken en te doden.’ ‘Je hebt collega’s van mij gedood, meid. En nu ben jij aan de beurt,’ zegt de man en drukt de vuurknop in. Maar er gebeurt niets. Voor hij verbaasd kan reageren, slaat Sorane toe en raakt hem drie vier maar na elkaar. Als een zandzak zakt hij in elkaar. ‘Waarom vuurde dat wapen niet? Heeft die vreemde bewaarengel mij weer eens beschermd,’ denkt ze nog steeds verbaasd. Even hoort ze een licht gegiechel in haar hoofd, maar meer ook niet. ‘Is dit wel de juiste weg voor mij?’ denkt ze. ‘Voorlopig is dit uw bestemming, Sorane,’ hoort ze de stem van Anya zeggen. Snel kijkt ze om zich heen en plaatst een kleine bom naast de deur. Dan keert ze terug naar het venster waardoor ze binnengeraakt is. Onopgemerkt sluipt ze weer naar de omheining, maar daar merkt andere man haar op. Sorane kan zich nog juist op de grond werpen, terwijl de stralen boven haar inslaan. Ze kruipt over de stenen naar de meeste gunstige dekking achter haar. De man nadert op zijn hoede. Vanuit haar dekking observeert ze hem. ‘Waar zijn de anderen? Heb je hen gedood, meid? Zoveel te beter, dan is de beloning groter voor de rest van ons,’ roept de man, die niet beseft dat Sorane hem van links onder schot houdt. Maar dan steekt Sorane haar wapen weg. ‘Ben je een lafaard of wil je je met mij meten?’ roept ze. De man kijkt even verbaasd. ‘Je wil een duel van eer, Sorane. Wauw, dat had ik niet van een leerlinge verwacht. Maar je hebt je goed geweerd, dus die eer kan ik je wel gunnen.’ Sorane kijkt toe hoe de man zijn wapen, op de grond legt. Dan richt hij zich weer op en even later ziet hij Sorane ongewapend naar voor treden. Hij glimlacht, want zo zeker van zichzelf, als hij laat uitschijnen is hij echter niet. ‘Die roodkop lijkt het te menen. Zou ze werkelijk denken dat ze een kans maakt?’ denkt hij. ‘Je hebt moed, meid, dat moet ik je nageven.’ ‘Waag je kans, man.’ ‘Ik wacht. Probeer maar je wapen te grijpen. Je bent dood voor je het beseft.’ Maar Sorane reageert niet. Ze staat daar maar met haar handen langs haar slanke lichaam. Dan grijpt de man naar zijn wapen, maar schrikt als hij de snelheid opmerkt waarmee die roodkop reageert. Als hij zijn wapen vast in zijn hand heeft, ziet hij beide wapens van Sorane al omhoogkomen. Zo snel hij kan probeert hij zijn wapen te richten en schiet hij één, twee, driemaal, maar de roodharige valt niet. Hij probeert zich nog opzij te werpen, maar hij beseft nu pas dat hij een capsule in zijn borst en een tweede in zijn buik gekregen heeft. Kreunend laat hij zijn wapen vallen en zakt in elkaar. Sorane stapt kalm, licht wankelend, op hem toe, terwijl ze een wapen op hem gericht houdt. ‘Jij bent een moordenaar, Gonei,’ fluistert ze, als ze zijn gezicht herkent. Dan richt ze haar wapen en schiet een capsule vlak naast zijn hoofd in de grond. Even kijkt ze op hem neer, maar dan kijkt ze om zich heen. Dan kijkt ze naar de zwevers, terwijl ze naar haar zijde tast. Gonei heeft haar geraakt. Toch moet ze verder en wankelt naar de eerste zware zwever toe. Uit haar tast neemt ze enkele speciale drukbommen. Ze hebben een doorsnede van drie centimeter, maar ze zijn zeer krachtig. Ze werden gebruikt in de mijnen waar ze getraind werd. Eentje legt ze naast de zwever en druk een klein knopje in. Dan richt ze een richtlaser op de vier energie opwekkers en drukt telkens op een klein knopje. Hierdoor plaatst ze een richt merkteken op de opwekkers. Tevreden ziet ze de kleine bom naar het centrum tussen de vier merktekens schuiven. Bij de volgende drie zwevers doet ze hetzelfde. Dan haast ze snel, maar wankelend, naar de drie kleinere zwevers toe. Bij twee ervan plaatst ze op dezelfde manier twee bommen. In de derde stapt ze zelf in en zweeft naar het midden van het plein toe en keert de zwever in de richt van de gesloten ingangspoort. Even tast ze naar haar wonde, die fel bloed, maar ze kan die nu niet verzorgen. Intussen daalt de drone voor de poort naar beneden en kleeft zich aan de poort vast. Sorane drukt op een knopje van haar riem, waardoor de geprogrammeerde drone ontploft. Een groot deel van de poort wordt weggeblazen. Dadelijk start Sorane de zwever en die verheft zich van de grond en schiet vooruit. Buiten draait ze naar rechtsaf naar het noorden. Ver achter haar in de straat naderen de drie die het dichtst bij waren. Maar zij zijn te ver af om de zwever te kunnen raken. Een van hen gaat snel op de grond liggen en richt zijn scherpschutters wapen. Maar in het vizier ziet hij aan de gegevens dat ze al te ver weg is. Schieten heeft geen zin. ‘Naar de zwevers, snel,’ roept hij en begint te rennen. Maar als hij naar de zwevers toestapt blijft hij plots staan. Onderzoek voorzichtig de zwevers, misschien heeft ze een bom geplaatst. Dan gaat hij beide anderen helpen. Tegen dat ze alle zwevers onderzocht hebben, komen hun collega’s ook binnen de omheining. ‘Ze is niet zo slim, die meid. Onze zwevers zijn in orde, ze heeft zelfs de motoren niet onklaar gemaakt.’ ‘En een bom?’ ‘De scanners vinden niets. Of wel is ze het vergeten, ofwel gebruikte ze haar verstand niet.’ ‘Dan achter haar aan. We moeten slagen,’ roept diegene uit die de leiding heeft. Maar als hij met enkele anderen in een zwever wil stappen, begint hij te twijfelen. Iemand die hen zo kon verschalken, vergeet zoiets niet. Snel haast hij zich naar de voorkant van de zwever en zwaait naar de anderen. Maar het is al te laat. Twee zwevers zetten zich in beweging. Maar ze komen niet verder dan een meter, voor het bommetje van alle zwevers ontploft. De inzittenden kruipen voorzichtig en wankelend uit de zwever. Ze staren verschrikt naar de verwrongen voorkant. Sorane glimlacht als ze de ontploffingen vanuit de zwever hoort. Op dat moment slaat er iets door de voorruit en dat ding gaat doorheen haar linkerschouder. Kreunend zakt ze voorover, waardoor de zwever van de weg afraakt. Snel richt ze zich op en probeert met haar rechterarm te sturen. Maar het is te laat. De zwever knalt tegen een boom, die zich diep in de voorkant boort. Sorane knalt met haar hoofd tegen de vooruit en zakt half bewusteloos opzij. Drie mannen, met snelvuurwapens gewapend, komen dichterbij, terwijl een vierde een nieuwe capsule in zijn scherpschutterswapen steekt. ‘Dat is niet nodig, Reon. Ze moet zwaar geraakt zijn.’ ‘De capsule is in het midden door het venster gegaan. Er is zelfs een gat in de zetel, waar ze zat.’ ‘Er is bloed op de bestuurderszetel. Dat wel. Alleen zit ze niet in de zwever,’ zegt diegene die de deur opende. ‘Wat? Dat is niet mogelijk.’ ‘Kijk dan zelf, Redo.’
Auteur: jelsiverhalen
3. De eerste proef
De eerste dag van de week die volgt op hun thuiskomst, staat ze om zeven uur s’morgens voor het kleine vervallen huisje. Enkele bewakers staren verbaasd naar het scherm als ze haar herkennen. Ze is in een zwart nauwsluitende pak gekleed. Op haar rug draagt ze een ongeveer vijftig centimeter lange box. ‘Ze is toch gekomen, Evin.’ ‘Breng Coördinator Fakrin op de hoogte.’ Evin staat snel op en haast zich door de gangen naar het kantoor. De Coördinator kijkt hem verbaasd aan. Want ook hij had nooit verwacht dat Sorane zou terugkeren. ‘Verdomme, nu moet ik haar zelf, zonder dat het verdacht is, laten ombrengen,’ denkt hij morrend. ‘Goed dat je zelf gekomen bent, Evin. Niemand mag weten dat ze terug is. Geef haar toegang. Maar zonder haar af. Ik ga haar een verrassing bezorgen. Als zij denkt van zo eenvoudig te kunnen terugkeren, dan heeft ze het verkeerd voor.’ Evin grijnst even en knikt begrijpend. Dan haast hij zich terug. Sorane wacht intussen ongeduldig en is opgelucht als de toegang geopend wordt. Snel stapt ze naar binnen. Maar ze moet tot haar verbazing door een smalle gang, die net breed genoeg is. Dan komt ze in het vertrek, waar de twee bewakers haar opwachten. ‘U moet hier wachten tot de Coördinator u laat halen, Sorane Nador.’ Meer dan een uur zit ze daar te kijken naar de twee mannen die hun werk doen. Geen van beiden antwoordt op de vragen die ze stelt. Dan krijgt Evin een bericht op zijn communicator en staat langzaam op. ‘Kom, Sorane. Coördinator Fakrin verwacht u. Volg me.’ Achter de man haast ze zich door de gangen, tot hij naar een deur wijst. ‘De Coördinator houdt niet van telaatkomers?’ Even aarzelt Sorane, maar dan opent ze de deur en stapt naar binnen. ‘Welkom terug, Sorane Nador,’ zegt de man, als ze voor zijn bureau blijft staan. Even kijkt Sorane om naar Evin, maar die is buiten aan de deur gebleven. ‘Dat was mijn bedoeling, sir.’ ‘Je weet toch nog dat je twee proeven moet afleggen, voor je opnieuw de opleiding wordt toegelaten.’ ‘Ja, dat heeft u mij bij mijn vertrek gezegd.’ ‘Je krijgt een week de tijd om je voor te bereiden voor je eerste proef. Je zal tegen een van de gevorderden in de ring moeten stappen. Ik verlang niet dat je wint, Sorane. Maar je moet wel een minimumaantal punten behalen om te slagen. Als je dat aantal haalt, dan volgt twee dagen nadien de tweede proef. Daar mag je laten zien dat je je scherpschutters kunsten nog niet verleerd bent.’ ‘Ik zal slagen,’ zegt Sorane zelf verzekerd. ‘Zeer goed, Sorane. Ik hoop voor jou dat het je lukt, anders was je beter weggebleven.’ Sorane slikt even, want ze beseft dadelijk wat hij bedoelt. ‘Ik wilde u niet het plezier gunnen om actieven achter mij en mijn famillie aan te sturen, Sir.’ ‘Ach zo, denk je dat ik nu geen plezier zal hebben als jij voor mij, in je bloed op de vloer ligt.’ ‘Zelfs als dat mijn lot is, dan is mijn famillie veilig, Sir,’ zegt Sorane koel, maar met flitsende ogen. ‘Dat is juist, Nador. Maar zij hebben voor mij geen waarde. Toch niet op dit moment.’ Even kijkt Sorane hem recht in de ogen. Dan vraagt ze: ‘Mag ik terug naar mijn kamer, sir?’ ‘Als je slaagt dan mag dat, Nador. Nu krijg je alleen een kale cel, waar je eten zal gebracht wordt. Bereid je maar mentaal voor op je eerste proef.’ Sorane knikt. ‘Ga, Nador. Evin zal je naar je cel brengen.’ Een tijdje later staat Sorane naar de vier kale muren te staren. Er staat alleen een bed met een harde matras, in de cel. In de muur tegenover de deur is een kleinere deur, met daarachter een wc en een wastafeltje. Langzaam gaat ze op de matras liggen en staart naar het plafond. Ergens heeft ze het gevoel dat ze geobserveerd wordt en dat klopt. Evin zit in zijn werkplek achter een scherm, waarop haar cel te zien is. Verbaasd kijkt hij toe hoe ze meer dan vijf uur roerloos blijft liggen. Eerst denkt hij dat ze slaapt, maar als hij inzoomt op haar gezicht merkt hij dat haar ogen geopend zijn. Wat hij niet weet is dat hij beelden van een opname ziet. Sorane is intussen na een harde persoonlijke training op haar harde bed gaan zitten. Zo gaan er twee van de zeven dagen voorbij, die Sorane kreeg om zich voor te bereiden. Als de dienst van Evin, om negen uur s’morgens, begint, ziet hij haar weer op het haar rug op het bed liggen. Verveeld gaat hij zitten en neemt zijn krant. Maar nog voor hij zijn krant kan openen, merkt hij iets vreemds op. Het beeld is juist hetzelfde als gisteren en dat kan niet, want hij heeft haar een paar minuten eerder eten gebracht. Zijn collega, die hij nu vervangt, moet nu op weg zijn om de lege borden te gaan ophalen. En toch staan er geen borden. ‘Verdomme. Ze heeft ons liggen,’ denkt hij verbaasd, ‘Hoe komt ze aan die halo-opwekker.’ Snel drukt hij op een paar knoppen en schakelt hierdoor een stoorzender in. Dadelijk verandert het beeld en hij ziet Sorane in het midden van de kamer bezig. Verbaasd kijkt hij naar haar bewegingen die precies uitgevoerd worden, alsof ze nooit weggeweest is. Elke beweging die ze met beiden handen uitvoert stopt precies op dezelfde plaats, vlak voor de deur. Dan ziet hij de deur openschuiven en Novao, zijn collega, schrikken. Als de vuist van Sorane op een paar centimeter voor zijn ogen stopt. ‘Hallo,’ hoort hij haar ijzig kalm zeggen. Dan wijst ze naar de borden op de vloer. ‘Neem ze maar. Ik ben alleen maar aan het trainen.’ De man kijkt haar verbaasd aan. ‘Je had me bijna geraakt, idiote.’ ‘Toch niet. Ik stond juist ver genoeg om je op dat moment niet te raken. Een seconde later had ik je wel geraakt, want dan was je een stap dichterbij,’ zegt Sorane lachend. De man trekt zijn schouders op. ‘Als je nog eten wil, doe dat dan niet meer.’ ‘Ik vrees dat de Coördinator dat niet zal toestaan. Maar troost je. Op het einde van de week ben je van mij af, denk ik.’ ‘Ik hoop dat je niet slaagt, Sorane,’ zegt de man, terwijl hij even door zijn donkerbruine haar wrijft. ‘Dan hoop ik voor jou dat je hoop uitkomt, want ik vergeet niets. En als ik slaag, dan loop ik hier nog wel een tijdje rond om je het leven zuur te maken.’ De man knort even en laat de borden bijna vallen. ‘Ik maak maar een grapje,’ zegt ze nog voor de deur achter hem dichtschuift. Even blijft ze staan en kijkt met een glimlach naar de camera, die ze een tijdje opgemerkt heeft. Dan gaat ze weer in het midden van de kamer staan en begint zich weer te concentreren op haar gevechtsoefeningen. Evin, de andere man voor het scherm, schrikt weer als hij haar nauwkeurig gerichte bewegingen opmerkt. Toch merkt hij grijnzend dat ze soms een paar grove fouten maakt, waardoor ze soms bijna op de vloer terecht komt. Als zijn collega binnenkomt, kijkt hij op van het scherm en zegt: ‘Ik ben niet zeker of het plannetje van de Coördinator zal lukken, Novao.’ ‘Is ze dan zo goed?’ ‘Ik weet het niet zeker. Ze oefent de hele tijd zeer nauwkeurig, alsof ze haar verloren rijdt snel wil inhalen, maar toch zie ik gevaarlijke gaten in haar stijl.’ ‘Toch kreeg ik haar vuist bijna op mijn neus, daareven, Evin.’ ‘Dat lijkt me eerder toeval.’ ‘Misschien hebt je gelijk, want ze kon toch niet weten of ik kwam ofwel.’ ‘Nee,’ zegt Evin met een glimlach, ’Ze was een van de besten haar vertrek, Novao. Alleen heeft ze al meer dan een jaar geen echte training meer gehad. De anderen van haar groep zijn allen veel beter geworden. Maar de leiding wil geen risico nemen.’ ‘Wat bedoel je?’ ‘Ze gaan haar zodra ze uit die cel komt zo hard toetakelen dat ze maar met moeite op haar benen zal kunnen staan.’ ‘Op bevel van wie?’ ‘Dat kan alleen de Coördinator zijn. Alleen weet Sorane er niets van. Ik heb gehoord, dat enkele actieven haar handen moeten behandelen, zodat ze die bijna niet kan gebruiken.’ ‘Dan is ze….’ ‘Snap je het nu, man? De Coördinator wil haar uitschakelen. Het moet echter lijken dat ze niet goed genoeg was. Alleen weet ik niet waarom.’ Verschrikt kijkt zijn collega naar het scherm en de jonge vrouw, die op dat moment bijna op de vloer terecht komt. ‘Spijtig, ze bevalt me wel. Het is een mooie meid, Evin.’ ‘Dat is juist. Maar niet lang meer.’ ‘Dus hij wil dat ze niet slaagt voor haar eerste proef.’ ‘Dat heb ik toch opgevangen.’ ‘Voor haar vertrek hoorde ze al bij de besten van haar groep.’ ‘Dat is juist, maar als ze voor haar tegenstander staat, zal die haar bijna niet meer herkennen. Dat gevecht kan ze dus niet winnen.’ ‘Hoe kan die roodkop winnen, als ze zo goed als gebroken is? Ik heb bij de actieven opgevangen dat de Coördinator haar geen enkele kans wil geven.’ ‘En daarna, wat gebeurt er met haar? Wordt ze gewist of zo?’ ‘Dat staat vast, Novao.’ ‘Laat ons maar onze taak niet vergeten, anders is dat ook ons lot, vergeet dat niet.’ Evin knikt even en drukt een paar toetsen in, waardoor de beeldschermen andere camera’s in het ondergronds complex laten zien. In de cel van Sorane gaat intussen het daglicht uit. Even kijkt ze naar de twee camera’s, maar merkt dat het groene lampje aan de linkerkant van de apparaten niet brandt. Glimlachend gaat ze in houding staan, terwijl ze met haar gedachten aan de gevangen, die haar keihard trainden denkt. ‘Ik hoop dat ik slaag, om de opdracht die ze mijn gaven, uit te voeren,’ denkt ze. Dan begint ze weer te trainen, maar deze maal zoals ze het, ver hiervandaan geleerd heeft. Zo gaat de week is al snel voorbij, soms maakt ze weer enkele fouten, als ze weet dat de camera’s aanstaan. Eindelijk is de grote dag aangebroken. Sorane is al zeer vroeg opgestaan. Ze opgelucht dat ze die harde matras kan achterlaten, al is ze het al een beetje gewoon. Even kijkt ze naar de camera’s en glimlacht weer als ze merkt dat ze aanstaan. ‘Die man met donkerbruine haren zal wel weer staan loeren,’ denkt ze met pretlichtjes in haar ogen. Nog even glimlacht ze en verwijdert zich van haar bed in de richting van het toilet, om zich klaar te maken voor de proef vandaag. Als ze bijna aan de deur van de kleine ruimte achteraan is, merkt ze niet dat de deur van haar cel geopend wordt. Op het moment dat ze de deur wil openen, komt een man naar binnen. Hij is met een energiemes gewapend. Geruisloos stapt de man op Sorane toe en wil haar rechterhand aan de deur vastspijkeren. Maar verschrikt stelt hij vast dat zijn prooi tijdig opzij duikt. Te laat reageert hij en het energielemmet boort zich tot aan het handvat in de deur. Snel trekt hij het terug, maar zijn prooi sneller en raakt hem keihard op de rechterbovenarm. Zijn arm voelt dadelijk verlamt aan, waardoor hij het moet laten vallen. ‘Als je iemand besluipt, probeer dan in het vervolg niet te ademen, man,’ zegt ze met een glimlach. Maar dan krijgt ze een klap op haar schouder en wankelt tot tegen de muur. Een tweede man, gewapend met een ijzeren staaf waar vonken vanaf lijken te springen, haalt opnieuw uit. Maar Sorane laat zich vallen en rolt van hem weg. Haar linkerarm lijkt echter verlamd. Ze kan hem bijna niet bewegen. Als de twee mannen zich naar haar omdraaien, duikt ze opzij en rolt naar de deur toe. Daar veert ze op en rent naar buiten. De twee zijn dadelijk achter haar. Sorane is nadat ze buiten raakte, vlak naast de deur gaan staan. Als de twee na elkaar naar buiten rennen, stort ze zich op de laatste. Het is de man met het mes, die het binnen weer opgeraapt heeft. Voor die kan reageren, slaat ze hem keihard op beide schouders. Het mes schuift echter over de vloer weg. De man stort neer op de vloer en blijft even liggen. Zijn armen, kan hij bijna niet bewegen. Sorane duikt op dat moment naar het mes. De man met de stok probeert te voorkomen dat ze het kan grijpen, maar te laat. Sorane is iets te snel en grijpt het mes stevig vast. ‘Toch ben je niet snel genoeg, meid,’ roept de man uit en slaat toe. De staaf mist rakelings Sorane’s hoofd en botst tegen de wand. Door de schok valt de staaf uit zijn handen, terwijl hij naar zijn borst grijpt. Maar nog voor hij het mes kan aanraken, stort hij neer en blijft doodstil liggen. Dan richt Sorane zich op en kijkt naar de andere. Die is met moeite rechtop gaan zitten en kijkt Sorane aan. We moesten je alleen een lesje leren, Sorane, zodat je je zou terugtrekken. ‘Ik ben hier om te slagen, man. En dat zal ik.’ ‘We vreesden al dat je dat zou zeggen, roodkop. Je bent veel te koppig om op te geven,’ zegt een stem links van haar. De man op de vloer grijnst even. ‘Je hebt geen enkele kans Sorane. We hebben geen bevel om je te doden, maar wel om je zo toe te takelen, dat je nooit voor de eerste proef kan slagen. En als het toch zou lukken, dan haal je zeker de tweede proef niet. Sorane kijkt even naar de drie die haar op hun hoede aankijken. ‘Het zou ons spijten als je nu moest zeggen dat je het opgeeft, Sorane.’ Sorane glimlacht even, terwijl ze achteruit wijkt. In de mijnen heeft ze voor hetere vuren gestaan, dan deze vier mannen. Die hebben geen enkel idee hoe zwaar de training, die de zes gevangenen haar daar lieten ondergaan, was. Als Sorane tegen de muur leunt, laat ze zich langzaam zakken tot haar linkerhand de vloer aanraakt. Even beweegt ze haar hand en voelt dat de verlamming van de slag zo goed als weg is. ‘Ben je het al moe, schatje?’ vraagt een van hen. Maar de hand van Sorane schiet snel naar voor en grijpt de staaf die daar ligt. Zodra ze hem vastheeft, duikt ze opzij en rolt naar de andere wand, toe. De drie willen haar volgen, maar Sorane richt zich al op en fluistert. ‘Drie tegen een. Lekker speelgoed,’ horen ze haar fluisteren. Dan kijkt ze hen aan. De vierde kruipt op dat moment rechtop en kijkt naar dode, maar mist het mes dat in zijn borst zou moeten steken. ‘Verdomme, Sorane heeft het.’ ‘Pas op, ze heeft mijn mes.’ De drie grijnzen, als ze de deur langs de andere zijde zien opengaan. Daar komen nog drie anderen binnen. Eentje is gewapend met een lange stok met aan beide uiteinde een metalen punt, de tweede met twee zwepen en de derde met een metalen ketting. ‘Wauw, nog meer speeltjes,’ fluistert Sorane even, maar innerlijk is ze dankbaar voor de keiharde training die ze op de mijn planeet ondergaan heeft. Deze mannen zijn daar niet van op de hoogte. Ze zien haar op de drie, die pas binnenkwamen, toestappen en horen haar spottende stem zeggen: ‘Komen jullie mij helpen tegen die daar, of zijn jullie juist hier om hen te helpen,’ zegt ze hees. De drie grijnzen, terwijl die achter haar beginnen te lachen. Plots maakt Sorane een snelle beweging met haar rechterhand en de middelste van de drie achter haar, stokt in zijn lach. Het mes uit Sorane’s rechterhand steekt recht in zijn borst. ‘Nummer twee,’ zegt ze met schijnbare kalmte, ‘wie volgt?’ De man met de ketting haalt bliksemsnel uit, maar mist. De ketting raakt een van de twee achter Sorane in het aangezicht. Brullend van de pijn wankelt die achteruit. Voor de man met de ketting zich kan herpakken, duikt Sorane naar voor. Tweemaal slaat ze met al haar kracht en verbrijzeld telkens na elkaar een paar ribben van de man. Zwaar kreunend, zakt hij in elkaar. Zijn twee maten zien het bloed uit de kleine wonden vloeien, die de gebroken ribben veroorzaakt hebben. Zij worden nu voorzichtiger en verspreiden zich om Sorane. Maar ook zij werd geraakt door een zweep, die haar linkerzijde openhaalde. Sorane tast er even naar. De snede is niet zo diep, maar bloed lichtjes. Zij kan niet weg en ziet de vier op haar toekomen. Ook de vijfde is nu gewapend met het mes, dat hij uit de borst van de tweede dode trok. Maar Sorane heeft nog meer geleerd op de onherbergzame planeet. In haar mauwen zijn schiethaken verborgen, waaraan een filter dunne draad aan bevestigd is. Vanuit haar linker pols schiet een haak weg, recht op de man met het mes toe. Niemand van haar aanvallers heeft het echter gemerkt, tot de man plots doorboort wordt. Dan geeft Sorane een ruk met haar arm en de man verliest het evenwicht. Als hij op haar toe wankelt, slaat ze hard toe. Als een blok stort hij neer, en blijft roerloos liggen. Nog voor de anderen van hun verbazing bekomen zijn, heeft Sorane het mes gegrepen en kijkt de man even aan. ‘Vier neer. Nog kandidaten,’ zegt ze hees, terwijl ze lichtjes wankelt. De man die door de ketting geraakt is, trekt echter twee staven, die door een dunne ketting verbonden zijn uit een holster op zijn rug en komt op de anderen toe. ‘Zijn wij getrainde mannen of zwakkelingen, collega’s? Die gewonde welp kunnen we toch gemakkelijk aan,’ zegt hij koel. ‘Pas maar op, Con. Ze is veel gevaarlijker dan ze eruitziet. Vier van ons heeft ze al, zie jij maar dat je de volgende niet bent,’ zegt de man met de lange stok. De man links van haar merkt dat Sorane even naar de man met de stok keek en waagt zijn kans. Met twee sprongen raakt hij tot bij Sorane en slaat toe. Maar zij weert zijn slag met haar stok af. De slag is zo hevig dat ze beiden hun stok moeten lossen. De man met zwepen wordt even aan zijn been geraakt, terwijl andere stok langs het hoofd van de man met de dubbele stokken voorbij schiet. Ook die waagt nu zijn kans en springt naar voor. Sorane reageert iets te traag. Ze voelt een harde klap tegen haar hoofd, maar het mes dat ze wierp doorboort de hals van haar aanvaller. Maar Sorane is zwaar geraakt en wankelt achteruit. Ze voelt het bloed langs haar wang naar beneden lopen. Dan krijg ze een klap van een zweep te verwerken, ze krimpt in elkaar van de pijn, als haar bloeze scheurt. Een tweede klap raakt haar rechterdij en laat een bloedspoor na. Ze schudt haar hoofd om weer helder te kunnen denken en kijkt om zich heen. Maar ze beseft dadelijk dat ze te ver van iets, dat als wapen zou kunnen dienen, verwijderd is. Weer voelt ze dat ze geraakt wordt en wankelt achteruit. Dan weer een slag, ditmaal scheurt de zweep haar linkerarm van schouder tot ellenboog open. Weer slaat de man toe en de zweep kronkelt om de heup van Sorane. ‘We moesten je een ranseling geven, dame. En daarna je handen verbrijzelen. Maar je vocht te goed omdat plan, te doen slagen, daarom besloten we om je te doden.’ Sorane glimlacht even, want hierop is ze getraind, al weet ze dat als de man iets te snel is, haar lichaam door de vlijmscherpe zweep in twee gesneden zal worden. Langzaam probeert ze achteruit te komen en de man grijnst alleen. ‘Hoe verder je van mij af probeert te raken, schatje. Hoe gemakkelijker zal ik je kunnen doden.’ ‘Dat weet ik,’ fluistert Sorane en stoot zich dadelijk af van de muur. Met een, twee, drie sprongen is ze zo dicht bij hem, dat hij veel te traag reageert. Haar linkerhand raakt zijn rechter, waardoor hij de zweep moet loslaten, maar de platte kant van haar rechterhand raakt hem echter recht op zijn keel. Hij laat ook zijn tweede zweep vallen en grijpt met beide handen naar zijn hals, terwijl naar lucht snakt, die nooit meer in zijn longen zal raken. Met een snelle beweging maakt ze de zweep om haar heupen los, de metalen punt van de zweep raast zo dicht bij het gezicht van de laatste man voorbij, dat die verschrikt achteruit wijkt. ‘Laat je wapen vallen, man. Of wil je ook naast je vrienden liggen,’ hoort hij de roodharige zeggen. Alsof de stok meer dan duizend kilo weegt, laat hij hem vallen en wijkt trillend van spanning opzij. Sorane voelt zich zo moe en heeft overal pijn, maar dwingt zich om vooruit te stappen. Maar als ze de man nadert, beseft die pas dat zijn leven aan een zijden draadje hangt. Levend zal de Coördinator hem niet uit deze ruimte laten, tenzij die roodharige duivelin hier kreunend van de pijn voor zijn voeten ligt. Dadelijk grijpt hij naar het vuurwapen dat hij altijd op zijn rug draagt. Maar Sorane heeft de beweging opgemerkt en geeft een ruk aan de zweep in haar rechterhand. Het slijmscherpe leer kronkelt zich om de hals van de man en dan geeft Sorane en ruk aan het handvat. Het lichaam van de man stort naast haar neer, terwijl zijn hoofd tot tegen de wand rolt. Zijn wapen klettert op de vloer. Even kijkt ze wankelend naar doden. Dan bukt ze zich en neemt het wapen op. Met trillende hand steekt ze achter haar broeksriem op haar rug. Met wankelende passen stapt ze door de deur de lange gang. Met moeite geraakt ze vooruit, maar bereikt een paar minuten later ziet ze de deur aan het eind openschuiven. Daar staan verschillende leden die in opleiding zijn. Ze zien haar bebloed en wankelend naderen. In het midden van de ruimte is een cirkel op de vloer geverfd. In de cirkel staat een jongeman die ze niet kent. Helemaal alleen wankelt Sorane naar de ring toe, terwijl iedereen haar aanstaart. Als ze blijft staan kijkt ze naar haar tegenstander. Maar dan richt ze haar blik op de Coördinator en fluistert: ‘Zijn acht doden niet genoeg om te bewijzen dat ik mijn plaats waart ben?’ De man schrikt van haar woorden. ‘Zou ze de waarheid spreken? Zijn ze alle acht dood?’ denkt hij, maar als hij haar zo ziet staan, beseft hij dat ze de waarheid moet spreken. ‘Acht of tien doden, Sorane. Dat maakt niet uit. Dit is de tegenstander die jij moet overwinnen,’ zegt de Coördinator met een van woede trillende stem. Sorane doet nog en wankelende stap naar voor en betreed hierdoor de ring. Ze kan bijna niet meer. Maar ze is vastbesloten. Dan stapt haar tegenstander naar voor en blijft op een pas van haar staan. Aandachtig kijkt hij haar aan. Hij ziet de wil om te vechten in haar ogen, maar ook haar uitputting. Met een ruk keert hij zich om en zegt koel: ‘Als Sorane Cobanon acht mannen kan verslaan, dan verdient ze onze eerbied. Onze eer laat niet toe om met haar nu ze verzwakt is te vechten. Maar als ze weer herstelt is, dan zal ik aan haar zijde staan,’ zegt de jongeman. De Coördinator kijkt hem woedend aan, maar ziet ook de vijandige blikken om zich heen. Dan knikt hij. ‘Je hebt gelijk, Nevon.’ Terwijl iedereen hem afwachtend aanstaart, denkt Coördinator Fakrin na. Als hij zijn hoofd opricht heeft hij een besluit genomen. ‘Sorane, jij bent voor deze proef geslaagd, al is het op een andere manier dan ik in gedachten had. Maar, Nevon, jij hebt niet gevochten, daarom zak je met tien punten.’ De jongeman slikte even, maar blijft staan zonder te bewegen. ‘Tien punten, sir. Ik zal die wel terugverdienen.’ De Coördinator knikt grijnzend. ‘Over drie dagen is de laatste proef Sorane Cobanon. Wees op tijd, anders verlies je die en kom jij naast de acht onwaardigen te liggen, die jij gedood hebt.’ ‘Die acht wilden mij doden, Coördinator, maar zij verloren al vechtend het leven. Maar jij, hoe zal jij gedood worden. Vechtend of als een lafaard in je kantoor,’ zegt Sorane. ‘Je bent gewond en moe, Sorane Cobanon, daarom zal ik doen alsof ik deze woorden niet gehoord heb. Maar zeg zoiets nooit meer, want dan zal je dadelijk afgevoerd worden,’ zegt de man met ingehouden woede. Dan haast hij zich weg. Sorane probeert te stappen, maar ze krijgt haar voet zelfs niet meer van de vloer. Nevon schiet haar dadelijk te hulp, maar ook enkele anderen komen helpen. Ook Axin. Alleen Verin blijft op zijn plaats staan. Van op die plaats kon hij recht de gang inkijken en daar ziet hij op het einde ervan in de deuropening een van de doden liggen. ‘Acht mannen gedood. Hoe heeft ze dat gedaan en dan nog in haar eentje?’ vraagt hij zich af. Als hij merkt dat een paar jongens Sorane helpen, haast hij zich eindelijk naar haar toe. In haar vroegere kamer leggen ze haar op het bed. Axin stuurt hen daarna weg. ‘Ik moet haar wonden verzorgen en ik wil geen pottenkijkers.’ ‘Mag ik helpen?’ vraagt Verin. ‘Nee, jongeman. Ik moet haar kleren verwijderen en dat is niet toegelaten in het bijzijn van leden van het andere geslacht, dat moet je weten.’ ‘Jij zou dat beter ook niet doen, Axin.’ ‘Dat weet ik, Verin. Maar ze heeft hulp nodig. En jij hebt meer van haar gezien dan goed voor jou is.’ Verin wordt rood tot achter zijn oren. ‘Zou ze het weten? Dat moet wel, want Sorane was haar trainingspartner en zoiets als een vriendin,’ schiet het door zijn gedachten. ‘Jullie geheim is veilig, Verin. Ik zal Sorane nooit verraden en jou dus ook niet,’ fluistert Axin. Als Verin zich omkeert, ziet hij Nevon voor hem staan. ‘Ze heeft ze werkelijk alle acht gedood, Verin. Wie zou hen gestuurd hebben, denk je?’ ‘Weet je dat niet, Nevon? Er is er maar een die dat kan bevelen in dit complex.’ ‘De Coördinator dus. En die verlangd onze trouw.’ ‘We moeten wel, Nevon. Hij kan ieder van ons laten doden als hij het nodig vindt. Ik vraag me alleen af waar en wie Sorane getraind heeft, want ze is veel beter geworden dan ze ooit was.’ ‘Dat vraag is of de Coördinator daarvan op de hoogte was. Want hij moet haar toestemming gegeven hebben om voor meer dan een jaar haar opleiding te onderbreken.’ ‘Zouden ze haar ergens anders getraind hebben?’ ‘Dat zoek ik wel uit als Sorane er weer bovenop is, Verin.’ ‘Als het met de opdracht van de Coördinator gebeurd is, waarom stuurde hij dan die ervaren actieven op haar af?’ ‘Misschien om haar te testen Nevon,’ zegt Verin nadenkend. ‘Maak jullie nu maar uit de voeten. Hoe sneller ik Sorane help hoe sneller ze er weer bovenop is.’ ‘Sorane boft met een vriendin zoals jij, Axin.’ ‘Waarom denk je dat ze mijn vriendin is? Ik help haar omdat ze hulp nodig heeft, Verin. En ik wil haar dankbaarheid, want misschien wil zij mij wel een paar trucjes leren, zodat ik meer punten scoor.’ Verin knikt even. ‘Als het je daarom te doen is, Axin, zal je misschien wel succes hebben.’ ‘Tot later, Verin. Ik zie jullie wel bij het avond eten.’ ‘Ik zie je later wel, Axin,’ zegt Nevon. Dan draait hij zich om en verlaat het vertrek. ‘Kom, Verin. We zijn hier weg, voor we verdacht worden.’ Verin zegt niets meer maar volgt hun collega naar buiten. Achtenveertig uur later waagt Sorane zich voor het eerst weer uit haar kamer. Ze heeft een zwart pak aan. Als ze in gezelschap van Axin de eetzaal binnenstapt, kijken ze haar allen aan. Ze zien allen het verband, dat ze om haar heup onder haar jasje draagt. Ook haar linkerarm is door een strak verband omwonden. Een pleister bedekt haar voorhoofd, waar ze een beetje haar mist. Enkele mannen en vrouwen klappen in hun handen. ‘Dat moet een machtig gevecht geweest zijn, Sorane,’ roept een van hen. Maar Sorane zegt echter niets. Ze zien allen dat ze hevig mankt met haar rechterbeen. ‘Je wil overmorgen toch niet voor de tweede proef opdagen, Sorane.’ Sorane knikt alleen maar. ‘Ze kan niet anders, Verin. Je hebt toch gehoord van de Coördinator zei.’ ‘In deze toestand haalt ze het niet, Axin. Ze moet nog minstens twee weken rusten.’ Met trillende handen eet Sorane enkele boterhammen op, terwijl ze strak voor zich uitkijkt. Haar vrienden en enkele anderen kijken haar met steelse blikken aan. Ze weten niet goed hoe ze met deze situatie om moeten gaan. Als ze haar helpen, zouden ze weleens bij de Coördinator geroepen kunnen worden. ‘Sorane, waarom kom je niet bij ons zitten? Wil je onze vriendschap niet meer?’ Langzaam wendt Sorane haar hoofd en zegt: ‘O, Axin. Jullie zijn en blijven mijn vrienden hier in het ondergrondse. Ik heb jullie vriendschap nodig om hier te kunnen overleven. Maar ik wil me alleen voorbereiden op mijn proef overmorgen. Ik heb geleerd om speciale concentratie-oefeningen te doen.’ ‘Ga je dan geen uitstel vragen?’ ‘Nee, Axin. Ik ben nu meer dan ooit vastberaden om mijn pijn te verbijten om te slagen. Als ik tegenslag heb, dan heb ik gewoon pech gehad.’ ‘Is het dan toch niet beter om uitst...’ ‘Dat zal de Coördinator niet toestaan, Nevon. En ik wil hem het plezier niet gunnen om erom te smeken.’ ‘Hopelijk zien we je nog levend en wel terug, Sorane.’ ‘Tijdens mijn zogezegde verlof, ben ik door enkele harde mannen en vrouwen in de mijnen getraind. Zij hebben mij werkelijk afgebeuld, zo erg dat ik elke avond in mijn bed kroop en als een blok in slaap viel. Ik moest van hen alles leren wat zijzelf als kennis en training bezaten. Twee weken voor ik vertrok, was ik sneller in en uit de mijnen als elk van hen. En dat terwijl ze er alles aandeden om mij niet te laten slagen.’ ‘Dat moeten nogal mannen geweest zijn, Sorane,’ merkt Verin met een jaloerse ondertoon op. ‘Het waren veroordeelde misdadigers, Verin. En ik behandelde hen als mensen en niet als vuil, zoals de meeste bewakers. Daarom hebben ze mij getraind en om ook eens iets anders met hun eentonige vrije tijd te doen.’ ‘Dan ben je hen wel iets verschuldigd, denk ik.’ ‘Dat is zeker, Verin. En ik kreeg bij mijn afscheid van een van hen een wapen waar ik mee trainde als geschenk. Ooit was het van een vriend in de mijnen geweest, die omkwam bij een instorting. Die vriend, van wie ik de naam niet weet, was een van ons. Hij is hier meer dan dertig jaar geleden opgeleid tot een van de hardste moordenaars. Hij weigerde later een opdracht, maar kon ontkomen en belande op een verre planeet. Daar werd hij na enkele jaren gegrepen en ze stuurden hem naar de mijnen.’ ‘Misschien kan je dan toch beter gaan rusten, want morgen is het zover.’ Sorane knikt naar Nevon en staat op. ‘Ik zie jullie allen na een goede nachtrust wel, vrienden.’ Verin en de anderen kijken haar na, als ze naar de uitgang van de eetzaal mankt. ‘Ze heeft nog veel last van haar been, Verin. Ik hoop dat ze het haalt.’ ‘Ik ook, Axin. Ik zou niet graag hebben dat ze gedood wordt.’ Axin zegt echter niets. De volgende morgen is Sorane al vroeg op en kleed zich aan. Dan haast ze zich met stijve pas naar de eetzaal. De Coördinator ziet haar mankend en een van pijn vertrokken gezicht binnen komen en grijnst even. Ze heeft andere kledij aan dan gisteren, maar nog steeds is het verband te zien die haar wonden bedekken. ‘Die heeft geen enkele kans om te slagen. En als ze het toch doet, raakt ze nooit levend hier terug,’ denkt hij. Als Sorane en haar vrienden gegeten hebben, kijkt ze even naar de Coördinator. Die staat al een tijdje met enkele actieven te praten. Mankend haast ze zich naar de container waarin ze de plaat met gebruikt eetgerief moet werpen. De Coördinator volgt haar met zijn ogen en als ze zich weer omdraait: ‘Nador, kom dichter.’
1. Een nieuw leven
26 MEI 4223 Enuron tijd De grote Olaans-Enuroonse oorlog in deze ruimtesector is ongeveer achtentwintig jaar geleden beëindigd. In deze ruimtesector heerst opnieuw vrede. De handel bloeit al verschillende jaren weer op. Ter hoogte van de baan van de zesde planeet van het stelsel materialiseert een passagiersschip dat voor de verbinding zorgt tussen Enuron en de amazoneplaneet Trafar IV. Vanuit de woonruimtes kijken vele passagiers naar de omgeving buiten het schip en merken de stralend blauwe vierde planeet op. Ze is kleiner dan de derde planeet, die in een kleinere baan omheen de gele zon draait. In een van de zetels die rondom een tafel staan, zit een man naast zijn amazonevrouw. Beide kijken naar de schermen die de omgeving buiten laten zien. De vrouw is lang en slank en heeft het uiterlijk van een achtentwintigjarige. Dankzij de medische wetenschap is de levensverwachting sterk gestegen. Een gezonde mens leeft in deze tijd gemiddeld driehonderdvijftig jaar. ‘Een van de mooiste bekende planeten, Jov,’ zegt zij. ‘Dat klopt, schat. Zeer mooi, er is echter niet te zien hoe verdorven vele bewoners zijn,’ antwoordt Jov, haar man. ‘Niet zo negatief, lieveling. Er leven ook goede mensen op deze planeet.’ Jov knikt even en glimlacht. ‘Je hebt gelijk, maar die kunnen nauwelijks overleven.’ ‘Die leven op de amazoneplaneten ook.’ Jov knikt even, terwijl hij beseft dat zijn amazone vrouw zich wel veel zal moeten aanpassen. ‘Het komt wel goed, schat,’ hoort hij haar zeggen. Ook een jong meisje, met rode haren, kijkt bewonderend naar de omgeving buiten het schip die op de beeldschermen vertoond wordt. ‘Mam, gaan we daar wonen?’ vraagt ze plots. ‘Ja, Sorane. Ergens op deze wereld gaan we een nieuw leven opbouwen. Misschien maak je daar wel nieuwe vriendjes.’ Even trekt er een glimlach over het gezichtje van de kleine Sorane, dan wendt ze haar hoofd weer naar de schermen. Plots klinkt een stem: ‘Over twee minuten wordt de ontkoppeling van modules een tot drieëntwintig geactiveerd.’ Een paar minuten later gaat er een lichte schok door de hun toegewezen woonruimte als ze losgekoppeld worden. Sorane kijkt verschrikt op. ‘Wees maar niet bang, Sorane,’ zegt de drieënvijftigjarige, die er als een achtentwintigjarige vrouw uitziet. Even kijkt de kleine meid, die naast de vrouw zit, naar haar moeder. ‘Is dat altijd zo, mama?’ ‘Niet altijd, soms is het erger. Maar gevaarlijk is het niet. Alles gebeurt bijna volledig automatisch.’ Sorane knikt even en wendt dan haar blik naar de man die aan de andere zijde van de tafel in een zetel zit. Die kijkt op en glimlacht geruststellend naar hun geadopteerde dochter. ‘Mama heeft gelijk, kindje. We worden alleen losgekoppeld van het basisschip. Over enkele ogenblikken landen we op de ruimtehaven, zoals ik je verteld heb. Dat weet je toch nog wel.’ Van de kleine koersverandering merken de inzittenden niets. Wel zien ze op hun schermen de vierde planeet steeds groter worden. ‘Wat mooi, Jov,’ zegt Runa. Haar man knikt en staart met amazone naar het scherm, want het al verschillende jaren geleden dat hij zijn thuisplaneet nog aanschouwt heeft. Dan richt hij zijn blik op het kleine roodharig meisje en zegt bijna fluisterend: ‘Vind je het mooi, Sorane?’ Sorane wendt haar hoofdje naar een van de schermen en zucht als ze de mooie beelden, van de blauwe planeet, met witte en grijze wolkenpartijen, ziet. ‘Ja, Papa. Gaan we daar een huisje bouwen?’ ‘Bouwen niet, schatje. Maar misschien kunnen we er een kopen of huren,’ merkt Runa glimlachend op. Dan kijkt ze even naar een ander scherm waarop ze het basisschip steeds kleiner ziet worden, tot het bijna niet meer waar te nemen is. Dan zucht ze, want op Enuron wacht hen een nieuw leven. Al wordt het voor haar als amazone niet zo gemakkelijk. De drieëntwintig toestellen dringen een uurtje later de dampkring van de vierde planeet binnen. Als ze de dampkring induiken, licht een speciaal energiescherm omheen de module op. Het is lichtblauw van kleur, maar door de wrijving met de bovenste luchtlagen, krijgt het een vreemd roodvioletachtige kleur. Het duurt maar een minuut of twee voor de kleur weer overgaat in lichtblauw en ze allen op het scherm de naderende oppervlakte zien. ‘Je herinnert je toch nog, wat papa gezegd heeft, Sorane. Als we de bodem raken, dan schokt het nog een beetje meer dan daarstraks.’ Even kijkt ze haar moeder aan. Dan knikt ze ijverig. ‘Runa, we naderen de ruimtehaven, daar zijn de eerste gebouwen al,’ merkt Jov op. Runa staart naar de piramidevormige gebouwen die in verschillende afmetingen over de stad verspreid zijn. Vanuit de grootsten vertrekken energiebanen naar de kleinere, zodat die de stad van energie kunnen voorzien. Ook op de toppen van de appartement gebouwen zijn de daken piramidevormig. Ook zij zijn aangesloten op het grote piramidevormig netwerk. ‘Werd je daar geboren, Jov?’ vraagt ze. ‘Nee, schat. In een veel kleinere stad, dan Krimlar, de hoofdstad van het Enaars continent.’ ‘O, dat was ik vergeten. Enuron telt verschillende levenswijzen.’ Jov knikt. ‘Ja, en de Enaarse en de Nuroonse zijn de grootste van de vele. Die twee zijn verschillend, maar er zijn verdragen gesloten om ieders belangen te vrijwaren.’ Voor zijn vrouw nog iets kan zeggen, verminderd de module fel zijn snelheid en daalt dan op zijn beurt naar de oppervlakte toe. Door computers gestuurd komt die zeer dichtbij. Ze dalen precies tussen vier zuilen op de hoeken van de module. Door middel van magnetische klemmen, die met een lichte schok vastklikken, worden ze door de zuilen opgevangen en verder afgeremd. Acht modules van het schip landen tussen de vier zuilen boven elkaar, terwijl de anderen tussen andere zuilen neerdalen. Opnieuw volgt een schok, de zwaarste van de korte vlucht, maar nu geeft Sorane zelfs geen krimp. Runa kijkt haar verbaasd aan. Ze had gedacht dat Sorane wel zou schrikken maar ze is zeer kalm. Ze ziet echter niet dat Sorane haar ogen gesloten heeft, zodat ze haar omgeving minder waarnam. Ze opent haar ogen, als ze haar moeder hoort zeggen: ‘Het is tijd, schat.’ De vrouw wendt zich kort naar haar man en knikt. Dan buigt ze zich voorover en neemt hun dochtertje in haar armen en richt zich op. Even kijkt ze naar haar, vier jaar oudere, lieve man, Jov Nador. ‘We zijn er bijna, lieve schat,’ fluistert ze. ‘Je zal je wel een beetje moeten aanpassen, lieve amazone.’ ‘Dat weet ik, Jov, ik heb lang geleden ook mensen van deze wereld ontmoet, toen ik zij aan zij met hen vocht.’ ‘Daar ben ik van op de hoogte, lieveling. Maar als amazone tussen hen leven is nog iets anders,’ zegt Jov, met een lichte glimlach. ‘Toen we vertrokken, Jov, was ik me daarvan bewust. Maak je maar geen zorgen. Het zal wel lukken.’ Aan boord zijn vele reizigers, waaronder ook mensen die een nieuwe toekomst willen opbouwen, zoals Jov en Runa. Het is een zonnige dag als Jov met zijn gelukkig gezinnetje voor het eerst sinds vele jaren een voet op de harde bodem van zijn geboorteplaneet. Runa draagt de kleine Sorane, die ze als hun dochter opgegeven hebben, toen ze incheckten, op haar linkerarm. Als ze het gebouw na de gebruikelijke controles verlaten, kijkt Jov even om zich heen. Het is hier helemaal verandert sinds hij de laatste maal hier was. Er zijn vele nieuwe gebouwen in de groter wordende hoofdstad opgetrokken. Maar ook de nieuwe zijn nog steeds in de gangbare stijlen gebouwd, op basis van een vierkantig grondplan. Een aantal van die gebouwen hebben ze een piramidevormig dak. ‘Ik ga ons registreren, Runa.’ Zijn vrouw knikt. ‘Ik wacht hier met Sorane en onze bagage.’ Even kijkt Jov naar hun acht midden grote koffers voor hij zich naar een half piramidevormig gebouw aan de rand toe haast. ‘Ik ben dadelijk terug,’ zegt hij nog. De toegangsdeur van het gebouw schuift automatisch open en dicht als hij naar binnenstapt. Er zijn acht lokketen, waar hij oudere dames opmerkt. Hij haast zich snel naar een die nog vrij is. De dame kijkt hem vriendelijk aan als hij de pasjes van Runa, Sorane en dan die van hem aanreikt. De vrouw legt ze op een paneel waardoor ze gescand worden. ‘Heeft u al een onderkomen, mijnheer Nador?’ ‘Nog niet, mevrouw.’ De vrouw knikt even. ‘Vergeet dan niet om de drie pasjes op het registratiepaneel in de woning die u betrekt te leggen. U en uw amazone worden dan dadelijk op dat adres geregistreerd.’ Jov knikt even. ‘Zal ik zo snel mogelijk doen, mevrouw.’ ‘Heeft u ook bagage?’ ‘Acht midden grote koffers.’ ‘Dus u blijft voor lange tijd. Dan kan ik best twee vervoerzwevers voor u registreren.’ Jov knikt weer even en ziet de vrouw enkele woorden op haar scherm intikken. ‘Zo dat is in orde. Zwever BG-341 is aan u toegewezen. U kan hem ophalen op de parking links van het gebouw.’ ‘Dank u, mevrouw,’ zegt Jov en neemt hun papieren, die de vrouw hem aanreikt, weer aan. ‘Hier is het pasje voor het voertuig. De betaling wordt geregeld zodra we uw verblijfadres ontvangen.’ ‘Heeft u een idee hoeveel het kost?’ ‘2 krin per kilometer. U heeft de tijd om te betalen. We worden automatisch op de hoogte gebracht zodra u een inkomen hebt. De zwever keert ook automatisch terug naar zijn standplaats.’ Jov zucht even en knikt, terwijl beseft dat de vrouw toegang heeft tot de gegevens van hun situatie. ‘Veel geluk in uw nieuwe omgeving, mijnheer Nador,’ zegt ze met een glimlach. ‘Dank u.’ De vrouw kijkt Jov even na als hij weer naar de toegangsdeur toestapt. Dan wordt haar aandacht getrokken door een nieuwe reiziger. Jov haast zich naar de parking. Maar daar wacht hem een bedieningsscherm. Er staan al drie mensen voor hem, dus wacht hij even. Dan is het zijn beurt. ‘Naam,’ zegt een stem, als hij voor het paneel blijft staan. ‘Jov Nador,’ zegt hij. Even gebeurt er niets. Dan zegt de stem weer: ‘Zwever BG- 341 wacht op baan zes, mijnheer Nador.’ Op het scherm wordt de plaats aangeduid op een 3D plan van de omgeving getoond. Even kijkt Jov ernaar en knikt even. Dan gaat hij verder om plaats te maken voor de volgende reiziger. Voor de zwever blijft hij staan en kijkt even naar de nummers. ‘Verblijfpasje,’ zeggen het toestel. Jov drukt het kaartje dat hij van de vrouw binnen kreeg tegen het schermpje van de zwever vooraan recht van de zijkant. ‘Geregistreerd, Jov Nador. Ik volg u naar uw bagage.’ Jov draait zich om en haast zich naar Runa toe. Soms kijkt hij even om, maar de zwever volgt hem als een trouwe hond. Runa en Jov plaatsen hun koffers op de zwever. Dan sluit hij ze beiden af door het pasje weer tegen het scherm te houden. De bovenkant van de zwevers wordt dadelijk door een doorzichtig, op glas lijkend, paneel afgesloten. ‘Heeft u een taxi nodig of heeft eigen vervoer?’ vraagt de stem van het toestel. ‘Een taxi, als het mogelijk is?’ Dadelijk wordt een 3D afbeelding getoond en met een rond punt, waar ze naartoe moeten. Met een glimlach merkt hij dat Sorane, nadat ze er even verbaasd naar keek, de afbeelding aandachtig bestudeert. Even kijkt hij om zich heen en slaat een arm om de rug van Runa. Zo volgen ze beiden, Sorane, naar de opgegeven bestemming. ‘Het lijkt wel of Sorane hier al de weg weet.’ ‘Ze is al zeven jaar, lieveling. En ze heeft het 3d plan aandachtig bekeken.’ Dan merkt hij de taxistandplaats op. De zwever verheft zich van de grond en zet koers naar zijn standplaats voor in gebruik zijnde zwevers. ‘Nieuw hier,’ vraagt de bestuurder als ze instappen. ‘Niet echt, ik ben hier al lange tijd niet meer geweest. Daarom moest ik mij even oriënteren.’ ‘Waarheen moeten jullie?’ vraagt de bestuurder, terwijl hij het toestel in beweging zet. ‘Dat weten we niet zeker.’ ‘Is jullie verblijf tijdelijk of voor langere tijd?’ ‘We willen hier een nieuw leven opbouwen. Maar we hebben niet zoveel geld,’ legt Jov uit. ‘Dan zult u ook een job nodig hebben?’ ‘Voorlopig willen we een goedkope hotelflat. Weet u er geen?’ vraagt Runa. De bestuurder glimlacht even, terwijl hij Runa aankijkt. ‘O, een amazone.’ ‘Hoe weet je dat?’ ‘Je manier van spreken, Ona. Ik heb al verschillende amazones ontmoet en je klinkt zoals elk van hen.’ ‘Dus zal ik het moeilijk kunnen verbergen.’ ‘Voor mij en de meesten met mijn beroep niet. Nee, dat zal moeilijk zijn. Maar als je het langer volhoudt, dan zal je je wel aanpassen. Maar nu moet ik eens nadenken waar ik jullie kan onderbrengen.’ ‘Niet te duur, als u iets weet. Om er te blijven wonen zal ik dringend een job moeten zien te vinden.’ zegt Jov. ‘Ik heb al iets in gedachten. Er is een villawijk waar meer mensen weggaan, dan bijkomen. Als je iets wil kopen, dan is dat iets ideaal.’ ‘Heb jij iets tegen amazones?’ ‘Niet echt, maar de meeste blijven hier maar tijdelijk. Want voor hen is het hier helemaal een andere levenswijze. Het grootste deel houdt het hier niet lang uit.’ ‘Mijn vrouw heb ik al een beetje wegwijs gemaakt. Ik ben op Enuron geboren,’ zegt Jov glimlachend. Even kijkt de man naar Runa en knikt dan. ‘En onze bagage?’ ‘Als u die zwever bedoelt, die is al op weg naar hun ondergrondse standplaats, waar ze wachten tot ze jullie nieuwe adres doorgestuurd krijgen.’ ‘En dan volgen ze ons.’ ‘Nee, niet echt. Ze voegen zich automatisch in de ondergrondse tunnels die onder de hele stad doorlopen. In die tunnel zijn alleen automatische voertuigen toegelaten. Zodra ze weten waarnaar toe vertrekken ze.’ ‘Is het ver?’ vraagt Runa, terwijl ze na de kleine Sorane instapt. ‘Over een veertig minuten zijn we er. Ik kan wel iets regelen met de eigenaars.’ Jov knikt even, terwijl de zweeftaxi koers zet naar het noorden. Runa merkt dat al de villa’s er hetzelfde uitzien. Ze hebben alleen maal een piramidevormig dak. Zelfs de grote is hetzelfde. De bestuurder laat de zwever voor een van de villa’s neerdalen en zegt met een glimlach: ‘Deze staat leeg, mijnheer Nador. Dus als je wil, dan laat ik het de eigenaar wel weten. Maar hij zal jullie wel willen zien.’ Jov knikt. ‘Zijn er meubels?’ ‘Al de villa’ s zijn hetzelfde gemeubeld. Maar het staat je vrij om het anders in te richten.’ De bestuurder wacht buiten met de zwever, terwijl Jov en Runa naar binnen gaan om te kijken. ‘Dat gaat vermoedelijk onze middelen te boven, Jov,’ zegt Runa, als ze de vertrekken een voor een bekijken. ‘Denk ik ook, schat.’ Als ze naar de bestuurder toe lopen, vraagt die: ‘En? Bevalt het?’ ‘Ja, maar ik vrees dat we dat niet kunnen betalen.’ ‘Ik ben ervan overtuigt van wel. De prijzen zijn hier veel goedkoper dan ergens anders in de stad. Als je wil kan ik jullie even naar de eigenaar brengen.’ Even kijkt Jov naar Runa, die knikt. ‘In orde.’ ‘Stap dan snel in. Jullie dochtertje wordt ongeduldig, denk ik.’ Runa kijkt even naar Sorane en knikt. Even later stijgt de taxi weer op en na een korte tocht, land het toestel voor een luxueus huis. Nog voor ze uitgestapt zijn komt een man naar buiten. ‘Is dit het gezin, Orvan?’ vraagt de man. ‘Ja, Her.’ ‘Ze bevallen me. Mijn naam is Gion Rivoro, mijnheer Nador.’ ‘Hoeveel vraagt u?’ vraagt Jov. ‘500 krediets per maand.’ ‘D..dat is..’ ‘Het is laag, dat weet ik, maar ze liggen aan de rand van de stad. Veel meer kan ik er dit het moment niet voor krijgen.’ ‘Dan nemen we het, mijnheer Rivoro.’ Een uurtje later landt de taxi weer voor het huis. ‘Dank u voor de hulp, mijnheer,’ zegt Runa. ‘Het is niets, amazone. Ik ben blij dat ik jullie kon helpen. Vergeet niet jullie te registeren in de woning. Dan is jullie bagage dadelijk op weg.’ Jov kijkt de zwever na als hij de oprit afrijdt. Dan neemt hij de hand van Sorane in de zijne en volgt zijn vrouw. Runa heeft intussen de deur geopend en is met Sorane naar binnen. Jov drukt snel zijn pasje, daarna dat van Rune en Sorane tegen het scherm in de hall. ‘Registratie volbracht, mijnheer Nador. Uw bagage zal door BG-341 en 1219 over een uurtje aankomen. Dank u voor het gebruik van onze service.’ ‘Dat is zo te zien vloeiend verlopen, lieveling,’ zegt Runa. ‘Nu nog iets te eten zien te vinden.’ ‘Dat is ook niet zo een probleem Runa. Je kan alles bestellen langs het scherm in de keuken. ‘Wat een luxe. Ben je zeker dat we genoeg hebben om dat allemaal te betalen?’ ‘Als ons werk genoeg betaalt, dan wel,’ zegt Jov glimlachend en kust zijn vrouwtje even snel. Die avond zit Jov nadenkend in de zetel, als Runa, nadat ze de kleine Sorane in haar nieuwe veel te grote bed ondergestopt heeft, naast hem komt zitten. ‘Waar ben met je gedachten, schat?’ ‘Ik moest plots aan mijn jonge tijd denken, Runa. Toen mijn ouders omkwamen en ik ingelijfd werd.’ ‘Dat moet ongeveer in de laatste jaren van de grote oorlog geweest zijn.’ ‘Dat klopt. Ik was toen achttien.’ ‘Wil je me daarover vertellen? Je hebt mij nooit verteld hoe je op Greon IV terecht gekomen bent.’ Jov kijkt zijn vrouw even aan en fluistert: ‘Misschien wordt het weleens tijd omdat te doen, lieveling.’ Runa kijkt hem afwachtend aan tot haar man begint te vertellen. Het was vijvenvijftig jaar geleden dat ik als jonge knaap van achttien aan boord van een militair troepenschip ging. Dat was het begin van mijn zwaar leven als soldaat aan het ruimtefront. Twee jaar later werd ik tot luitenant bevorderd en werd aan boord van een speciale kruiser ingedeeld. Mijn eskader werd ingezet om achter de linies te opperen en behaalde enkele successen, maar toen ging het mis. Verschillende slagschepen werden in een kruisvuur vernietigd of zwaar beschadigd. Toen zag ik voor het eerst jullie piramidevormige Amazoneschepen, die ons te hulp kwamen. Dat was de redding voor de rest van het eskader. Sindsdien streden wij zij aan zij met het amazone eskader tegen de gezamenlijke vijand. Dat was iets meer dan twee jaar voor de Olanen verdreven werden. Enkele maanden later kregen onze groep een speciale opdracht. We moesten een gemengd commando naar een belangrijk ruimtefort brengen. Dat was in de tijd dat ik amazonevrouwen voor het eerst van dichtbij zag. Ze werden toen ingescheept aan boord van het slapschip, waarop ik tijdelijk gestationeerd was. ‘Dat weet ik, want ik was een van die commando’s, Jov.’ Haar man knikt. ‘Ik heb je toen wel even opgemerkt en heb zelfs even naar jou geknipoogd.’ ‘Is dat zo? Ik moet dat gemist hebben. En gelukkig maar. Een vreemde man, die naar een amazone knipoogt, is niet toegelaten. Vermoedelijk zou ik je eens hard aangepakt hebben.’ ‘Gelukkig maar, lieveling. Ik vond je een mooie meid, zelfs in je gevechtskledij.’ ‘Als de discipline aan boord niet zo streng was geweest dan had ik misschien wel contact met je gezocht.’ Even glimlacht Runa. ‘Vermoedelijk had ik je dan en harde klap bezorgd, want je kende de amazoneregels nog niet.’ ‘Dat is juist, lieveling. Zelfs nu heb ik er soms nog moeite mee.’ ‘En dan werden jullie allen overgestraald naar het station. Velen van jullie amazones werden toen gedood, maar ze slaagden om het station bezet te houden tot de vloot toekwam. ‘Maar dat was voor een deel te danken aan de Enuroonse schepen, die de Olaanse slagschepen zware verliezen toebrachten.’ ‘Niet alleen onze schepen, Runa. Er waren nog anderen schepen die telkens opdoken en die dwongen de Olanen uiteindelijk om de strijd op te geven. Zonder die schepen zou het net omgekeerd geweest zijn.’ ‘Wie waren dat? Toch geen Olanen of Gonen.’ ‘Nee, dat niet. Maar niemand wist waar ze vandaan kwamen. Al waren er wel rapporten dat dit type schepen al vele jaren overal in de Melkweg opgemerkt werden. Maar niemand wist wie het waren.’ Even kijkt Runa haar man aan. ‘Ik werd toen in de strijd zwaargewond.’ ‘Dat weet ik.’ ‘De kruiser, waarop ik dienst deed, was een van de eerste die op de beschadigde landingsplatform lande. We schrokken allen van de vele doden en gewonden. Voor het eerst in deze oorlog, moest ik aan iemand denken en dat was ook nog een amazone. Ik vreesde voor haar leven. En ik wilde weten hoe het met haar was.’ ‘Je bedoelt dat je toen naar mij zocht.’ ‘Ja, jij was die amazone, schat. En ik vond jou tussen de zwaardere gewonden. Ik aarzelde, want je zag er vreselijk uit. Ik herkende je bijna niet. Zo erg was je eraan toe. Toen zag ik je ogen naar mij kijken met een blik van pijn, die ik nooit zal vergeten. Want je was zo zwaar toegetakeld dat ze je niet meer konden helpen. Je lichaam was op verschillende plaatsen verbrand en je was je linkerarm en been kwijt. Maar ik slaagde erin om me te herpakken, dus ik knielde toen naast jou en hielt je rechterhand vast.’ ‘Ben je zeker, dat ik dat wel was, Jov? Ik heb mij beide armen en benen toch nog steeds,’ fluistert zijn vrouw glimlachend, terwijl ze naar haar benen tast. ‘Je was het, Runa. Laat me verder vertellen, want dit is iets dat je je vermoedelijk niet bewust van geweest bent.’ Runa knikt even, terwijl ze hem gespannen aankijkt. ‘Ik heb daar urenlang gezeten om je in je laatste uren bijstaan. Ik probeerde je moed in de spreken, maar ik wist niet of je het hoorde. En toen kwam een dokter even naar je kijken. Op mijn vraag, schudde hij tot mijn schrik zijn hoofd. Ik beseft toen dat ik je nooit in mijn armen zou houden.’ ‘Was ik stervende?’ ‘Ja, lieveling. Maar toen merkte ik enkele mannen en vrouwen in een ijsblauw uniform op die hier en daar een hand van een gewonde vastnamen. Eerst sloeg ik er geen acht op, maar toen kwam een bloedmooie blondine op ons toe en zei:’ ‘Een Enuroons officier en een zwaargewonde amazonestrijdster. Wat doe jij hier bij haar? Is ze je vrouw?’ zei ze tegen me. ‘Nee, vrouwe. Ik ken haar naam niet. Maar ik kan haar niet alleen laten sterven.’ Toen glimlachte de blondine en knielde naast mij neer. ‘Je geeft om haar, Jov Nador.’ Ik knikte. ‘Ze verdient mijn hulp, vrouwe.’ ‘O… ik snap het al, Enuroon. Liefde kent geen grenzen. Maar of ze je nog zal willen zien als ze weer gezond is, daar twijfel je zelf aan.’ ‘Dat maakt niet uit, Vrouwe. Ik wil haar alleen maar helpen.’ ‘Dat wil ik ook, mijnheer Nador.’ ‘Kan u haar helpen?’ ‘Zeker. Mag ik haar gezonde arm even vastnemen, Jov?’ hoorde ik haar vragen. ‘Eerst wilde ik niet, maar toen ik haar blik zag, liet ik je los. Ik dacht op dat moment dat ik je kwijt was, want toen ik je hand losliet leek het alsof het voor altijd. Ik stond wankelend op en keek naar de blondine, die zich leek te concentreren. Ik staarde naar je lichaam en begreep niet hoe je zolang in leven kon blijven met zulke wonden. Ik heb me altijd afgevraagd welke pijnen je toen moet doorstaan hebben. Maar toen werd je hand in een groen licht gehuld en langzaam zag ik je verbrande huid genezen en toen je been en arm aangroeien. En toen lag je zo goed als ongedeerd voor mij? De blondine stond langzaam op en keek mij aan.’ ‘Je staart naar een amazone. Pas maar op dat ze het niet merkt, want ze kan elk ogenblik bijkomen,’ zei ze. Ik keek even om me heen en zag een deken, met maar een beetje bloed op, liggen. Snel trok ik dat over je zo goed als naakte lichaam. Toen ik merkte dat je ogen opende, schaamde ik me even. Ik durfde je niet aanspreken en maakte me toen uit de voeten. ‘Die blonde ken je haar naam?’ ‘Nee, ik heb haar nadien nog gezocht, maar zij en de vier anderen waren nergens meer te vinden.’ ‘Je had iets moeten zeggen, Jov. Ze hebben me pas enkele weken later van een Enuroonse officier gesproken die, toen ik daar zwaargewond lag, urenlang naast mij zat. Ik wilde weten wie je was, maar niemand kende je naam.’ ‘Ook toen de oorlog een jaar later beëindigd was, wist ik het nog steeds niet.’ ‘Ik weet het, lieveling. Ik heb geprobeerd om je te vergeten in de vier jaar die volgenden, maar ik kon het niet. Dus op een dag verkocht ik mijn kleine huisje en vertrok om je te zoeken. Zo doolde ik verschillende maanden rond op Trafar en enkele andere amazone planeten tot ik plots tegen een amazone botste. Ze barste van woede, want ik had haar, toen ze dreigde te vallen, in reflex vastgegrepen.’ ‘Ik kan me inbeelden dat ze woedend was, Jov. Een vreemde man mag dat niet, zelfs niet om haar te helpen.’ ‘Dat wist ik toen nog niet, Runa. Maar die amazone herkende me plots.’ Ze stond erop dat ik haar volgde. Aarzelend deed ik dat. Enkele amazones keken ons wel verbaasd aan. Ik leek wel een van haar bedienden, al was ik nog steeds als Enuroons officier gekleed. Bij haar thuis stelde ze mij aan haar man voor. Haar naam was Gicyan. Toen ze hoorde dat ik jou zocht, keek ze me aan alsof ze me wilde verslinden. Het was haar man die het eerder begreep dan de amazone en ikzelf. Hij zei: ‘Lieveling, zie je niet dat deze officier verliefd is, zoals ik op jou verliefd ben.’ Ze keek hem even verbaasd aan en toen klaarde haar blik op. Ze glimlachte en wende ze zich tot mij. ‘Mijn man heeft gelijk, Jov Nador. En ik weet dat die amazone ook naar de man, die haar toen bijstond, gezocht heeft. Maar of het meer is dan dankbaarheid weet ik niet.’ ‘Weet u haar naam, Ona?’ De amazone knikte. ‘Ik was toen hoofdverpleegster en ze heeft mij opgezocht, omdat ze wilde weten of ik wist wie je was.’ ‘Maar ook ik wist dat niet. Alleen dat je een Enuroonse kapitein was. Ik denk zelfs dat ze je op Enuron is gaan zoeken. Maar ze kwam uiteindelijk terug, zonder haar doel bereikt te hebben.’ ‘Kent u haar naam, Ona?’ ‘Kom, ik wil je bedanken omdat je mij en ook die andere amazone geholpen hebt,’ zei ze. ‘Aarzelend knikte ik en volgde het koppel. Na een lekker avondmaal en meer dan een uurtje praten over de oorlog en over jou, was het tijd om afscheid te nemen.’ Toen ik naar buiten ging was ik een beetje teleurgesteld, maar toen zei Orine Doroan plots: ‘Dank je voor ons gesprek, mijnheer Nador. Ik ga je ongeduld niet langer op de proef stellen, want ik voel dat mijn man het juist had, toen hij zei dat jij hetzelfde voelt voor die amazone, als hij voor mij.’ ‘Dan glimlachte ze en zei:’ ‘Haar naam is Runa Krinos.’ ‘Even was ik verbaasd en kon geen woord uitbrengen.’ ‘Eindelijk wist ik je naam. Ik was zo blij dat ik haar wilde omarmen, maar op het allerlaatste moment kon ik me inhouden.’ ‘Bijna maakte Jov weer een fout, Orine. Maar ik had het hem vergeven.’ ‘Wat bedoel je, Ono?’ ‘Toen je haar naam zei, wilde hij je omarmen van geluk.’ ‘Verschrikt keek ze me aan.’ Dan glimlachte ze. ‘Rust eerst even aan paar dagen uit in ons gastverblijf, mijnheer Nador. Want je zal een zeer lange reis moeten maken. Ona Krinos is teruggekeerd naar haar stam onder leiding van Koningin Peria,’ zei de amazone. ‘Ik schrok wel even, want de ruimtesector van die koningin was verschillende lichtjaren van die planeet verwijdert. Dus ik bleef een week bij het gezin van de amazone. Dankzij haar leerde ik al een beetje amazone omgangsgebruiken kennen. Zo wist ik hoe ik je moest aanspreken. Maar het duurde nog acht maanden voor ik je eindelijk vond.’ ‘Ja, dat weet ik nog. Maar je had niet zoveel onthouden van wat ze je geleerd had, want ik had je bijna gedood voor je onhandige begroeting.’ Jov lacht even. ‘Dat kan ik me nog steeds voor de geest halen, schat. Je stond daar klaar om te vechten met je zwaard in de hand. Maar ik durfde niets te doen, zelfs niet om te spreken.’ ‘En toen hief ik mijn zwaard om toe te slaan. Gelukkig zei je toen iets wat alleen jij kon weten.’ ‘Ik had het over die tattoo boven je rechterdij. Die met de letters RK door elkaar in een cirkel. Heb je me dankzij je tattoo toen niet gedood?’ ‘Dat is juist, Jov. Want alleen de man die tijdens de oorlog naast mij gezeten had, kon van die tattoo weten. Ik was dankbaar omdat je als een heer handelde en een deken over mijn lichaam legde,’ zegt Runa, terwijl ze even naar haar linkerbeen tast. ‘Het was toeval, dat ik mij die herinnerde, schat. Gelukkig heeft die blondine je tattoo ook herstelt, want als ze die verwijderd had, dan…’ Runa schrikt even fel. ‘Dan zou ik je misschien gedood hebben,’ fluistert ze. Verbaasd kijkt Jov haar in de ogen, waarin tranen opwellen. Dan herpakt Runa zich en zegt: ‘Je weet toch wie die blondine was, Jov.’ ‘Niet echt. Maar toen ik de amazonegeschiedenis op Enuron opzocht, kwam ik soms wel een blondine en enkele anderen tegen. Ik weet niet of zij een van die mensen was.’ ‘Ik denk eerder dat die blonde diegene was, die de amazones de verhevene ofwel de schenkster der zwaarden noemen.’ ‘Ben je zeker? Dan is zij een van jullie hoogste goden?’ ‘Denk daar maar beter niet aan, Jov. Als ze het werkelijk was, dan wil ze zeker geen godin genoemd worden.’ ‘Heb je haar al kunnen bedanken?’ ‘Ik weet het niet, Jov. Ik heb in de tempel tot haar gebeden, maar ik weet niet of ze het hoorde. Niemand heeft haar of haar vrienden nog gezien na de oorlog. In de omgeving van Enuron is nog zwaar gevochten na de nederlaag van de Olanen in het Amazonegebied.’ ‘Dat weet ik nog. Ik was daar ook bij. In de nasleep van de oorlog waren de Olanen in een onbekende basis op een maan van de zesde planeet in en om, die basis aan het vechten. Tijdens dat gevecht raakte ik licht gewond en belande in het ziekenhuis. Maar dat is al meer dan dertig jaar geleden.’ ‘Gelukkig hebben we elkaar gevonden, schat,’ zegt Runa en kust haar man. ‘Ik zou die blondine wel even willen weerzien om haar te bedanken.’ ‘Weet je haar naam, schat?’ Runa kijkt haar man vol ongeloof in de ogen. ‘Weet jij die niet, Jov?’ ‘Nee, ze heeft haar naam nooit gezegd?’ ‘De naam van diegene die de verhevene genoemd wordt is Jakira. Zij en haar vrienden helpen de amazones al duizenden jaren.’ ‘Duizenden jaren, Runa. Dat kan toch niet?’ ‘Ze zijn ontsterfelijk, zoals alle goden en godinnen.’ ‘Ik heb ooit iets over een zekere Jakira gelezen in de databanken op Enuron.’ ‘Dat is mogelijk, Jov. Ze is lang geleden op Enuron geboren. Ik zou haar graag eens persoonlijk ontmoeten.’ ‘Runa, schat. Als die blonde werkelijk, die Jakira was, vrees ik dat je wens niet zal uitkomen.’ ‘Wat? Waarom niet?’ ‘Er zijn geruchten dat zij meer dan dertig jaar geleden, vlak na de oorlog met de Olanen, door een vreselijk virus gedood werd. Alleen weet niemand of die waar zijn. Haar volgelingen en vrienden moesten vluchten en ze verbleven een tijdje op een amazone planeet. En dat was een hele tijd geleden.’ ‘Dat kan toch niet. Is zij dood? Het zou wel verklaren waarom we al vele jaren niets meer van haar gehoord hebben.’ ‘Ook machtigen kunnen sterven, Runa.’ ‘Ik hoop dat je het mis hebt, Jov. Het zou vreselijk zijn als de verhevene dood zou zijn. Ze heeft de amazones altijd begeleid en gesteund op hun pad naar de toekomst.’ Even staart Jov zijn vrouw ontsteld aan, want hij beseft dat ze gelijk heeft. ‘Ik kan alleen maar helpen met hopen, schat?’ ‘Dank je, lieveling. Maar w…..,’ antwoordt Runa, maar een vreemde stem in haar hoofd doet haar zwijgen. ‘Ik heb je gevonden, Runa Krinos. En je bent intussen getrouwd, lees ik in je gedachten.’ Runa schrikt hevig als ze de vreemde vrouw opmerkt die de kleine Sorane in haar arm houdt. ‘Laat haar gaan, vrouw,’ roept ze naar de blonde vrouw. Zonder iets te zeggen laat de vrouw Sorane op de vloer zakken. Tot Runa’s verbazing blijft de kleine roodkop, naast de blondine staan. ‘Ik wil haar geen kwaad doen, mevrouw Nador.’ ‘Het is tijd om Sorane in haar bedje te leggen, mevrouw,’ zegt Runa terwijl ze rechtstaat. Als ze naar Sorane toeloopt, merkt Runa dat haar dochtertje haar handje in die van de blondine legt en zegt: ‘Dank u, mevrouw.’ ‘Slaap wel, lief kind.’ Even kijkt Runa nog naar de blondine en verlaat dan met Sorane de salon. Jov kijkt de vrouw met een glimlach aan. ‘Ken ik u niet ergens van?’ ‘Misschien hebt u mij al wel eens op een teevee uitzending gezien.’ ‘Dat zou kunnen, maar ik denk het niet echt. U vocht toen aan de zijde van de amazones, want ik hoorde tijdens de kalme periodes, dat er mensen met vreemde krachten aan beide zijden aan de strijd deelnamen. Enkelen waren blond, zoals u. Een van hen stond zelfs naast mij, toen Runa stervend voor mij lag.’ ‘Dus mijn vermoeden is dus juist. Jov Nador. Jij was de man die de amazone bijstond. Mijn vriendin Jakira heeft het er met mij over gehad. Ze noemde u een verliefde bakvis of zoiets.’ Even slikt Jov en staart de vrouw aan. Dan zegt hij: ‘Dat was ik inderdaad, mevrouw. Maar ik vond haar jaren later pas terug.’ ‘En jullie werden een koppel.’ ‘Ook dat klopt, mevrouw.’ ‘Jov, wie is deze dame. Ken je haar?’ vraagt Runa die terug de salon inkomt. ‘Dit is een vriendin van de blondine, die je genezen heeft.’ ‘Wie bent u, vrouwe?’ ‘Ik heb vele namen, amazone. En ik zal er vermoedelijk nog veel meer krijgen. Een van de namen die ik mij herinner, maar die u niet veel zal zeggen is, Geyan.’ ‘Nee, u heeft gelijk. Die naam zegt me niets.’ ‘De naam die mijn moeder mij gegeven heeft is Aveyana. Die zult u toch eens gehoord hebben, mevrouw.’ Runa staart de vrouw verbaasd aan. ‘Aveyana, de go… Was u erbij, toen ik daar gewond op de tafel lag?’ ‘Niet op dat ogenblik, Ona. Ik kwam pas later, toen de ruimteslag al voorbij was.’ ‘Wie was uw vriendin, die mij hielp?’ ‘Die kennen de amazones zeer goed, Ona. Haar naam is Jakira.’ ‘Dus het was toch de verhevene. Was zij het werkelijk die mijn wonden genas?’ De blonde knikt. ‘Ieder leven is voor ons belangrijk, Ona Krinos. Ik beloofde mijn vriendin dat ik je zou opzoeken. Maar de tijd gaat zelfs voor onsterfelijken zo snel voorbij. En toen hoorde ik dat een van mijn amazone vriendinnen vermoord werd.’ ‘Dat is vreselijk.’ ‘Dat is waar, Ona. Ook voor jou en haar dochter Sorane.’ ‘Bedoel dat El…. Was je vriendin, dan Elian Cobanon?’ Aveyana knikt even naar Jov. ‘Dat was ze. Ik hoorde later pas dat Elian en haar man Gono bij een aanslag om het leven kwamen. Gelukkig is de daderes tot levenslang veroordeelt. Alleen zou ik graag weten wie de opdrachtgeefster was.’ ‘Heeft het politieonderzoek dan niet geholpen, om diegene die de opdracht gaf te straffen.’ Dan wendt ze zich tot Jov, die haar verbaasd aanstaart. ‘Op Oran II heerst de misdaad. Zelfs de politie is corrupt en diegenen zoals mijn vrienden, Elian en Gono, worden soms zonder genade afgemaakt.’ Tot Jov’s verbazing knielt zijn vrouw, die de blonde vrouw even aanstaarde, plots. Haar man schrikt als hij haar hoort zeggen, want die naam kennen ze beiden. ‘Vergeef me, Hera Aveyana. Dat ik u niet dadelijk herkende.’ ‘Sta maar op, Ona Krinos. Ik vergeef u. Al noemen velen noemen ons goddelijke wezens, toch zijn we niet almachtig. Wij leven veel langer dan gewone stervelingen, toch zijn wij ook onderhevig aan de natuurwetten. Ooit zal ook de dood mij en de anderen in zijn greep krijgen. Misschien ontmoeten wij dan de machtigen die dit alles geschapen hebben.’ ‘Dus jullie kenden mijn vermoorde vrienden ook.’ ‘Dat klopt, Hera. Wij pasten op Sorane, terwijl Elian en Gono naar hun werk gingen. Toen we de dood van de ouders van Sorane vernamen, beseften we dat de daders misschien ook achter hun kindje zouden aankomen. Dat was de reden waarom wij besloten naar Enuron te verhuizen.’ Dus daarom hebben jullie de dochter van Elian als jullie eigen dochter aangenomen.’ Voor Jov nog iets kan zeggen, vraagt de blondine: ‘Dus dit is de vrouw waar u bij waakte, toen ze stervende was?’ Als Jov knikt, glimlacht naar de blondine. ‘En je bent er dan toch in geslaagd om deze moedige amazone voor jou te winnen.’ ‘Was dat werkelijk de verhevene die mij toen weer gezond maakte, Ona?’ De blondine kijkt Runa in de ogen en knikt. ‘Dat was inderdaad Jakira, Runa Krinos. Maar Jakira, de verhevene, zoals de amazones haar noemden werd een zestal jaar later stervend teruggevonden, door Zor, een dienaar van de godin T’naka. Hij kon haar niet helpen, want het gif dat Onvar genoemd wordt kan niet genezen worden. Zor ging hulp zoeken en moest haar een paar uur alleen laten. Terwijl Jakira daar doodziek en kreunend van de koorts op de grond lag, kreeg een vermomde moordenaar haar te pakken.’ ‘Heeft de verhevene mij werkelijk genezen, vrouwe?’ vraagt Runa. De blondine knikt en zegt: ‘Dat heeft ze. Maar daardoor ontmoete ik een paar maanden later een amazone en het bleek mijn vriendin, Elian, te zijn. Ik dacht toen dat zij een grote kracht bezat, waar ze zich niet van bewust was. Ze was toen in verwachting van haar dochter, Sorane. Maar toen ik haar na de bevalling een zes-tal maanden later weer bezocht, bezat ze die kracht niet meer. Dus moest haar dochter Sorane diegene zijn die de kracht bezat. Dat is de reden waarom ik, na een lange zoektocht, hier vandaag ben. Ik wilde jullie aangenomen dochter zien en mijn vermoeden is juist gebleken. Sorane bezit een kracht, waar ze zich niet van bewust is. ‘Dan weet u dat Eliane en Gono de werkelijke ouders van Sorane zijn, Hera Aveyana.’ Aveyana knikt. ‘Is Sorane dan zo belangrijk voor u?’ Aveyana kijkt Jov aan en knikt: ‘Niet alleen voor mij, mijnheer Nador, maar ook voor anderen. Daarom zal ik mijn plannen moeten aanpassen.’ ‘Plannen?’ ‘Daar kan ik niet over uitwijden, mijn heer Nador. Ik heb vele plannen en Sorane maakt daar een klein deel van uit, vermoed ik.’ ‘Nogmaals, Hera. Waarom?’ zegt Runa ruw. ‘U heeft het over Sorane. Heb ik het juist, mevrouw Nador?’ Runa knikt. ‘Toen ik ontdekte dat niet haar moeder, maar de dochter diegene was die ik zocht. Ik wilde mijn vermoeden bevestigd zien. Dus ik wilde Sorane opzoeken, maar ze was verdwenen. Ik hoorde van een gezinnetje dat soms op Sorane paste. Maar later vernam ik de naam van de amazone, maar zij was met haar gezin was ook verdwenen. Daarom begon ik mijn zoektocht naar u, Ona Krinos.’ ‘Maar hoe wist u dat Sorane een wees zou worden.’ ‘Dat wist ik toen niet. Wel dat haar ouders undercoveragenten waren. Pas vandaag zag ik dat mijnheer Nador jou weergevonden had en dat jullie zelfs getrouwd waren.’ ‘Is Sorane dan zo belangrijk.…’ ‘Ik beïnvloede, Hera Alinsa, zonder dat ze het besefte en zij nam daardoor Elian en Gono in dienst. Ik had alleen niet voorzien dat mijn beide vrienden, als undercoveragenten hun opdracht met hun leven zouden bekopen.’ ‘Was u dan tussen beide gekomen?’ ‘In zekere zin, mevrouw. Maar ik kwam te laat om in te grijpen hebben. Ik zou gezorgd hebben dat de aanslag zou lukken, maar zonder slachtoffers. Zoals de zwever eruitzag zou niemand geweten hebben dat er geen doden waren.’ ‘En onze dochter. Waarom stond u toe dat ze met ons naar Enuron reisde.’ ‘Ik wist toen niet dat u, de ware liefde zou gevonden hebben, maar wel dat u een waardig amazone bent, Runa Krinos. En de man die toen bij jou was, bleek jou waardig te zijn. Maar ik wist niet dat de kleine Sorane op dat moment bij jullie beiden was. En plots waren jullie niet meer te vinden.’ ‘Dat was toeval, Hera. Maar Sorane had geen famillie meer, daarom…’ ‘Dat hebt u mis, Ona. Sorane had op dat moment twee oudere zussen, Cora en Sovane. Maar die wonen niet op Oran II. Ook zij hebben vele jaren later hun zus gezocht, toen ze ouder waren, maar ik weet niet waar ze nu zijn.’ ‘Misschien kan u het hen laten weten, Hera.’ ‘Ik mag mij niet teveel moeien met het leven van gewone stervelingen, Ona Krinos.’ Even kijkt Runa naar haar man. Jov merkt de blik van zijn vrouw op, maar als ze beiden weer naar de blonde godin kijken, is die er niet meer. ‘Waar is ze zo plots?’ vraagt Runa zich af. ‘Teleportatie, vermoed ik, schat. Zoiets deed Jakira ook toen ze jou wonden genas. Ze was er plots niet meer.’ ‘Het wordt al laat. We kunnen beter gaan slapen, schat,’ zegt Runa met een glimlach. Jov glimlacht terug, terwijl ze zijn blik ziet veranderen. Snel draait ze zich om en haast zich naar hun slaapkamer. Jov doet nog snel de lichten uit en haast zich de gang in. Maar als hij hun kamer instapt is Runa nergens te zien. Er ligt ook niemand in hun bed, merkt hij dadelijk, terwijl hij zich uitkleedt. Als hij om zich heen wil kijken. Voelt hij een tik op zijn rechterschouder. ‘Wil je me?’ vraagt een stem rechts van hem. Met een snelle beweging die haar verrast, trekt hij haar naar zich toe en kust zijn vrouwtje. ‘Je hebt je training nog niet verleerd, merk ik,’ fluistert Runa, voor ze op het bed neervallen. Sssxxx Even glimlacht hij voor hij haar opnieuw kust. De volgende dag zitten ze aan de tafel te eten. Ze voelen zich gelukkig, al moeten ze hard werken om de eindjes aan elkaar te kunnen knopen. ‘Smaakt het, lieve schat,’ vraagt Runa. ‘Lekker, mama,’ fluistert het kleine roodharige meisje. ‘Eet maar niet te veel, Sorane,’ zegt haar vader met een glimlach. ‘Laat haar maar nemen zoveel ze wil, lieveling.’ ‘Als ze maar niet te veel neemt, Runa,’ fluistert Jov, terwijl hij even naar hun aangenomen dochtertje knipoogt. Ook zijn vrouw kijkt even naar het meisje en haar ogen krijgen een droevige blik als ze aan beide ouders van Sorane denkt. Zij en Jov hebben de dochter van Elian Cobanon en Gono Saron, hun vermoorde vrienden, als hun dochtertje aangenomen. Toch beseffen beiden dat ze Sorane ooit de waarheid moeten vertellen. Maar nu begint voor Jov en Runa een moeizame zoektocht naar een job, in een omgeving waar vele mensen werkloos zijn. Een paar weken later heeft Jov een beetje geluk. Hij geeft een baan gevonden als buitenwipper in een grote luxueuze speelzaal. Hierdoor verdient hij een hoger loon en ook zijn vrouw heeft al een paar weken een job als secretaresse in een grote firma kunnen veroveren. Ze beseft echter wel dat dat te danken is aan haar militair verleden bij de amazones. Een drietal uren per dag heeft ze als taak om enkele mannen en vrouwen, die als koerier werken, les te geven in gevechtskunsten. Maar het betaalt goed, dus stelt ze geen verdere vragen. Als Jov op een dag thuiskomt, zit Runa in de salon te lezen. ‘Dag, schat,’ hoort ze hem zeggen. Met een stralende blik kijkt ze naar haar man op en legt het boek naast zich op de zetel. Langzaam staat ze op en kijkt haar man in de ogen. Verbaasd als hij is, kust Runa hem liefdevol. Dan legt ze haar hoofd aarzelend tegen zijn schouder. ‘Wat is er, lieveling?’ vraagt ze met trillende stem. ‘We krijgen een kindje, misschien zelfs twee, Jov.’ Jov duwt haar grijnzend en gelukkig van zich af en grijpt haar bij de schouders vast. ‘Ben je in…’ ‘Ja.’ Dan kijkt hij diep in haar ogen. ‘Is dat werkelijk waar, schat?’ Runa knikt met stralende ogen. ‘O, wat maak je mij gelukkig,’ fluistert hij, waarna hij haar tegen zich aandrukt. ‘Runa, krijg ik een broer of een zusje,’ vraagt een meisjesstem op dat moment. ‘Allebei, Sorane,’ zegt Runa glimlachend, terwijl ze zich van Jov losmaakt. Die avond ligt de bijna zevenjarige Sorane rustig te slapen, terwijl Jov en Runa in elkaars armen naar de tv zitten te kijken. De volgende dag moeten ze weer vroeg op om te gaan werken. Zo gaan er verschillende maanden gaan voorbij tot het eindelijk zover is. De babyzitster kijkt Sorane blij aan, als ze een zwever door het venster ziet landen. Glimlachend zegt ze: ‘Papa en mama komen eraan, meisje.’ ‘Ben je zeker, Nasini?’ Het vijftienjarig meisje knikt, terwijl ze opstaat en zich naar de deur haast. Buiten schijnt de zon. Even kijkt ze naar de blauwe lucht en dan wendt ze haar blik naar de zwever, waar Jov zijn vrouw uit het toestel helpt. De babyzitster haast zich naar hen toe en neemt een van de baby’s van Runa over. ‘Wees voorzichtig, met Reysa, Nasini.’ Ze knikt even en kijkt naar het meisje in haar linkerarm. ‘Ze is zo lief,’ fluistert ze. Runa neemt Jenan, haar tweede kindje van een bediende van de zwever aan. ‘Voorlopig wel, Nasini. Ze zijn moe, denk ik,’ zegt Runa, terwijl ze haar man en de kinderoppas naar binnen volgt. Hun aangenomen dochter, die aarzelend aan de deur staat, kijkt hen afwachtend aan. Sorane, die juist zeven geworden is, kijkt verheugt haar nieuw broertje, Jenan en zusje, Reysa. Verschillende jaren gaan voorbij, terwijl de kinderen opgroeien. Maar op een dag, Sorane is juist dertien geworden als de politie de firma binnenvalt. Runa’s baas en enkele anderen worden gearresteerd. Runa ziet het gebeuren en maakt zich snel uit de voeten, want ze weet te veel van de onwettige zaken van haar werkgever. De politie zal snel weten wie aan de geldelijke transacties werkte en doorgaf. Ze merkt dadelijk dat ook drie andere van haar medewerkers proberen weg te komen. Maar twee van hen worden door de agenten voor ze in de lift stappen gearresteerd. Runa en een jongere man slagen erin om de parkeergarage te bereiken. ‘Misschien zie ik je nog wel eens, Runa Krinos. Maak het goed,’ zegt de man nog. ‘Jij ook, Evirno,’ roept ze terug en haast zich tussen de zwevers door. Na een paar minuten bereikt ze achteruitgang van de garage. Plots schrikt ze als ze sirenes hoort naderen. Snel duikt ze een steegje in en rent zo haar ze kan op haar hoede door enkele steegjes. Maar ver raakt ze niet. Ze ziet een paar politiezwevers landen en een tiental agenten springen eruit. Enkele daarvan beginnen de steegjes doorzoeken. Dan herinnert ze zich dat ze een container voorbijliep en haast zich ernaar toe. Als enkele agenten naderen, zit ze in de container. Ze hoort hen voorbijstappen, en een van hen opent de container, maar Runa ligt onder een aantal meubelstukken, die haar verbergen. Als ze geen geluiden meer hoort, kruipt ze er snel uit. Een paar minuten later slaat ze de deur van een firma zwever, op wielen, dicht en start de motor. Meer dan een uur later, na verschillende omwegen, stopt ze de zwever nogal bruusk in de buurt van hun villa. Jov, die deze week niet moet werken, schrikt als zijn vrouw binnenstormt. ‘We moeten weg, Jov. De politie is op het bedrijf binnengevallen. Als ze ons vinden is ons leven in gevaar, want door mijn kennis vorm ik een bedreiging voor enkele belangrijke personen.’ Schrikkend knikt hij en haast zich naar boven, waar hij enkele koffers van de kast haalt. Samen met zijn vrouw vult hij ze met enkele belangrijke dingen. Gelukkig hebben ze niet zo veel. De laatste vullen ze met kleding en andere benodigdheden voor hun gezinnetje. ‘Ik breng ze in de zwever, zorg jij voor de kinderen, lieveling.’ Maar Runa is al op weg naar de kamer van Sorane, die ze snel helpt met aankleden. Jov draagt de twee koffers dan maar naar beneden en zet ze in de hal. Als hij de volgende twee gaat halen, komt Runa juist met Sorane uit de kamer en zegt: ‘Sorane, wil jij in de hal wachten? Ik kom zo dadelijk met je broer en zusje.’ ‘Ja, mama,’ zegt Sorane met trillende stem, want ze heeft beetje angst gekregen. ‘Het is niets, Sorane. We moeten alleen snel op vakantie en het vliegtuig wacht niet tot wij er zijn,’ zegt Runa, in een poging om haar gerust te stellen. Sorane keert zich om en loopt naar de trap toe. Jov kijkt even naar zijn vrouw in de kamer van de intussen zesjarige tweeling, Zijn vrouw is Reysa aan het helpen met aankleden. Hij glimlacht als hij merkt dat Jenan zijn broek zelf aantrekt. Even later zet hij de twee laatste koffers in de hal naast de anderen neer. ‘Papa, waarom zeg je nu pas iets over een vakantie. Waarom moeten we zo snel weg?’ ‘Het is een soort verrassing, Sorane,’ zegt Jov, terwijl hij de deur naar de garage opent. Als Runa met de tweeling de hal binnenstapt, sluit haar man juist de koffer. Sorane zit al op de achterbank en klikt haar veiligheidsriem vast. Als de garagedeur openschuift, zweeft het voertuig naar buiten. Enkele geburen kijken verbaasd op als ze wegzweven. Runa wuift wel even naar enkele vrouwen die ze kent. Al na een paar minuten laat Jov de zwever dalen nabij het station. Terwijl haar man bij de kinderen in de zwever blijft, haast Runa zich het station binnen om tickets te kopen. Even aarzelt ze aan de automaat, want ze beseft dat als ze met haar paspoort een reisticket boekt, ze getraceerd haar worden. Dus haast ze zich snel naar de balie en bestelt daar een enkele tickets. Na een lange reis door verschillende dorpen bereikten ze alle vijf Nontora, de geboortestad van Jov. Hier kent Jov mensen uit zijn jeugd, maar zelfs hier, al doen zijn kennissen hun best, beseffen ze dat werk vinden niet zo gemakkelijk zou zijn, er heerst ook hier, zoals in de hoofdstad, grote werkloosheid in deze streken. Ze vinden met hulp van enkele oude bekenden van Jov, een onderkomen in de armen wijk en leven van kleine diefstallen, tot Jov een jaar later door een van zijn kennissen voorgesteld wordt aan zijn baas. Zij krijgen van zijn nieuwe baas een kleine villa in een wijk gelegen in het rijkere gedeelte van de Nontora. Door hun vlucht hebben ze niet veel bezittingen meer en al snel is alles uitgepakt en opgeborgen. Maar Jov beseft een paar dagen later dat hij nu voor een topgangster werkt. Intussen heeft Runa een job gevonden, maar wel voor het minimum loon. Toch leiden beiden een comfortable leven. Alleen is Runa niet zo tevreden met het gevaarlijk werk van haar man gedurende de late uren. Gelukkig is de politie in deze streek niet zo ijverig om de misdaad aan te pakken. De nu bijna veertienjarige Sorane gaat een paar weken later naar een school in de buurt, maar het is geen gewone school. Tijdens de uren dat ze sport en turnen hebben worden ze door een man en een vrouw geobserveerd. Beiden nemen notities over hun vorderingen. Zo wordt Sorane al snel opgemerkt en op een dag, wordt ze samen met enkele anderen afgezonderd van de klas en met een busje naar een klein gebouw gebracht. Hier moeten ze alle zes oefenen met vuurwapens. Sorane raakt als eerste met een revolver het midden van de roos. Even kijkt ze naar een medeleerling die ze kent. Ook die raakt het doel, maar vlak naast het midden. De man en de vrouw, die nog steeds hun namen niet vernoemd hebben, sturen twee van hen naar het busje terug. Zij hebben te weinig punten gehaald. Dan moeten de vier overblijvenden met een scherpschutters wapen vuren. Sorane schiet er driemaal naast, maar dan gaat haar capsule doorheen het midden van het doel. Maar de zes volgende raken weer niets. Tenminste zo lijkt het, want als de vrouw naar het resultaat gaat kijken schudt haar hoofd, Als de man Sorane naar het busje terug wil sturen, ziet hij de vrouw knielen en verbaasd naar Sorane kijken. Met zeven platgeslagen kogels in haar hand komt ze naar Sorane toe. ‘Zesmaal door het gat van de vierde capsule die door het midden ging. Zij is een natuurtalent.’ ‘Ben je zeker?’ vraagt de man. De vrouw knikt. ‘Kijk maar, Grenon. Zes platgeslagen capsules.’ ‘Je hebt gelijk, Olsa. Alleen als die roodkop het doel binnen de straal van vijf centimter raakte, kunnen de capsules platgeslagen worden door de inslag. Maar alle vijf door hetzelfde gaatje op die afstand, dat is zeer uitzonderlijk.’ ‘De andere voldoen ook lijkt me.’ ‘Dan zullen we hun namen doorspelen aan de baas.’ ‘Oké, we zullen hen terugbrengen naar hun klasgenoten. Her Torgon moet het maar beslissen. Maar ik ben zeker dat die roodkop erbij zal zijn.’ ‘Als ze zo goed is als jij zegt.’ ‘Dat is ze, daar ben ik zeker van.’ Die avond valt het Runa op dat Sorane nogal zwijgzaam is. Maar als ze haar dochter vraagt wat er gebeurd is, schrikt ze. Na het eten gaat Runa naast haar man zitten en praat wat ze van Sorane gehoord heeft. Jov slikt even. ‘Dat hadden we kunnen verwachten, schat.’ ‘Wist je dat dit zou gebeuren?’ ‘Nee, maar ik hoorde wel geruchten tijdens mijn taken. Alleen dacht ik niet dat ze Sorane gekozen zouden hebben. Ze heeft nooit een vuurwapen in haar handen gehad.’ ‘Ik heb haar wel tijdens de trainingen thuis laten meedoen en ze was niet slecht. Maar een vuurwapen heb ik haar nooit getoond.’ ‘En toch moet ze voldoende punten gehaald hebben.’ ‘Mam, pap,’ zegt een trillende stem plots. Verrast kijken beiden op. ‘Nog niet in bed, Sorane,’ zegt Runa streng. ‘Nee, mama. Ik heb iets verzwegen en daardoor kon ik niet slapen.’ ‘Wat?’ ‘Drie maanden na mijn twaalfde verjaardag, ontmoette ik een blonde vrouw. Zij leerde me met een verschillende wapens omgaan.’ ‘Wat? Wie was die vrouw?’ roept Jov een tweede maal uit. Sorane kijkt hem angstig aan. ‘Ik weet nog steeds haar naam niet, maar toen ik nog veel jonger was heb ik haar met jullie zien praten.’ ‘Een blondine zeg je, Sorane.’ De roodharige knikt. ‘Ja, mama.’ ‘Dat moet die Aveyana geweest zijn. Waarom heeft die onze dochter met een wapen leren omgaan?’ ‘Ik vraag me af wat haar bedoeling is. Waarom heeft ze ons geholpen en nu dat met onze dochter?’ ‘Sorane, als je haar nog eens ontmoet, stuur haar dan naar ons toe. Ik wil wel eens weten wat ze van jou wil.’ ‘Ja, papa. Maar ze is nogal streng.’ ‘Wees dan even streng en zeg als ze niet naar ons komt, ze jou niets mag leren.’ Sorane zegt niets, maar knikt alleen maar. Als ze zich omdraait, hoort ze haar moeder nog zeggen. ‘Vergeet het niet, Sorane. Jij bent onze dochter, dus die blonde heeft niets over jou te zeggen.’ Beiden kijken haar na als ze de salon verlaat. Als Sorane de volgende morgen in de school aankomt, mag ze echter vroeg naar huis, want ze moet zich de volgend dag om elf uur melden op een adres in de stad. Daar zal verder een opleiding krijgen. Twee uur later kijkt Runa haar met bliksemende ogen aan. Ze weet niet wat te doen. Als ze haar man om raad vraagt, beseft ze dat hij ook niets kan doen. Tenzij ze ervandoor gaan. Na een lang gesprek besluiten Jov en Runa om te wachten en te kijken hoe Sorane het ervan afbrengt. Misschien wordt ze wel teruggezonden. Maar in de volgende dagen blijkt dat Sorane steeds beter wordt met vuurwapens en ook tijdens de gevechtstrainingen staat ze haar mannetje. Maar haar kwaliteiten als scherpschutter worden door de hoogste top van de organisatie opgemerkt. En twee maand na haar dertiende verjaardag wordt ze door de meerdere van haar vader ontboden. ‘En die avond durf ze niets tegen haar ouders te zeggen. Hoe ze ook probeert ze kan de slaap niet vatten. Ze moet steeds maar denken aan haar moeder en vader. Na meer dan een uur besluit ze om het morgenochtend dadelijk te zeggen. Jov en Runa kijken haar verbaasd en bezorgd aan. ‘Bij je zeker, Sorane?’ vraagt Runa met trillende stem. Sorane knikt even. Jov kijkt zijn vrouw even in de ogen. ‘We zien wel, schat. We moeten gaan.’ Nog even kust Runa Jov. ‘Tot deze avond dan, lieveling. Je weet dat ik vandaag vrij heb.’ Jov knikt met een glimlach. Vergeet niet om Reysa en Jenan naar school te brengen. ‘Hoe zou ik dat kunnen vergeten, Jov. Als ze thuis zijn dan maken die twee toch alleen maar ruzie.’ Dan kijkt Runa, haar man en stiefdochter na, als ze met de zwever de baan opzweven. Een uurtje later verlaat Runa met haar zoon en dochter de villa en ze stappen in haar zwever die nu alleen op de oprit staat. Een uurtje later parkeert ze haar voertuig weer op de oprit en stapt glimlachend naar binnen. ‘Zo, dat is alweer achter de rug. En nu moet ik hier nog beginnen. Want ik wil het gedaan hebben voor ze terugkomen,’ denkt Runa en opent de muurkast met kuismiddelen. Enkele dagen later worden Jov en Runa bij de baas geroepen. ‘Uw dochter is zeer bekwaam met wapens, Jov. De raad heeft beslist om haar een opleiding als scherpschutter te laten volgen.’ Even is het stil in het lokaal. ‘Kunnen we bedenktijd krijgen, Sir? Ik wil er met onze dochter over praten,’ vraagt Jov. ‘Ten laatste morgen moeten wij een antwoordt weten, want over een week beginnen de eerste selecties.’ ‘Zo snel. Sorane is nog maar net veertien,’ merkt Runa op. ‘Hoe jonger, hoe beter, mevrouw Nador. De amazones leiden hun strijdsters vanaf de leeftijd van tien jaar op. Da moet u als Amazone ook weten.’ Runa knikt aarzelend. ‘Ik zal morgen ons antwoordt laten weten, sir,’ zegt haar man. De man kijkt Jov aan en knikt dan. ‘Vergeet niet dat jullie beiden in de schuld staan, Jov. Sorane zou jullie sneller van die schuld kunnen verlossen. Tijdens de opleiding krijgt zij en ook jullie gezin een vergoeding.’ ‘Ik zal eraan denken, Sir.’ Dan verlaten Jov en Runa het kantoor en haasten zich naar de zwever. Terwijl zij onderweg zijn naar huis, is Sorane op haar kamer. Ze staart verschrikt naar een vreemd ijsgroen-kleurig Pentagonvormig voorwerp dat op het kastje naast haar bed uit het niets verscheen. Aarzelend neemt ze het op en bekijkt het van alle kanten. Aan een zijde merkt ze een symbool van twee handen met de duim naar elkaar toe gericht. Alleen is de rechter bijna de helft kleiner dan de linkse. ‘Waar komt dat zo plots vandaan?’ fluistert ze. Plots schrikt ze als het voorwerp in haar hand lijkt te smelten, maar het vormt een ijsgroene brij. Ze schrikt nog meer als het over haar pols en onderarm schuift. Angstig kijkt ze naar de dunne brij, maar ze voelt haar angst afnemen, want ze voelt geruststellende impulsen. Het kittelt als het over haar schouder naar haar hals glijdt. Als het kittelen ophoudt, tast ze naar haar hals, maar er is niets meer van te voelen. Snel stapt ze naar de spiegel toe en trekt haar bloesje uit. Aarzelend gaat ze voor de wandspiegel staan en kijkt naar haar hals. Maar ze ziet niets abnormaals. ‘Wat was dat? Heb ik het mij ingebeeld?’ vraagt ze zich af, terwijl ze naar het kastje staart. Nadenkend trekt ze haar bloesje weer aan, terwijl ze naar beneden stapt. Een uurtje later zit Sorane een strip te lezen op haar tabletje, als haar ouders binnenkomen. ‘Sorane we moeten eens praten,’ zegt Jov ernstig, terwijl hij in de zetel tegenover Sorane gaat zitten. Dan begint hij te vertellen wat hun baas gevraagd heeft. Als hij stopt met praten en haar ernstig aankijkt, kijkt Sorane nadenkend voor zich uit. Even lijkt ze te schrikken, maar hij weet niet, dat Sorane een vreemde stem in haar hoofd hoort zeggen. ‘Het is uw bestemming, Sorane Nador.’ Even kijkt ze om zich heen, maar ze kan niet zien wie dat zou gezegd hebben en meer zegt de stem niet. Dan merkt ze haar moeder op, die met een blad, gevuld met tassen en koffie, bij hen komt zitten. Even kijkt Runa naar haar man en hoort Sorane tot hun verbazing zeggen: ‘Mam, pap. Ik zal het doen. Dan zijn jullie over een paar jaar vrij van schulden.’ ‘Maar jij dan. Je weet toch wat je wacht, Sorane.’ ‘Ja, maar ik sla me er wel doorheen, moeder. En zoals ik wil, niet zoals zij verwachten.’ Even is het stil. ‘Meisje. Denk er alstublieft over na. Het leven dat je nadien wacht, brengt je vroeg of laat in de gevangenis. Of misschien beroven ze je nog vroeger van je leven.’ ‘Ik heb mijn weg gekozen, vader.’ Even kijkt Jov naar zijn vrouw, die knikt. ‘Wat doen we, Jov? Onze dochter steunen of ons allen uit de voeten maken.’ ‘Nee, moeder. Ik wil de training volgen. Wat mij ook wacht, het is mijn bestemming.’ ‘Je bestemming. Hoe kan je dat weten, meisje?’ ‘Waarom weet ik niet, maar het is de weg die ik moet gaan, vader.’ Jov snapt haar niet. Maar knikt toch maar, al is hij bezorgd, want ze is nog zo jong. Hoe kan ze nu al beseffen, waar ze aan begint. Daarom zegt hij: ‘Het is een eenzaam bestaan, Sorane.’ ‘Misschien, Vader. Maar dan zijn jullie, mijn broertje en zusje veilig.’ Voor haar ouders iets kunnen zeggen, staat Sorane op en haast zich naar haar kamer. Als Runa een uurtje later haar kamer binnenstapt, zit Sorane naar de muur te staren. Even wil ze iets zeggen, maar aan de blik van haar dochter kan ze zien dat die haar besluit vaststaat. Met tranen in de ogen keert ze terug naar beneden. Langzaam gaat ze naast Jov neer zitten. Hij slaat een arm om haar heen. ‘Het zal een moeilijke weg worden, lieveling. Maar we slaan ons er wel doorheen,’ fluistert hij. ‘Ja, Jov. Misschien wel, maar wat zouden de echte ouders van ons meisje denken, als ze nog in leven waren.’ ‘Ze zullen het niet echt goedkeuren, denk ik.’ De volgende dag staan beiden voor hun overste. ‘Dus jullie gaan allebei akkoord en jullie dochter?’ ‘Het is het besluit van onze dochter?’ fluistert Runa. De man knikt kalm en glimlacht. ‘Dan zijn er geen testen nodig.’ ‘Waarom niet?’ ‘Ze heeft haar keuze gemaakt, zei u. Dus zal ze zich zeker met al haar ijver inzetten om haar doel te bereiken. De testen dienen alleen voor diegenen die wel willen, maar nog twijfelen. Het maakt hun keuze gemakkelijker.’ ‘Laat jullie dochter, Sorane Nador, over drie weken melden bij de Coördinator van het centrum Akron.’ De tijd vliegt snel voorbij en vroeg in de morgen, drie weken later, neemt Sorane afscheid van haar ouders. Dan omarmt ze Jenan, haar broertje en daarna Reysa, haar zusje. Beiden zijn nu bijna zeven jaar oud. ‘Wees voorzichtig, Sorane.’ ‘Zal ik doen, mam,’ zegt de roodharige met een glimlach. Ze doet zich moediger voor dan ze is, want nu ze voor de eerste maal zonder haar ouders naar de opleiding vertrekt, is ze wel een beetje van de kaart. Maar toch stapt ze moedig op de bus, die alle kandidaten komt oppikken. Ze is niet de eerste die opstapt, want er zitten al meerdere jongens en meisjes op de bus. Sorane gaat ergens alleen zitten, maar al snel laat een van de meisjes zich naast haar op het zitje vallen. ‘Je zit hier zo alleen, schoonheid. Mijn naam is Axin. Deze plaats lijkt me nog vrij te zijn,’ zegt ze. Sorane kijkt de slanke jonge vrouw, met lange blonde haren, aan en glimlacht: ‘Mijn naam is Sorane. Ik ben voor de eerste maal alleen van huis ergens naar toe. Daarom voel ik mij niet zo lekker.’ ‘Ik niet. Ik ben al een jaar of vier alleen op de wereld. Mijn ouders zijn omgekomen en ik kwam in een pleeggezin terecht. Maar die trokken zich niet veel van mij aan. Ze hadden zelf drie kinderen. En ik was al twaalf, dus ik leerde al snel mijn plan trekken.’ ‘Hoe kom je hier dan?’ ‘Door een aanbod. Soms stal ik een paar dingen om eten te kopen, maar ik werd gepakt door een van de eigenaars. Hij bracht me bij de baas van zijn sector en die bood me deze kans aan. Ik moest kiezen, deze opleiding of de gevangenis. Eerst aarzelde ik, maar een leven in een cel stond me niet zo aan. Dus zo kwam ik op deze bus terecht. En jij.’ ‘Ik wil gewoon iets doen in mijn leven dat me boeit. En dit lijkt me wel wat?’ ‘Dit? Wil jij werkelijk een moordenaar worden?’ ‘Niet echt. Maar mijn vader heeft schulden. Tijdens de opleiding wordt hij vergoed, waardoor zijn schulden sneller afbetaald zijn. Mijn familie heeft veel voor mij gedaan, daarom moet ik dit doen. Na de opleiding zie ik nog wel waar ik ga terecht kom.’ ‘Is dat de reden, Sorane? Want na onze opleiding kan je niet anders dan doen wat je gevraagd wordt. Als je weigert word je gedood.’ ‘Niet als ik de beste word.’ ‘Tot de besten behoren is niet zo gemakkelijk, roodje. We mogen al blij zijn als we slagen.’ ‘En slagen zal ik, Axin. Dat is mijn doel. Maar toch word ik meer door het avontuurlijke van de job aangetrokken.’ ‘Of het geld dat het opbrengt. Maar je vergeet niet dat je na de opleiding verplichtingen aan de organisatie hebt.’ ‘Ja, dat weet ik wel. Maar dat is maar voor een paar jaar, hebben ze mij gezegd.’ Even kijkt Axin haar aan. ‘Deze meid heeft nog niet veel nagedacht over wat haar te wachten staat en wat de gevolgen zullen zijn. Die gaat een koude douche krijgen als ze beseft dat het meer dan een paar jaar zullen zijn,’ denkt Axin met verbazing. ‘Je hebt nog niet veel van de wereld gezien, denk ik. Maar je zal het nog wel leren.’ Sorane kijkt het blonde meisje naast haar even aan, maar die zegt niets meer. Meer dan twee uur later stopt de bus in de omgeving van een klein alleenstaand huisje. Het begint al donker te worden. Axin en Sorane en alle anderen stappen uit. Ze zijn met zestien. ‘Kunnen we daar wel allemaal naar binnen?’ grapt Axin. Maar Sorane zegt niets. Ze is te veel met haar gedachten bezig. In het klein huisje gaan ze allen binnen, maar daar blijkt in de kelder een lift te zijn, die de diepte ingaat. Daar is een heel ondergronds complex waar ze kleine kamertjes toegewezen krijgen. Na een goede nachtrust, staat het nieuwe groepje in een grote hal. Maar er zijn nog drie andere groepjes van ongeveer zestien jonge mensen. Sommigen kijken nieuwsgierig in hun richting. ‘Welkom rekruten, Vanaf vandaag maken jullie deel uit van de organisatie Akron. De rest van de dag krijgen jullie een rondleiding in het complex. Wees aandachtig, want wie later de weg kwijtraakt, wordt verwijderd uit de groep. Vanaf morgen nemen jullie allen deel aan de opleiding. Diegenen die slagen zullen later een grote carrière in dienst van Akron opbouwen. Elke opdracht zal dan goed betaald worden. Maar daarbij wordt er geëist dat jullie elke opdracht zonder aarzelen aanvaarden. Wie er ook maar een weigert, wordt dadelijk getermineerd.’ Even is het stil na het ontvangstprotocol. Dan komen er twee mannen en twee vrouwen binnen. ‘Wij hebben de opdracht jullie op te leiden,’ zegt een van hen. Sorane kijkt even naar de man die hen ontving, maar die is er niet meer. De nieuwe leden worden in groepjes van zes ingedeeld, die samen moeten trainen. De volgende dagen krijgen de groepjes de eerste lessen te verwerken, maar op het einde van de week worden ze met een andere gevorderde groep samengevoegd. Een van hen valt Sorane dadelijk op. Zijn naam is Verin Serunon. Ze merkt al snel dat hij soms, als niemand het merkt naar haar loert. Die aandacht bevalt haar wel, want buiten Axin heeft ze niemand om mee te praten. Een maand of acht later begint hun eigenlijke opleiding, maar er zijn ook zes van hun groep afgevallen en weggestuurd. Nu volgen al snel lenigheid trainingen en schietoefeningen. Sorane slaagt erin om zich al snel tot te beste schutter van de groep op te werken. Verin is een beetje jaloers, maar Sorane leert hem enkele trucjes, waardoor zijn schietkunst al snel nog veel beter wordt. Hun leraars volgen nauwlettend hun vorderingen en stellen vast dat beiden elkaar uitstekend aanvullen. Wat de ene mist, leert hij of zij van de andere. Maar ze merken nog iets anders, beiden zijn zeer veel in elkaars buurt en dat is gevaarlijk. Want begrippen zoals liefde en genegenheid worden niet geduld. Zeker niet tussen toekomstige collega’s Ongeveer een jaar van hard trainen en zware cursussen zijn voorbijgegaan. Sorane keert juist terug van een bezoekje van haar ouders, waar ze haar vijftiende verjaardag ging vieren. Die avond moet de hele groep van zes jongens en vier meisjes bij de hoofdopleider komen. Mijn naam is Coördinator Denso Fakrin. Ik ben belast met het overzicht van jullie en anderen groepen die in opleiding zijn. Ik beslis over jullie vorderingen en latere leven. Wie niet voldoet, wordt uit het korps gestoten. Wat in feite betekend, zoals jullie al moeten beseffen, dat het leven van die persoon beëindigd wordt. ‘Morgen is een training voor de hele groep gepland. Jullie worden in afzonderlijk in een onherbergzaam gebied gedropt. De bedoeling is om te leren overleven.’ ‘Maar er zullen nog drie andere groepen, die vanuit verschillende punten naar hetzelfde doel onderweg zijn. De groep die eerst het doel bereikt en de meeste leden heeft, zonder uitgeschakeld te worden is geslaagd voor de test.’ ‘We gaan elkaar toch niet neerschieten,’ zegt een van de meisjes verschrikt.’ ‘Niet echt, Dovima. Jullie schieten met verfcapsules. Wie geraakt wordt valt af. Jullie mogen jullie eigen wapens gebruikten, maar met speciale laders. Maar let wel, de voorraad capsules die jullie meekrijgen is maar beperkt.’ Als ze zich omdraaien om naar buiten te stappen, merkt Sorane op dat diegene die hun les geeft even grijnst, terwijl hij naar haar lonkt. Ze snapt echter niet wat dat betekent. Die avond moet ze het van zich afzetten, want de volgende morgen vertrekken ze. Meer dan twee dagen is Sorane al onderweg, als ze plots een stip in de verte opmerkt. Met haar verrekijker observeert ze hen, maar het blijken er drie van haar groep te zijn, die elkaar gevonden hebben. Twee jongens en een meisje. Als Sorane hen inhaalt is ze moe, maar de drie willen verder. Dus blijft ze weer alleen achter. Als ze de volgende morgen weer op pad gaat, stoot ze op Verin. Beiden kijken elkaar verschrikt aan. Maar ze besluiten om samen verder naar het einddoel te trekken. Met hun beiden kunnen ze sneller vooruitkomen en meer hindernissen overwinnen. Drie uur later zitten ze moe dichtbij elkaar, aan een vuurtje dat Verin gemaakt heeft. Plots omarmt Verin haar en voor Sorane van de verbazing bekomen is, voelt ze zijn lippen op dat hare. De volgende morgen als de eerste zon opkomt, worden beiden in elkaars armen wakker. ‘Verin. Ik…’ ‘Ik mag je graag, Sorane. Maar het is verboden.’ ‘Dat weet ik, maar ik…’ ‘Nee, Sorane. Dit mag niet meer gebeuren. Het zou onze dood worden en ik mag je te graag om je dood voor mij op de grond te zien liggen.’ ‘We kunnen weggaan, Verin. Wie zou ons ooit vinden?’ ‘Het spijt me, Sorane. Dat kan ik niet. Mijn ouders en famillie zou het moeten bekopen. En ik vrees dat jouw ouders, broertje en zusje ook hard aangepakt zouden worden.’ Sorane beseft dat Verin gelijk heeft, maar toch kan ze deze nacht niet vergeten. Ze was zo gelukkig. Zonder iets te zeggen maken beiden zich klaar en breken op. Tegen de avond ontmoeten beiden Axin en nog een jongeman. Met hun vieren gaan ze verder. Verin is tevreden, want nu kunnen ze niet meer in verleiding komen om in elkaars armen te vliegen. Ze weten echter niet dat Axin gemerkt heeft dat er iets gaande is tussen hen beiden. Een maand na hun terugkeer in het complex, zit Sorane op een avond met Axin te praten en vertelt haar een paar dingen die ze vreemd vindt. Axin schrikt hevig. ‘Je weet toch wat dat betekent, Sorane.’
2. De gevangenen
Sorane schudt haar hoofd. ‘Je bent zwanger.’ ‘I..kk… nee…. Dat kan niet…’ ‘Jij en Verin, jullie hebben toch niet tijdens die oefening iets met elkaar…..’ ‘Ja, we hebben gekust en toen…’ ‘Dat gaat niet goed komen, Sorane. Als ze dat ontdekken dan worden jullie beiden uitgeschakeld.’ Even is het stil in de kamer. Sorane trilt helemaal in paniek. Ze weet niet wat te doen. ‘Ga zo snel mogelijk met je ouders praten, Sorane. Misschien kennen zij iemand die een oplossing weet,’ zegt Axin nog en maakt zich uit de voeten. Ook zij is van haar stuk. Want ze is met Sorane bevriend en dat kan voor haar ook gevolgen hebben. De volgende dagen schrikt Sorane van Axin. Het lijkt wel alsof ze niets meer met haar te maken wil hebben. Daarom verzwijgt ze ook haar toestand tegen Verin, want ze vreest zijn reactie. Gelukkig kan ze tegen het einde van de week vrijaf krijgen om haar ouders te bezoeken. Als ze het hen vertelt, kijken beiden haar ontsteld aan. ‘Sorane, dat kan toch niet waar zijn? Jij bent nog veel te jong om nu al een kindje te hebben,’ fluistert Runa ontsteld. ‘Het gebeurde maar eenmaal, moeder, ergens tussen de bomen tijdens een opdracht.’ ‘En hoelang al?’ ‘Iets meer dan een maand, moeder.’ ‘Je weet toch wel wie het was?’ ‘Verin.’ ‘Dat maakt niet echt iets uit, Runa.’ Runa kijkt haar man radeloos aan. Ze weet niet wat te doen. De opleiding van hun aangenomen dochter is in gevaar en haar van die verplichting ontslaan zullen ze niet zomaar toestaan. ‘Sorane, naar boven. Je hebt huisarrest tot het einde van je verlof,’ zegt Jov streng. ‘Pap, wat….?’ ‘Naar boven heb ik gezegd? En snel of je gaat morgen al terug.’ Met tranen in de ogen rent Sorane naar boven. ‘Waarom ben je zo streng?’ ‘Ik moet nadenken, Runa. Om onze dochter te redden, moeten we er iets op zien te vinden.’ ‘Redden? Is het zo erg, schat?’ ‘Ja. Als ze het te weten komen, dan worden beiden geliquideerd, terwijl alle anderen toekijken. Dat behoort tot de regels van die cellen. ‘Wat moeten we nu, Jov?’ ‘We hadden haar nooit tot die cellen mogen toelaten, Runa. Ik denk niet dat haar ouders dat zouden gewild hebben.’ Even moet Runa aan Elian en Gono denken, de echte ouders van Sorane en beseft dat haar man gelijk heeft. Maar hun vrienden zijn beiden omgekomen bij een aanslag. Even moet ze slikken, maar dan vraagt ze: ‘Wat is er dan met die cellen gaande?’ ‘Als Sorane slaagt, dan zal ze tot de top van de betaalde huurmoordenaars behoren.’ ‘En als ze niet slaagt?’ ‘Het spijt me, lieveling. Maar ik kwam pas een maand of zo nadat Sorane lid geworden was, achter de juiste taak van die cellen. Wie niet tot de top behoort, overleeft het niet. En persoonlijke contacten zijn verboden. Voor een koppel met een van hun collega’s is er geen plaats.’ ‘Dan moet ze daar voorgoed weg, Jov.’ ‘Wil je dat we de rest van ons leven op de vlucht zijn, Runa? En daarna is het nog niet voorbij. Reysa en Jenan zullen ook aangepakt worden, zelfs na onze dood en die van Sorane.’ Runa kijkt haar man verschrikt aan. ‘We zullen er iets moeten op vinden.’ ‘Gelukkig is het nog niet te merken bij Sorane. Maar we hebben maar een of twee maanden.’ Even denkt haar man gefronst na, dan klaart zijn gezicht op. ‘Er zijn een paar opdrachten waar ze iemand voor zoeken, Runa. En die worden zeer goed betaald, omdat ze niemand vinden. Ik liep met de gedachte rond om deze kansen aan mij voorbij te laten gaan, tot Sorane een jaar of achttien was. Maar nu lijkt het me dat ik mij beter voor enkele daarvan kandidaat zal stellen. Maar dan met de voorwaarde dat Sorane mee kan gaan.’ ‘En gaan ze daarmee instemmen, denk je?’ ‘Als ik de juiste opdracht te pakken kan krijgen wel. Er zijn er twee waar een man en een vrouw voor gevraagd worden. Misschien kan ik hen ervan overtuigen dat Sorane als een soort kinderoppas mee moet voor haar haar broer en zusje. Waar we naartoe moeten is het zeer gevaarlijk, misschien staan ze het daarom toe. Want Sorane heeft een zware gevechtstraining achter de rug en dat zal haar daarvan pas komen.’ ‘Gaan ze dat smoesje aannemen, denk je?’ ‘Ik hoop het, want anders staat Sorane er alleen voor. Want als ik mij kandidaat stel, dan kan ik daarna niet meer weigeren.’ ‘Is het dan niet beter te blijven?’ ‘Nee, Runa. Sorane moet hier weg voor ze ontdekken dat ze zwanger is.’ ‘Laat ons nu maar gaan slapen, als we erin slagen, schat. Morgen moet ik van alles zien te regelen.’ Runa staat als eerste op en haast zich naar boven om even bij Sorane te gaan kijken. Die ligt huilend op haar bed. Als Jov komt kijken, zit zijn vrouw op het bed naast Sorane, terwijl ze haar geruststellende woorden toe fluistert. Ze geeft hem een teken om niets te zeggen, want hun dochter is eindelijk ingeslapen. Voorzichtig staat Runa op en volgt haar man naar hun kamer. Als Jov de volgende morgen als eerste naar beneden gaat, blijkt Sorane al aan het werk te zijn. Ze heeft eten klaargemaakt. ‘Vergeef me voor gisteren, Sorane. Ik was een beetje overstuur van het slechte en toch blijde nieuws dat je bracht.’ ‘Het is niets, vader. Het had niet mogen gebeuren en nu moet ik de gevolgen dragen. Ik ga vandaag nog naar de Coördinator om alles op te biechten.’ ‘Dat doe je niet, Sorane,’ zegt Jov streng. Sorane schrikt even. ‘Ik en je moeder denken dat we een oplossing hebben. Maar of dat lukt weet ik pas eind volgende week. Tot dan moet je doen alsof er niets aan de hand is.’ Hun dochter knikt stilzwijgend en kijkt naar haar moeder die juist naar beneden komt. ‘Ik zal je straks wel op een paar dingen wijzen, waar je moet op letten als je terug bent. Niemand mag iets merken, Sorane. Dat besef je toch wel.’ ‘Ja, maar Axin is op de hoogte.’ ‘Wie is dat? Ook iemand van je groep?’ ‘Ja, we trokken nogal veel met elkaar op. Zij herkende de symptomen, anders had ik het nu nog niet geweten.’ ‘Zal ze zwijgen?’ ‘Ik denk het wel, maar ze vermijdt contact met me nu veel meer dan vroeger.’ ‘Dat kan opvallen, Sorane.’ ‘Daar kan ze nu niets meer aan doen, Jov. We kunnen alleen hopen dat haar vriendin Axin zwijgt.’ ‘Laten we maar gaan eten, Runa. Ik moet zo snel mogelijk naar mijn werk, om me voor de opdrachten in te schrijven.’ Tot zijn verbazing krijgt Jov dadelijk alle medewerking, maar op toestemming om Sorane mee te nemen, moeten ze wel even wachten. Zijn opdracht zal hem op een verre planeet Feron IV brengen, waar het leven zwaar is. Hier moet hij voor zestien maanden de leiding van een sector, waar gevangenen te werk gesteld worden, op zich nemen. Zijn loon en dat van zijn vrouw wordt zelfs verdriedubbeld. Als hij die avond thuis, uit de zwever stapt, komt de achtjarige Jenan op hem toegelopen. ‘Ben je terug thuis, mijn jongen?’ vraagt Jov lachend. ‘Ja, pap. Ik heb wel spijt dat het zo snel voorbij was.’ ‘Tja, het was maar een korte school uitstap, Jenan.’ Beiden stappen even later de hal in. ‘Hai, pap,’ zegt zijn dochtertje Reysa, terwijl ze door Jov op zijn arm gepakt wordt. ‘Je begint wel zwaar te worden, kindje. Straks kan ik je zelfs niet meer dragen.’ Met zijn beide kinderen betreedt hij de salon en kijkt even naar Sorane die iets op een tablet zit te lezen. ‘Het eten is bijna klaar, Jov’, roept zijn vrouw vanuit de keuken. ‘Ga maar even bij jullie zus zitten. Ik moet even naar mijn werk bellen,’ zegt Jov, terwijl hij Reysa op de vloer laat zakken. Runa kijkt hem na als hij de gang instapt. Meer dan een uur blijft hij aan het communicatietoestel staan praten. Als Jov eindelijk naar de keuken toekomt, kijkt Runa hem verbaasd aan. Aan zijn gelaat merkt ze dat hij opgelucht is. ‘Goed nieuws, Jov.’ Haar man knikt. ‘Het ging gemakkelijker dan ik dacht, schat. Het zal een moeilijke opdracht worden, Daarom vonden ze niemand vanwege het gevaar. Maar omdat het zo’n zware opdracht is, kregen we toestemming om Sorane mee te nemen. Onze dochter zal wel een speciaal programma meekrijgen, dat ze nauwgezet moet volgen om haar conditie op peil te houden. ‘Ik vraag me af of ze Sorane nadien weer zullen aanvaarden?’ ‘Ik weet het niet, Runa. We kunnen alleen maar afwachten en hopen van wel. Ik vermoed dat ze haar daarna wel op proef zullen stellen.’ De volgende dag kijkt Runa Sorane bezorgd na, als ze met Jov naar het opleidingscentrum vertrekt. Sorane probeert tijdens de lessen te doen of er niets aan de hand is. Het stemt haar wel droevig dat Axin haar nog steeds mijdt. Maar de derde dag na haar terugkeer komt Axin plots aan haar tafel zitten, waar ze alleen zit te eten. ‘Het spijt me, Sorane. Ik had je niet mogen mijden.’ Verbaasd kijkt Sorane haar aan. ‘Het is niets, Axin. Al miste ik je gezelschap wel.’ ‘En weet Verin het al.’ ‘Nee, en ik wil niet dat hij het weet. Ik moet doen alsof ik met hem gebroken heb. Misschien sparen ze ons dan.’ ‘Ik hoop het voor jou, Sorane. Maar hoelang ga je het verborgen houden? Als je het zelf opbiecht dan wordt je misschien gespaard.’ ‘Dat zal ik misschien wel doen, Axin. Maar voorlopig reken ik op mijn vader. Hij heeft een opdracht ver van hier aangenomen. En hij heeft toestemming gekregen om mij mee te nemen.’ Axin kijkt haar even met opluchting aan. Maar dan merkt ze een jongeman op, die hen nadert. Snel geeft ze Sorane een teken, want het is Verin. ‘Hoe is het met je ouders, Sorane?’ vraagt de jongeman. ‘Goed, Verin. Maar ze moeten weg met een speciale opdracht. Ik vrees dat ik mijn training zal moeten onderbreken, want ik zal mee moeten, denk ik, om op mijn broertje en zusje te passen.’ ‘Dat weet ik, Sorane. Ik heb gehoord dat ze je zelfs toestemming gaven.’ ‘Ik weet het al van mijn vader, Verin?’ ‘Dat had ik kunnen weten, Sorane. Je komt pas van thuis. Maar ik vraag me wel af waarom je toestemming kreeg. Zoiets wordt alleen zeer uitzonderlijk toegestaan.’ ‘Mijn vader heeft, met mijn moeder, een zeer gevaarlijke en moeilijke opdracht aangenomen. Mijn broertje en zusje hebben iemand nodig om op hen te passen. Door mijn gevechtsopleiding ben ik de meest geschikte persoon,’ zegt Sorane ter verklaring. ‘Dat zal het misschien zijn, maar ergens twijfel ik daaraan toch wel een beetje.’ ‘We zijn beiden bijna evengoed, Verin. Misschien heeft het daarmee te maken.’ ‘Misschien wel. Jij en ik zijn bijna even succesvol in de opdrachten. Maar er kan er maar eentje zijn die de leiding van de groep op zich neemt en dat is de beste. Als jij weggaat, dan valt een probleem weg. Want anders moeten ze ons beiden tegen elkaar laten strijden en diegene die overwint, blijft in leven.’ Sorane slikt even. ‘Kunnen ze zoiets doen?’ ‘Ja, het is al verschillende keren gebeurt, heb ik gehoord.’ ‘Gelukkig voor jou heeft Sorane dan de weg voor je vrij gemaakt,’ zegt Axin lachend. Verin kijkt even naar de roodharige en ziet haar glimlachen. ‘Dat wel, Axin. Maar ik zal onze vriendin hier missen, want ze heeft me ook een paar belangrijke dingen geleerd.’ Op dat moment klinkt een stem door de intercom. ‘Sorane Nador wordt over tien minuten bij de Coördinator verwacht.’ Sorane schrikt wel even. ‘I..iikk moet bij Fakrin komen.’ ‘Ja, en… ik ben gisteren ook bij hem moeten komen. Maar we hadden gezellig gesprek over mijn toekomst,’ zegt Verin, maar fluistert dan: ‘Gelukkig weet hij niets over wat we beiden een maand geleden gedaan hebben.’ ‘Zwijg daar maar liever over, Verin. Anders kan jou en mijn toekomst weleens veranderen,’ fluistert ze terug. ‘Daar heb je gelijk in, Sorane,’ fluistert hij, terwijl hij even naar Axin kijkt. Maar die is met een jongeman die tegenover haar zit aan het praten. Een paar minuten later staat Sorane tegenover de Coördinator. Hij kijkt haar nadenkend aan. ‘Zou ik dat wel toestaan? Hé, het kan ook een paar voordelen opleveren. Als Sorane minder traint, dan slaagt ze nooit,’ denkt hij plots. ‘In orde, Sorane. Ik zal het toestaan, maar op voorwaarde dat je twee proeven zult afleggen na haar terugkeer. Als je slaagt dan mag je de opleiding verderzetten, anders word je dadelijk beëindigd.’ Als ze het bureau van de Coördinator verlaat, kijkt die haar grijzend na. Dan merkt hij de blik van zijn assistent op. ‘We hebben geluk, denk ik. Als ze een deel van de training mist, kan ze nooit slagen. Dat maakt de opdracht van Ona Eravna ook een pak eenvoudiger,’ fluistert hij. ‘En als ze toch slaagt.’ ‘Daar heb ik voor gezorgd, Letan. Die proeven zullen haar in dat geval breken. Ik wil haar geen enkele kans geven.’ ‘En haar vrienden.’ ‘Die zullen gehoorzamen, of haar volgen in de dood,’ grijnst de Coördinator.’ Sorane kijkt even op de klok in de gang. ‘Een uurtje verloren, maar ik heb toch maar mijn verlof gekregen. Maar wat daarna, zal ik die proef wel kunnen doorstaan,’ denkt ze opgelucht en bedrukt tezelfdertijd. Dan merkt ze Axin op die verderop staat te wachten. ‘En?’ ‘Ik mag gaan, Axin. Maar ik zal bij mijn terugkeer twee proeven moeten afleggen.’ ‘En als je daar niet in slaagt.’ ‘Dan zullen ze mijn lichaam ergens dumpen, zoals ze met de anderen doen, denk ik.’ ‘Kan je er dan niet beter vandoor gaan?’ ‘Daar denk ik zelfs niet aan, Axin. Ik kom zeker terug en daarvoor zal ik trainen zoveel ik kan.’ Geen van hen merkt dat ze door een onzichtbare Aveyana in het oog gehouden worden. Die blondine balt woedend haar vuisten. ‘Wat ben je een stom kuiken, roodkop? Je kon het niet laten om je met een collega in te laten. Daardoor breng je de plannen die ik met je heb mogelijk in gevaar komen, maar als je terugkomt zal je moeten slagen of zelfs als ze je uitwissen, zal je voor mij staan. En dan zal ik je dan een straf geven die je zelfs in je volgend leven zult herinneren,’ denkt ze en verdwijnt zonder dat iemand haar opmerkte. Intussen is Sorane met Axin op weg naar haar vrienden om afscheid te nemen van Verin en enkele anderen, maar dat wordt haar niet gegund. ‘Kom, Sorane. Volg ons beiden.’ ‘Ik…’ ‘Bevel van Coördinator Fakrin.’ Sorane kijkt even naar Axin en knikt. Dan kijkt Axin haar vriendin na als ze met de twee weg gaat. Die twee mannen brengen haar naar de uitgang, waar ze eerst al haar kledij en bezittingen moet afgeven. Persoonlijk bezittingen mag ze houden. Gekleed in een korte licht grijs rokje tot boven de knie, hem en blauw jasje stapt ze een uurtje of twee later uit de zwever, waarmee ze haar in de stad afzetten. Even kijkt ze om zich heen, maar ze kent hier niemand. Op een honderdtal meter ziet ze een station, waar taxizwevers staan. Gelukkig hebben ze haar een klein beetje geld meegegeven, waardoor ze een taxi kan nemen. Als het toestel eindelijk voor de villa van haar ouders neerdaalt, komt Runa naar buiten. ‘Wat ben ik gelukkig, Sorane? Eindelijk ben je weg uit die gevaarlijk omgeving.’ Sorane zegt echter niet dat ze van plan is om terug te keren, want ze ziet dat nu als haar leven. Die avond merkt Sorane dat haar ouders haar aankijken. ‘Sorane, we moeten je iets ernstig uitleggen,’ zegt Jov. Verbaasd kijkt ze haar vader aan. Maar het is haar moeder die zegt: ‘Meisje. Je moet weten dat ik en Jov, je echte ouders niet zijn.’ Met grote ogen kijkt Sorane haar moeder aan en dan haar vader. Ook in zijn ogen kan ze aflezen dat wat ze hoort, juist moet zijn. ‘Je ouders zijn Elian en Gono Cobanon, Sorane. Zij waren agenten die undercover hun taak uitvoerden. Maar onze vrienden kwamen om het leven en wij besloten om jou te adopteren als onze dochter.’ Sorane slikt even, maar zegt niets. Ze voelt zich ijskoud van binnen. ‘We houden van jou als onze dochter, Sorane. Maar we vonden beiden dat je dat de waarheid moest weten.’ Ook Jov wil iets zeggen, maar Sorane rent plots met tranen in de ogen weg. Een paar uur later gaat Runa naar haar dochter kijken. Die zit in haar kamer naar de muur te staren. Als ze Runa opmerkt, vraagt ze met vaste stem: ‘Hoe zijn mijn ouders omgekomen, moeder?’ ‘Iemand moet ontdekt hebben dat ze agenten waren, Sorane. We hebben alleen een vermoeden van diegenen die voor hun dood verantwoordelijk zijn. Maar niemand kan iets bewijzen. Er is wel een vroegere agente, die dikwijls bij je ouders op bezoek kwam. Zij werd ervan beschuldigd de daderes te zijn, maar ze hadden niet genoeg bewijzen. Daarom kreeg ze maar een lichte straf.’ ‘Als ze het werkelijk gedaan heeft, mam. Dan heb ik geen bewijzen nodig.’ ‘Ze is weerloos, Sorane. Na de aanslag wilde ze vluchten, maar ze haar partner trok zijn wapen en vuurde drie maal. De luitenante kreeg de drie capsules in haar lichaam. Ze overleefde het door de goede zorgen van de dokters. Maar haar ruggengraat werd beschadigd, waardoor ze nu aan een rolstoel gekluisterd is.’ ‘Hoe is haar naam, moeder? Ik moet het weten want ooit zal ik voor haar staan om haar te doden. Nu weet ik waarom ik het gevoel had dat ik deze opleiding moest volgen. Om die moordenares haar verdiende loon te geven.’ Verschrikt kijkt Runa haar geadopteerde dochter aan. Nu pas beseft ze dat Sorane niet zo onschuldig meer is, als een paar jaar geleden. Even slikt ze en antwoordt dan: ‘Dat weet ik niet. Het werd geheim gehouden. Maar ze was een amazone.’ ‘Haar naam zal ik wel weten te vinden en dan zal ik een kogel of capsule door haar hoofd knallen.’ Opnieuw schrikt Runa, want ze hoorde de vastberadenheid in de woorden van haar aangenomen dochter en merkt dat haar handen trillen van emotie. ‘Meen je dat, lieve schat. Het zou je dood kunnen worden.’ ‘Ik zal trainen tot ik de beste ben van de groep. Dan pas zal ik klaar zijn.’ Even kijkt Runa in de ogen van een zelfverzekerde Sorane. ‘Je moet weten, Sorane. Dat de dood van mijn vrienden mij en Jov zwaar getroffen heeft. Daarom ben ik al verschillende jaren op zoek naar meer gegevens over de mogelijke daders. Op Oran II heb ik verschillende kennissen die voor ons hier een daar vragen stellen. Als er iets belangrijk is dan bezorgen ze mij die gegevens.’ Sorane knikt en kijkt haar stiefvader aan. Die knikt even. ‘We houden alles wat we te weten komen bij, slaan we op in een map met een geheugenkristal. Als de tijd gekomen is, dan kan jij die inkijken.’ ‘Dank u, allebei.’ ‘Maar eerst je kindje, dat is nu het belangrijkste,’ zegt Runa. Opgelucht merkt ze, dat Sorane knikt. Als ze zich bij haar man in bed voegt, fluistert ze: ‘Het zal wel goedkomen, lieveling. Sorane is al een sterke jonge vrouw.’ ‘Ik hoop het. Als ze maar nooit ontdekken dat ze in verwachting is of was. Want genade kennen die cellen niet.’ ‘Niemand mag het weten, Jov. Waar we naartoe gaan zijn toch geen leden van die opleidingscellen.’ ‘Niet dat ik weet, schat,’ fluistert Jov. Vier dagen later vertrekken ze met een midden groot passagiersschip van de ruimtehaven. Jov is kijkt met een droevige blik naar buiten. ‘Over achttien maanden komen we terug, Jov.’ ‘Dat weet ik, Runa. Maar toch.’ Een paar minuten later wordt de module aan de linker zijkant van het passagiersschip, met automatische besturing aangemeld. Als de contacthaken in elkaar klikken, schuift de binnendeur open. Een uur of vier later vertrekt het grote moduleschip. Verschillende maanden later op Feron IV, een mijnplaneet waar gevangenen moeten werken, zit Runa naast het bed van Sorane, die juist van een dochtertje bevallen is. Sorane zit naar het kindje in haar armen te kijken. ‘Ze is zo lief en onschuldig, Runa.’ ‘Zo zijn alle kindjes, Sorane. Maar pas op als ze kunnen lopen, worden velen van hen kapoenen.’ ‘Ik wil haar de naam Tyjan geven, Runa.’ ‘Tyjan, waarom. Ik dacht dat je haar de naam van je nieuwe vriendin wilde geven.’ ‘Nolama is een verpleegster, Mama. Maar ze had een dochtertje. Haar naam was Tyjan.’ ‘Dat wist ik niet.’ ‘Haar dochtertje werd echter doodgeboren. En ik kan mijn kindje niet houden.’ ‘Dus je wil dat Nolama, je dochter opvoedt.’ ‘Ja, maar op voorwaarde dat ze met ons meegaat naar Enuron.’ ‘En wil ze dat?’ ‘Ja, mam. Ze wil hier al lange tijd weg en een nieuw leven beginnen.’ ‘En haar man dan?’ ‘Dat is haar man niet echt. Ze leeft alleen met hem samen, maar de laatste tijd heeft is hij nog veel meer bij een andere vrouw dan bij haar.’ ‘Ik zal het je vader moeten vragen, Sorane. Ik hoop voor jou dat hij ermee instemt.’ Sorane knikt even. ‘Hij houdt ook van Tyjan, mama. Dus hij zal wel akkoord gaan.’ Verschillende dagen later staat Sorane naast een dankbare Nolama, die de dochter van Sorane in haar armen houdt. Het kindje wordt Tyjan gedoopt en geregistreerd als Tyjan Vergonen. Heel vroeg in de morgen staat Sorane op en trekt haar pyjama uit. Heel even bekijkt zichzelf even in de spiegel. ‘Nog niet veel verbeterd, ik zal nog hard moeten trainen om weer fit genoeg te zijn,’ denkt ze. Even kijkt ze naar de klok. ‘Nog tijd genoeg om een rondje te rennen,’ denkt ze met een glimlach. Dan slaat ze een badjas om haar naakte lichaam en haast zich naar de badkamer, die deel uit maakt van de woonruimte van haar ouders. Terwijl ze zich verheugt op het koele water, poest ze haar tanden. Dan betreedt ze het speciale stortbad en activeert het water dat een hoeveelheid ontsmettende zeep bevat. Onder het water geniet ze van het ontspannende gevoel, terwijl ze haar lichaam wast. Een paar minuten later hangt ze haar badmantel in het kledingrek en trekt in haar kamer haar training aan. In alle stilte verlaat ze hun woonruimte en begint aan een lange trainingsronde, die ze op een computer kaart van de gangen uit getekend heeft. Voor een negende maal loopt ze de licht verlichte gang in. Langzaam begint ze te versnellen tot ze haar vaste snelheid bereikt heeft. Ze rent hier en daar gevangenen voorbij, die aan het werk zijn of in twee rijen terug stappen naar hun sector. Maar als Sorane, in gedachten verzonken, sector S04 verlaat, ziet ze drie in het zwartgeklede mannen op een man inslaan. Een man, die ze niet kent, verdedigt zich, maar hij bloed aan de rechterschouder. Door deze wonde kan hij zich niet weren en krijgt harde slagen te verduren. De drie aanvallers zijn echter in zwarte kledij gekleed en zijn duidelijk geen gevangenen. Even twijfelt ze, maar dan stapt ze naar het viertal toe. ‘Wat is hier gaande?’ Een van de drie keert zich dadelijk om. Even kijkt hij haar verbaast aan. ‘Je hebt te veel gezien, meid,’ zegt hij dan, terwijl ze de moordlust in zijn ogen ziet. Met een sprong staat hij bijna voor Sorane, maar die staat niet meer op haar plaats. Voor hij zich kan keren, krijgt hij twee harde klappen te verwerken. Wankelend wijkt hij achteruit, terwijl hij Sorane aanstaart. ‘Dus je kan vechten, meisje. Zoveel te beter.’ Sorane kijkt alleen recht in zijn ogen. Ze ziet ze flikkeren als hij zijn aanval inzet. Zijn slag gaat tot zijn verbazing over haar heen, al raakt hij wel even haar schouder. Hierdoor wordt Sorane even uit de balans gebracht, maar dan merkt ze dat de man een lang mes trekt. ‘Ik was iets anders van plan, meid. Maar nu zal ik je met dit mes met plezier de keel oversnijden.’ Als Sorane ook haar mes trekt, grijnst hij. Maar ze werpt het met een snelle beweging naar links. ‘Je ziet niet zo goed, denk ik.’ ‘O, jawel, man. Kijk maar achter je.’ Als hij iemand hoort kreunen, kijkt hij verschrikt om. ‘Wil jij ook een mes in je schouder?’ zegt Sorane koel. Door haar stem gewaarschuwd, kijkt hij weer naar Sorane, maar die heeft een nieuw mes in haar hand. ‘O, nog een ander mes.’ ‘Ik heb er nog me…,’ zegt Sorane met een glimlach, maar dan horen ze allen naderende stappen. De drie in het zwart horen het ook en kijken elkaar aan. ‘Weg hier, we pakken hem en zijn maten later wel aan.’ De drie haasten zich weg, maar Sorane werpt haar tweede mes en dadelijk gevolgd door een derde. Twee van de drie worden in hun been geraakt en zakken vallen op de harde bodem van de gang. Voor ze kunnen rechtkomen zijn de bewakers er. Die slaan de drie dadelijk in de boeien. Als ze gevangene willen grijpen, zegt Sorane: ‘Die drie hebben mij aangevallen, maar deze dappere gevangene is mij te hulp geschoten.’ De acht bewakers kijken haar even aan. Dan knikt een van hen. ‘Neem die drie mee naar de centrale.’ Dan wendt hij zich tot Sorane. ‘Als ik u was, zou ik mij hier niet meer wagen, Hera.’ ‘Zoals u ziet kan ik mij goed verdedigen, sergeant.’ ‘U moet het weten, Ona,’ zegt de sergeant voor zijn mannen en de drie gevangenen volgt. Sorane kijkt hen even na. Terwijl ze twee van haar messen opraapt, merkt ze dat de gevangene, die ze ter hulp kwam, naar haar toekomt. ‘Dank, meisje. Mag ik uw naam weten?’ ‘Sorane Nador.’ De man knikt even, terwijl denkt: ‘Ons plannetje lijkt te lukken. Deze meid vecht zelfs zeer goed, maar nog niet genoeg voor wat we haar zullen vragen.’ Dan zegt hij: ‘Je vecht goed, meisje. En ook nog in de stijl van Akron, maar wel met enkele verschillen. Mag ik weten wat u hier te zoeken hebt.’ ‘Niets. Ik wandelde hier gewoon voorbij.’ ‘En ik moet dat geloven. Ben je soms door Akron gezonden?’ ‘Nee, ik ben daar in opleiding, maar raakte in verwachting.’ ‘In verwachting?’ ‘Ja, van een meisje.’ ‘Dan ben je er geweest, ona Nador.’ ‘Ik denk het niet. Dat is de reden dat ik hier ben. Ze weten niet dat ik in verwachting was.’ ‘Gelukkig voor jou hebben we je zien aankomen. Je had toen een dik buikje.’ ‘Waarom gelukkig?’ ‘Ik dacht eerst dat je mij hielp om alle leden van onze groep te kennen. Maar ik denk dat je de waarheid spreekt. Toch vrees ik dat u als u terugkeert niet lang in leven zal blijven. U verliest belangrijke trainingsmaanden. Je kan nooit slagen voor de proeven die ze je zullen opleggen.’ ‘Ik oefen nog steeds elke dag.’ ‘Dat is niet genoeg, Ona.’ ‘Ik trek mijn plan wel.’ ‘Wil u mij morgen rond 20.00 uur hier weer ontmoeten?’ ‘Morgen? Wat is er morgen?’ ‘Ik moet iets met mijn vrienden bespreken. En het resultaat daarvan kan ik u pas daarna laten weten.’ ‘Tot morgen dan, Ono.’ De man kijkt haar na als Sorane de gang instapt. De volgende nacht en dag gaan maar langzaam voorbij. Maar om 19.45 uur nadert ze weer de plaats waar ze de gevangene zou ontmoeten. Maar er is niemand. Snel doet ze wat ze geleerd heeft en schiet een paar hakken in de muur, waarlangs ze omhoogklimt. Hoog tegen het plafond van de gang blijft ze hangen. Om 20.00 uur stipt hoort ze stappen. Even later ziet ze een man onder haar doorlopen en blijven staan. Ze herkent hem dadelijk en zucht even. Als ze beseft dat hij alleen is, laat ze zich zakken. De man schrikt als hij haar stem achter hem hoort zeggen: ‘Je hebt woord gehouden.’ ‘Doe ik altijd, Sorane Nador.’ ‘Mag ik weten wat u van mij wil?’ ‘Verschillende maanden geleden hoorden we van een opdracht die iemand van buitenaf zou komen uitvoeren. Ik en een aantal gevangenen hebben nog steeds contacten op Enuron. Van hen wisten we dat uw vader zich kandidaat stelde. En per toeval ontdekten ze ook waarom. Zijn roodharige dochter. Ze zat in moeilijkheden en haar vader wilde haar als een soort babysit voor hun jongere tweeling. Dus we lieten onze contacten ingrijpen. Daardoor kon de Coördinator van Akron niet anders dan toestemming geven.’ ‘Dus dat was de reden dat ik…. Maar waarom deden jullie dat?’ ‘Dat kan ik pas later meedelen en alleen als wij vinden dat jij een kans van slagen hebt.’ Even zegt Sorane niets, dan knikt ze. ‘En toen jij met je ouders aankwamen, kwamen we pas de echte reden te weten, waarom je je training moest onderbreken. We zagen dat je zwanger was. Toen begrepen we het pas.’ Even slikt Sorane. ‘Als gevolg van wat we te weten kwamen, heb ik met mijn vrienden overlegd. We besloten overeen om je iets aan te bieden, Sorane Nador.’ ‘Iets aan te bieden?’ vraagt Sorane bitsig. ‘Ik en mijn vrienden willen je helpen met je opleiding.’ ‘Opleiding?’ ‘Je geheim is bij ons veilig, meisje. Maar je hebt hulp nodig om weer je oude conditie te bereiken. Misschien word je zelfs beter dan je ooit was, want de resterende maanden, zullen voor jou een ware hel worden. Daar zullen wij voor zorgen.’ Verbaasd kijkt Sorane de man aan. ‘Jij, een gevangene, wil je mij trainen? Waarom?’ ‘Een vriend van ons, die in de mijnen omkwam, zijn we nog iets schuldig. Die vriend was ooit lid van Akron, zoals jij.’ ‘Iets schuldig?’ ‘We hebben hem een belofte gedaan, maar we zitten hier levenslang. Dus wijzelf kunnen onze belofte niet nakomen, maar dat iets voor later.’ ‘Dus ik moet het in jullie plaats….’ ‘Later wordt dat wel duidelijk, Sorane. Over zeven maanden moet je klaar zijn om enkele proeven af te leggen. En denk maar niet dat je het gemakkelijk zal krijgen. Je zal je uiterste best moeten doen om daarin te slagen. Dus denkt er maar even over na. Maar als je instemt, zal je elke dag blij zijn dat je in je bed ligt. Maar als je weerkeert naar Enuron zal je even goed of beter zijn dan een van de actieven.’ Even slikt Sorane, want ze beseft dat ze nog maar weinig tijd heeft om haar programma af te werken. ‘Ik wilde de beste worden, maar of dat nog zal lukken, weet ik niet,’ zegt ze bijna fluisterend. ‘Laat je programma maar voor wat het is, Sorane. Kom morgen als je wil trainen naar sector D4. Ik en enkele vrienden zullen je daar opwachten.’ ‘En als ik niet kom.’ ‘Dan sta je er alleen voor, Sorane. En dat zou me spijten.’ Sorane knikt even en haast zich naar de woonruimte van haar ouders. Die avond kan ze de slaap niet vatten, want ze moet steeds weer aan die ruwe gevangene denken. De volgende dag stapt ze sector D4 binnen. Dadelijk ziet ze de blikken van een twintigtal mannelijke en vrouwelijke gevangenen op zich gericht. Een van hen herkent ze en die komt op haar toe. ‘Gelukkig, Sorane. Je bent dan toch gekomen.’ ‘Als ik de beste wil worden, dan kan ik niet anders.’ De gevangene knikt met een glimlach. ‘Mijn naam is Godan. Kom, volg me,’ zegt hij. Aarzelend en op haar hoede volgt ze de man door een paar gangen en twee verdiepingen lager. Dan staan ze voor nog twee andere woest uitziende mannen en twee vrouwen die haar met spottende blik aankijken. ‘Je hebt gelijk, Godan. Ze is zeer mooi. Ben je zeker dat deze jonge meid het werkelijk in zich heeft om een huurmoordenares te worden.’ ‘Dat zal ik zeker, vrouwtje. Met of zonder jullie hulp. De twee vrouwen glimlachen. ‘En ze staat haar mannetje, Trena. Je had haar moeten zien vechten.’ ‘We weten dat ze je geholpen heeft, maar de bewakers kwamen misschien nog op tijd om erger te voorkomen.’ ‘Moet ik het je bewijzen, Trena?’ vraagt Sorane, terwijl ze een vechthouding aanneemt. ‘Ze heeft pit, deze meid, Orano.’ ‘Laat haar, Weya. Ik ben klaar om haar een lesje te leren.’ ‘Stop, Trena. We hebben allen besloten om haar te tranen. We hebben allen ons woord gegeven.’ ‘Je hebt gelijk, Godan. We zien wel hoe goed ze is tijdens de training.’ ‘Wanneer beginnen we, Godan?’ ‘Als jullie kunnen. Nu dadelijk.’ De drie anderen knikken. ‘Sorane. Nu is het aan jou. Laat eens zien wat je al geleerd hebt.’ Sorane kijkt de vrouwen en mannen even aan en stapt naar een open plek. Even zucht ze en begint dan aan haar gevechtsdans. Ze voert de vechtposities zeer precies uit. ‘Je hebt gelijk, Godan. Ze weet wat ze wil en wat ze kan. Maar we kunnen haar nog meer leren.’ ‘Dat is de reden waarom ik haar hierheen gebracht heb, Weya.’ ‘Dan doen we het. Onze dode vriend zou als hij hier zou zeker mee instemmen.’ De drie anderen knikken, maar Sorane begrijpt er niets van. ‘Wie is die dode vriend?’ ‘Dat is voor later, Eerst je training.’ Even kijkt Sorane hen nog aan en knikt dan. Voor Sorane begint een harde tijd, die haar conditie versterkt. De vier gevangenen kijken tevreden naar haar vorderingen. Op het einde van de vierde maand slaagt ze om de vier bliksemsnel neer te slaan, terwijl ze alles in het werk stelden om haar uit te schakelen. Als ze moeizaam rechtop kruipen, kijken ze Sorane met trotse blikken aan. Even tast ze naar haar pijnlijke arm. ‘Zeer goed Sorane. Je heb alleen een paar blauwe plekken opgelopen,’ zegt Trena, met wie ze als laatste vocht. ‘Ik denk dat we je niets meer kunnen leren, Sorane,’ hoort ze Godan zeggen, nadat ze even naar de vrouw keek. ‘Nu mag je een paar dagen rusten. Maar we verwachten je hier over drie dagen terug,’ zegt Orano. Ze kijkt de twee vrouwen en twee mannen met zelfverzekerde blik aan. Dan knikt ze en gaat op weg naar het verblijf van haar stiefouders. Die nacht slaapt ze als een roos, in het besef dat ze geslaagd is in haar doel. Als ze zich de volgende morgen in de eetplaats bij haar stiefouders voegt, merkt Runa hoeveel ze verandert is. ‘Je lijkt wel een volwassen vrouw, Sorane.’ ‘Ik ben zestien, mama. Maar ik ben klaar om mijn opleiding verder te zetten, al denk ik niet dat ik dat nog nodig heb.’ ‘Hopelijk hebben ze je niet voor niets afgebeuld, Sorane.’ ‘Nee, papa. Ik voel me sterk genoeg om terug te keren.’ ‘Pas over een week zal het zover zijn. Dan pas land het schip om ons op te pikken.’ ‘Moet je nog trainen, schat?’ vraagt Runa. ‘Nee, mam. Ik wil de volgende drie dagen met jullie doorbrengen. Daarna moet ik me nog een maal bij de vier gevangenen voegen.’ ‘Vergeet niet hen te bedanken omdat ze je zoveel geleerd hebben, Sorane?’ ‘Dat zal ik niet vergeten, vader. Maar ze hebben mij gevraagd om hun namen nooit aan anderen te laten weten. Ik moet dat eerbiedigen.’ Jov knikt met een glimlach. ‘Ik en je moeder hebben ook vrij, Sorane. Dus laat ons samen over de toekomst praten.’ ‘Mag ik eerst eens met mijn zusje en broertje praten, pap?’ ‘Ga maar, meisje,’ zegt Runa. Beide kijken hun dochter glimlachend na. Drie dagen later vroeg in de morgen en diep onder grond in een slecht verlichte omgeving van rotsen kijkt Sorane om zich heen. Ze merkt dadelijk dat er een groot pak op een zitplaats ligt. Aarzelend gaat ze er naartoe en lees haar naam die er op staat.’ Voorzichtig opent ze het lang voorwerp. Als ze het opneemt bekijkt ze het vreemde scherpschutterswapen van alle kanten. ‘Mooi zo, Sorane. Dat wapen was ooit van onze dode vriend. Nu behoort het jou toe.’ ‘Dat kan ik niet aannemen.’ ‘Toch wel, meisje. Onze vriend zou het gewild hebben. Maar je moet wel iets beloven.’ ‘Beloven?’ ‘Ja, het zal jouw taak zijn om zijn vader te doden.’ ‘Wat bedoel je?’ ‘De Coördinator is de vader van onze vriend, die het zelf niet meer kan. Dus moet jij hem doden.’ ‘Ik? Maar…..’ ‘Er is nog iets, Sorane. De Coördinator werkt voor de vrouw die het bevel gaf jou echte ouders, Elaine en Gono Cobanon, te doden. En nu heeft hij van haar de opdracht gekregen om jou aan te pakken.’ ‘Hoe weten jullie dat? ‘Tijdens de voorbije maanden, zochten we onze contacten in de buitenwereld op. En zij ontdekten wie je echt bent, Sorane Cobanon. En een van hen had contacten bij Hera Eravna. De Coördinator kreeg van haar de opdracht. Ze vreesde dat je achter haar zou aankomen.’ ‘Waarom?’ ‘Zij was diegene die een agente voor een grote som omkocht. Voor die som moest die agente je ouders verraden.’ ‘Weet je ook welke agente de opdracht kreeg?’ ‘Haar naam niet, meisje. Maar het was een vrouw die bij de amazone politie werkte en zeker geen gewone agente. Die krijgen dat soort gegevens zo goed als nooit.’ ‘Ik zal de wens van jullie vriend inwilligen, maar niet zonder hem een kans te geven.’ Verbaasd kijkt de man haar aan. ‘Wil je hem gelijke kansen geven, Sorane?’ ‘Willen niet, maar hij moet zijn kans krijgen. Ik ben snel genoeg.’ ‘Denk je dat?’ ‘Dat weet ik zeker.’ ‘Ik hoop het voor jou.’ Sorane knikt. ‘Het is tijd om afscheid te nemen, Sorane,’ zegt de vrouw. De roodharige kijkt in de richting van de stem herkent de een van de twee vrouwen, die haar een harde tijd bezorgden. Dan knikt ze met een glimlach en zegt: ‘Ik weet het, Trena.’ ‘Je hebt hard getraind, Sorane en je bent erin geslaagd om onze laatste proef te doorstaan. Niemand van ons had dat zelfs maar kunnen denken. Ik vermoed dat het de wil van de goden is.’ ‘Jullie weten dat ik niet in die goden geloof, zoals jij. Het was mijn wil die mij mijn doel niet liet verliezen. Ik wilde slagen omdat dat mijn pad is dat ik moet volgen.’ ‘Jouw doel was een huurmoordenares worden, Sorane. Dat heb je ons al gezegd, maar is dat werkelijk wat je wil.’ ‘Het is de weg die ik moet gaan, Godan.’ ‘Ik hoop alleen dat je jezelf niet verliest, meisje. Je weet niet echt waaraan je begint.’ ‘Toch wel, Weya. Maar ik moet slagen. Niet alleen voor mij, maar ook voor jullie dode vriend en de vrouw waar hij van hielt. En ik wil die wens inwilligen.’ Even kijken de vier Sorane aan. ‘Je bent een zeer knappe jongedame geworden, Sorane. Het pad dat je wil volgen, leidt naar een of andere gevangenis zoals deze.’ ‘Dat is niet zeker. Maar ik wil de beste worden en daarvoor moet ik deze weg gaan.’ ‘En je ouders, wat vinden zij daarvan.’ ‘Ze steunen mij, Trena.’ ‘Het zij zo, Sorane. We hopen allen om je ooit nog eens levend terug te zien. Maar liefst als een vrije vrouw en geen gevangene.’ ‘Dat zal de toekomst uitwijzen,’ fluistert Sorane en omarmt de man. Dan omarmt ze de drie anderen. Als ze een stap achteruit doet, kijkt ze de vier nog even aan. ‘Ik zal jullie niet vergeten, vrienden,’ zegt ze nog en draait zich om. Ze kijken haar allen na als ze naar de uitgang toestapt, waar haar ouders staan te wachten. Even kijkt ze nog om, maar de deur die langzaam dichtschuift en wuift nog een maal. Een paar minuten later stapt ze voor Jov en Runa aan boord van een klein toestel. Runa kijkt haar zeventienjarige dochter aan. Die is helemaal verandert in een jonge knappe vrouw. Even glimlacht ze, want ook zij heeft verschillende malen een van de trainingen bijgewoond. ‘Sorane haalt het wel, Jov. Die training hier met de gevangenen hebben haar goed gedaan. Ik voel dat ze klaar is om terug te keren.’ Jov kijkt zijn vrouw aan en glimlacht even als, de bijna zeventienjarige, Sorane Reysa en Jenan omarmt. Ook Nolama is met haar ‘dochtertje’ Tyjan aan boord. Ze reizen samen met het gezin van Jov. Even kijkt Sorane naar haar kindje. Ze zou haar in de armen willen nemen, maar dat kan nu niet meer. Als iemand het zou merken, dan zou alles misschien voor niets kunnen geweest zijn. Enkele uren later verlaat het schip zijn baan omheen de planeet en zet koers naar Enuron. Gedurende die drie maanden zorgde Sorane samen met Nolama voor Tyjan. Maar na de landing verliezen ze, in de drukte van de ruimtehaven, Nolama echter uit het oog. Sorane is in paniek, want ze had Tyjan nog eenmaal in haar armen willen nemen. Samen met Jov zoekt ze verschillende uren, maar de vrouw is nergens te vinden. Ze wisten geen van allen dat Nolama van plan was, bij hun aankomst te verdwijnen met de vijf maand oude baby. Ze weten niet dat Nolama vreesde dat Sorane op Enuron aanspraak zou kunnen maken op het kindje, dat nu het hare is. Daarom maakte ze zich uit de voeten zodra ze geland waren. Zelfs Sorane wist niet dat zij van Enuron afkomstig is. Haar famillie woont op het Nuroonse continent, bij haar volk de Taranen. Niemand blijkt haar gezien te hebben. Helemaal van de kaart keren ze terug naar Runa, die hen met Reysa en Jenan opwacht. ‘We kunnen niets doen, Runa. Het lijkt wel alsof Nolama dit van plan was. Ik vermoed dat ze hier mensen moet kennen, want anders zou ze dit niet zo snel gedaan hebben.’ Runa slaat troostend een arm om Sorane’s schouders. ‘Het is misschien beter zo, meisje.’ ‘Misschien, moeder. Maar ik had haar graag nog eenmaal in mijn armen gehad.’ ‘Dat zou misschien gevaarlijk kunnen geweest zijn, Sorane. Hier op Enuroon, zijn er overal ogen die je in het oog houden.’ Even kijkt Sorane nadenkend voor zich uit en zegt plots: ‘Ooit zie ik mijn dochtertje wel weer, moeder. Maar ik moet eerst slagen om te bereiken wat ik wil.’ ‘Daar heb je toch de laatste maanden hard voor getraind. Zoals jij, heb ik nog niemand zien vechten. Zelfs ik kan dat niet.’ ‘Dankzij de gevangenen, op Feron, ben ik geworden tot wat ik nu ben, vader. Hun training was zwaar maar de vaardigheden die het mij opleverde, zullen hun nut bewijzen bij de twee proeven om weer aan de opleiding te mogen deelnemen.’ Even glimlacht Jov, want ook hij weet dat Sorane de Coördinator wel zal verbazen. ‘Kom, we nemen een taxi,’ zegt hij. Met de arm van Runa nog steeds om haar schouders volgen ze samen Jov en haar tweeling naar de haltes, waar verschillende zwevers staan te wachten. Met tranen in de ogen stapt Sorane in een taxizwever. Als ze thuis uitstappen, zegt Jov: ‘Je moet je erover zetten, Sorane. Tyjan is in goede handen. Misschien is het beter zo, want afscheid van je kindje voor altijd is niet zo gemakkelijk.’ ‘Misschien heb je wel gelijk, pap. Ik zal het achter me moeten laten, want anders slaag ik nooit in mijn opdracht.’ ‘Wil je werkelijk opnieuw naar die opleiding, Sorane?’ ‘Ja, mam. Jaren geleden koos ik ervoor en ik moet mezelf bewijzen dat ik het kan. Het is de weg die ik moet en wil volgen. Ik moet mijn vrienden in de cellen steunen, anders heeft mijn leven geen enkele zin.’ Sorane blijft nog enkele dagen bij haar stiefouders, om haar verdriet te verwerken en zich voor te bereiden. Tijdens hun verblijf op Feron IV heeft ze veel geleerd, van Jov en na de geboorte van Tyjan, is ze weer beginnen trainen met de hulp van de gevangenen. Ze voelt zich lichamelijk tiptop in orde.
1- De Kisirs
In de grote grasvlakte van het continent langs de andere zijde van de planeet, besluipt een groep jagers een kudde, op aardse buffels lijkende, vorins. Ze zijn in korte lendendoeken gekleed en hebben elk drie speren op hun rug hangen. Een vierde speer hebben ze in hun handen. Plots horen ze echter rommelende hoeven, die van links op de kudde toerazen.
‘Dat zijn kisirs,’ roept een krijger uit.
Kisirs zijn op paarden lijkende viervoeters, maar ze hebben twee gebogen, dertig centimeter lange, horens op hun kop.
‘Hé, Dat kan toch niet. Zitten er nu krijgers op?’
De ruiters hebben echter veel ervaring, want al snel liggen een tiental vorins hulpeloos in het gras.
‘Die zijn snel. Straks hebben we geen jachtbuit meer,’ zegt een andere.
‘Die hebben we ook niet, Vok. De kudde zal op hol slaan. Kijk maar. De eerste vorins beginnen al te lopen.
‘Daar enkele mannetjes. Zij vallen de Kisirs en die krijgers aan.’
‘Aven, we moeten hier weg. Die krijgers komen op ons af,’ roept Oken een van de anderen.
Ze schrikken nu allemaal, want het klopt. Snel grijpen ze hun speren stevig vast en rennen zo hard ze kunnen tussen de bomen en struiken naar rechts. De ruiters naderen steeds meer, maar vlak voor de bomen en struiken draaien ze af. De vorins die vlak achter hen draven, kunnen niet tijdig meer draaien. De negen dieren stoten op de dichte struiken en worden fel gehinderd. De ruiters keren hun paarden en rijden naar hen toe. Hun speren doden vijf van de mannetjes. De andere vier vorins, raken echter weg uit de struiken en rennen de kudde, die nu in paniek naar het oosten stroomt, achterna. Enkele ruiters rijden achter hen aan en raken er nog twee, die na enkele wankelende passen in elkaar storten. De twee anderen zijn al te ver af.
Aven en de anderen hebben halt gehouden en zien plots drie ‘huizen’ op wielen naderen. Ze worden elk door vijf Kisirs getrokken. Ze laden de dieren snel op de huizen, die geen dak hebben en bedekken hen met speciale huiden. De jagers van Aven kijken moedeloos toe. Ze hebben nu geen buit. De kudde vorins is weg en die krijger aanvallen voor een deel van de buit, kunnen ze niet wagen.
‘We zijn maar met acht,’ zegt Vok een van de jagers.
‘Pas op, hier zijn verse sporen van mensen,’ roept een van de krijgers uit, terwijl hij afstijgt.
‘We moeten hier snel weg, vrienden,’ zegt Vok.
Sluipend verwijderen ze zich meer een maar van de vijandelijk krijgers. Dan rennen ze tussen de bomen weg.
Intussen heeft de krijger de sporen onderzocht.
‘Acht mannen. Vermoedelijk jagers die op een jachtbuit bij die kudde hoopten.’
‘Daar kunnen ze nu naar fluiten,’ denk ik.
‘Dat zeker,’ grijnst een anderen.
‘Stijg op, Novin. Misschien kunnen we hen grijpen. Als we met een grote buit en ook nog gevangenen terugkeren, zal Erdes ons belonen.’
‘Alleen weten we niet waar ze vandaan komen.’
‘Wat maakt dat uit. Ze bevinden zich in een klein bos. Dat door een grasvlakte omringt is.’
‘Snel, we verdelen ons vier groepen en verspreiden ons omheen dit bos. Als ze ergens uit willen moeten we hen opmerken.’
Op een teken van hun leider rijden ze er drie groepen weg. De vierde groep met de leider volgt een van de groepen naar de rechterkant van het bos. Maar ze weten niet dat de groep van Aven al langs de andere zijde door het bos is en door het hoge gras wegsluipt.
Pas drie uur later ontdekken ze het, omdat enkelen van hen ongeduldig naar elkaar toe rijden. Die ontdekken de sporen. Dadelijk blazen ze op een hoorn om de anderen te waarschuwen. Een paar minuten later houden de andere krijgers halt op de plaats waar de sporen ontdekt werden.
‘Pern, ze zijn hier ongeveer drie uur de grasvlakte ingeslopen. Die jagers zijn goed.’
‘Dus drie uur voorsprong.’
Een van de afgestegen krijgers knikt. Even kijkt Pern, de leider om zich heen.
‘Wij zijn met zessentwintig. We kunnen hen nog voor het donker wordt inhalen.’
Enkelen knikken ijverig.
‘Kriv, jij en vier anderen breng de wagens in dekking van de bomen en sla een kamp op. Wacht daar op ons.’
De krijger knikt en geeft een teken aan vier anderen. Dan keren de anderen hun kisirs en volgen de sporen van de jagers. Die zijn al bijna halfweg tussen het bos en het grote woud. Ze komen maar moeizaam vooruit, want de grond is vochtig en er zijn op sommige plaatsen plassen, waar ze diep in de modder doorzakken. Soms horen ze gesis en gegrom van kleine en iets grote dieren. Maar die vormen niet echt gevaar voor de jagers.
Vok vreest echter dat er ook grotere dieren in de omgeving zijn. Plots horen ze de hoeven van de kisirs ver achter hen.
‘Ze volgen ons spoor, Vok. Op die dieren zijn ze sneller dan wij.’
De jager knikt nadenkend.
‘We verspreiden ons en gaan ongeveer honderd meter ver. Dan keren in een boog terug naar het pad, dat we gemaakt, maar dertig meter achter ons. Daar verbergen we ons tussen het gras.’
‘Je wil hen aanvallen.’
‘Ja, Aven. We hebben elk vier speren. Twee daarvan steken we schuin in de grond. Maar met de punten in de richting van die krijgers en hun kisirs. Een speer houden we als wapen. De derde speer werpen we naar de krijgers, vlak nadat ze voorbij zijn.’
‘Misschien kunnen we er zes doden. Maar de anderen slachten ons dadelijk af.’
‘Nee, we rennen dadelijk weg in de ander richting. Als ze volgen, dan zullen hun kisirs recht op de speren lopen.’
‘Maar…’
‘Het moet lukken, Aven. Ontkomen kunnen we toch niet, tenzij we de wouden bereiken. Daar zijn we in het voordeel.’
‘Als we naar daar vluchten dan komen we verder de vlakte in,’ zegt Oken, die in de richting waarvan ze gekomen zijn wijst.
‘Ja, maar we rennen in een boog. We komen samen bij de grote witte boom.’
‘Ze komen dichter, Aven,’ zegt een andere jager.
‘Jullie lopen naar links, wij vier naar rechts. Maar de eerste honderd meter van elkaar weg en dan schuin terug naar het pad dat we gebaand hebben.’
Aven knikt en geeft drie anderen een teken. Dan rennen ze weg door het gras, terwijl ze het gras met een speer weg slaan. Vok en zijn groepje doen hetzelfde. Een tijdje later horen ze de krijgers naderen en even later rijden ze hun voorbij.
Dan houden ze halt en kijken naar de zes vluchtwegen in het gras.
‘We hebben ze,’ zegt een van hen.
Maar dan worden enkelen door speren getroffen en storten van hun kisirs.
‘Ze zitten achter ons,’ roept een krijger.
Grijp hen,’ beveelt de leider en geeft zijn kisir de sporen.
Hij is ook de eerste die vol op een speer stormt. De speer doorboort de borst van zijn kisir. Met een luide doodskreet valt het dier, maar de speer boort zich door de val van het dier verder door het lichaam en boort zich dan in de buik van zijn berijder.
Nog vier andere kisir liggen stervend in het gras, drie krijgers hebben meer geluk, dan hun leider. Eentje heeft een arm gebroken, beide anderen hebben alleen schaafwonden. Als ze een krijger onderzoeken die roerloos op de grond ligt, beseffen ze dat hij zijn nek gebroken heeft.
Ze kijken elkaar aan. Ze hebben acht doden en vijf dode kisirs. Vier andere kisirs kwamen ten val toen ze over hun stervende lotgenoten struikelden. Even kijken ze naar Pern, maar die is dood.
‘Achter hen aan,’ roept een van hen.
‘Nee, we rijden naar het woud, waar ze naartoe renden. Daar wachten ze hen op.’
Even kijken de anderen de krijger aan en dan knikken ze. Snel stijgen ze op hun dieren en stormen in galop weg.
Vok en de anderen horen hun hoeven wegstormen. Ze beseffen dadelijk dat die krijgers hen willen opwachten. Vok geeft een signaal, door een vogel na te bootsen. Een paar minuten later komen de acht jagers weer samen. Op hun hoede gaan ze kijken wat hun wapens aangericht hebben en schrikken van de doden.
‘Dat was wel een beetje geluk. Acht krijgers gedood en zeven kisirs.’
‘En nog geven ze het niet op,’ zegt Oken.
‘Dat kunnen ze niet meer, Oken. Zonder gevangenen terugkeren zou voor hen een nederlaag zijn.’
‘Hier is er eentje,’ merkt Aven op, terwijl hij naar een vreemde krijger wijst, die door twee anderen naar hen toegedreven word.
Die man kijkt om zich heen, maar beseft dat hij niet meer weg kan.
‘Wie is jullie hoofdman?’ vraagt Oken.
‘Heer Erdes.’
‘Heer Erdes nog wel,’ zegt Aven met een glimlach.
‘Hij is een zeer sterk, jager. Erdes heeft negen hoofdmannen in een eerlijk gevecht gedood. Onze stam bestaat nu uit meer dan duizend krijgers en nog meer vrouwen en kinderen. Misschien willen jullie je wel aansluiten.’
‘Nooit,’ zegt Oken.
‘Dan zullen jullie als gevangenen behandeld worden en als slaven moeten werken of in de arena belanden.’
‘Arena?’
‘Ja, daar vechten vijanden van de stam tot de dood.’
‘En de anderen?’
‘Jullie vrouwen en meisjes zullen ons toebehoren. De mooiste toch. De jongens zullen dappere Zorum krijgers worden.’
‘En de andere vrouwen?’
‘Die hebben geen waarde voor ons. Zij worden gedood, als slaven geruild of te werk gesteld. Dat zijn de bevelen van Erdes.’
‘Jullie zijn het niet waart om krijger genoemd te worden.’
‘O, nee man. Wij hebben van Rogon, het recht gekregen om Kisirs te berijden.’
Oken slikt even en staart de man aan.
‘Rogon, de almachtige der almachtingen.’
‘Ja, man. Het is zijn wil en met zijn steun zal Erdes alle stammen te verenigen. Als onze hoofdman daarin slaagt dan zal hij tot Vledir gekroond worden.’
Even kijken Oken en Aven elkaar aan.
‘Waarom helpt Rogon jou dan niet? Als het zijn wil is, dan is dat toch niet zo moeilijk.’
‘Beledig Rogon niet, Vok,’ zegt Aven verschrikt, terwijl hij omkijkt.
De Zorum maakt van de gelegenheid gebruik en springt op. Als Aven zich omdraait staart hij recht naar de punt van de speer die op zijn borst toegestoten word. Maar ze bereikt hem niet. De speer van Vok heeft de borst van de krijger doorboort. Met een doodskreet op zijn lippen zakt de man in elkaar. De speer van naast hem in het gras.
Even slikt Aven als hij naar de man staart. Vok trekt met een ruk zijn speer uit het dode lichaam.
‘Wat doen we?’ vraagt hij koel.
Oken kijkt hem aan en knikt even.
‘Dank je, Vok,’ zegt Aven.
‘Ze wachten ons op.’
Vok knikt na de woorden van zijn vriend.
‘We gaan naar het oosten en in een boog terug, naar ons dorp.’
‘Dan doen ze er veel langer over, Aven.’
‘En ook in gebieden waar we nog niet geweest zijn.’
‘Dat weet ik Vok, maar ik wil die Zorums laten wachten tot ze van honger in elkaar zakken.’
‘Zolang zullen ze het wel niet volhouden, denk ik.’
‘Ik ook niet, Vok.’
‘Kom, we gaan naar de anderen. Ze zullen al staan wachten,’ zegt Aven, terwijl hij de drie speren van de dode opraapt.
Dan volgt hij beide anderen en samen met hun vijf makkers wijken ze van hun pad af en gaan naar het oosten.
Drie dagen zijn ze onderweg en nu zijn ze in onbekend gebied.
‘Nu moeten we oppassen voor krijgers van andere stammen.’
‘En als die zich ook bij Erdes aangesloten hebben.’
‘Dat maakt niet veel uit, Oken. Vijanden zijn vijanden.’
‘We moeten alleen zorgen dat ze ons niet opmerken,’ merkt Vok kalm op.
Zo gaan ze verder het onbekende gebied binnen tot ze plots, tegen de middag, geluiden van Vorins horen.
‘Een kudde,’ zegt Vok.
Met Oken gaat Vok op verkenning en aan de rand van het hoge gras kijken ze naar een kleine kudde die aan de rand van een door bomen omringde bron staat te grazen.
Terwijl Oken de anderen gaat halen, kijkt Vok spiedend rond naar vijanden.
‘Veilig,’ vraagt Aven, als ze zich bij hen voegen.
Vok knikt.
‘Geen krijger te zien. Wel een paar roofdieren, maar die liggen te rusten onder een paar bomen.’
Langzaam sluipen ze ernaar toe omsingelen de dieren. Hun speren doorboren de verraste dieren. Zes ervan zakken in elkaar, terwijl twee vorins de zes vluchtenden proberen te volgen. Maar de jagers trekken hun speren uit de lichamen van de doden en gaan achter de wankelende dieren aan.
Vok knielt naast een vorin die hij gedood heeft. Als hij de huid wil open snijden, hoort hij een geluid achter zich. Als hij zich omwendt, schrikt hij.
3- De aanval
Intussen rijden de krijgers van Erdes elke maand uit op rooftocht naar naburige stammen. Daar roven ze goederen en jonge vrouwen. Zo worden ze al snel in een steeds groter wordend gebied gevreesd. Op een dag stoten hun verkenners op een verborgen vallei. Er zijn maar drie toegangen en door een ervan dringen ze de vallei binnen.
In deze vallei leeft een kleine stam van ongeveer tachtig mannen en honderdzeventig vrouwen en kinderen in alle rust. Ze voelen zich veilig en zijn zich van geen gevaar bewust. Geen van de krijgers merkt de vier verkenners op die grijnzend toekijken hoe de kinderen tussen de hutten spelen en een aantal mooie vrouwen die op hen letten.
‘Die zullen een goede aanwinst zijn voor, Heer Erdes,’ zegt een van de vier krijgers.
Onopgemerkt keren ze weer naar hun paarden aan de rand bij de uitgang van de vallei. Een paar minuten later rijden ze naar het oosten. Al na een paar uur merken ze de honderdtwintig krijgers van hun roversbende op. Ocon, de leider laat halthouden om naar hun verslag te luisteren. Pas de volgende dag vertrekken ze. Een paar dagen later nadert de groep de toegang tot de vallei en trekken erbinnen. En verspreiden zich volgens het plan van Ocon. Alleen weten ze niet dat er op vele plaatsen dierenvallen geplaatst zijn om te voorkomen dat wilde dieren het dorp zouden overvallen.
Pas als de eersten in een val terechtkomen, beseffen ze het. Maar het kost hun wel een paar paarden en krijgers. Het dorp is echter omheind door rotsblokken, waardoor een rechte aanval met de paarden uitgesloten is. Een hard man tegen man gevecht barst los. Maar de verdedigers kennen de omgeving en weten de plaatsen waar vallen geplaatst zijn; maar de aanvallers niet. Een aantal aanvallende krijgers lopen bij de aanval daarin. Al snel moeten de aanvallers zich terugtrekken. Een aantal van hen stoot op een tiental vrouwen en een paar kinderen, in de rivier aan het wassen zijn. Ze nemen ze gevangen en trekken ze mee naar de toegang. Daar komen ze samen en maken dat ze de vallei uitkomen. Als ze buiten de vallei verzamelen, beseffen ze pas hun verliezen. Iets meer dan de helft van hen zijn dood of gewond achtergebleven. Ze hebben nog een tachtigtal paarden. En hun buit is maar klein. Zes jongens, acht jonge meisjes en zestien vrouwen, die al een man hadden. Vijf van de vrouwen worden met een speer doorboort en vallen in het hoge gras. De jongere en kinderen worden elk op een paard gelegd en vastgebonden. Dan zet de groep zich in beweging.
Terwijl de vijand op weg gaat naar hun hoofddorp, maken ook de verdedigers de balans op.
Nog drieënveertig krijgers zijn gezond. Veertien andere worden verzorgd. De drie zwaargewonden worden zoals gebruikelijk is, uit hun leiden verlost. Een paar vrouwen zijn gedood en enkelen licht gewond. Maar de vermisten kunnen ze niet helpen. Enkele van hen, onder wie een jonge krijger met de naam Vok volgende vijandelijke krijgers tot buiten de vallei en vinden de dode vrouwen. Vok en de acht anderen staren naar de lichamen. Vok knielt naast hen en onderzoekt ze. Maar ze kunnen niets meer doen. Ze zijn allen dood. Als ze terugkeren, komt Voks vrouw Hasa aangelopen.
‘Vok, je vader is gedood en je zus is nergens te vinden.’
‘Wat is Gjon, dood?’
‘Ja, hij heeft drie krijgers gedood, maar hij kreeg een speer door zijn borst en een andere in zijn rug.
‘Breng me bij hem, Hasa.’
‘Je bent gewond, Vok.’
‘Het is niet zo erg, vrouw.’
Toch wankelt de krijger lichtjes. Als hij Hasa en de anderen volgt. Maar Vok begint steeds meer last van zijn been te krijgen, want het is een diepe wonde van een bijl. Zijn been is omheen de wonde al blauw uit geslagen.
‘Je kan beter gaan zitten, Vok. Laat ons een verband met genezende kruiden aanleggen. De krijgers zullen je vader en de anderen doden wel naar het dorp brengen.’
Vok knikt en zegt:
‘Wees maar voorzichtig, Hasa. Je mag ons kind niet verliezen.’
Even kijkt de vrouw haar man aan, maar dan schudt ze haar hoofd.
‘Zonder mijn man en onze beschermer, is er geen toekomst voor ons, Vok.’
De, drieëntwintig lentes tellende, Vok kijkt haar even aan en wijst naar een boomstronk. Dan wankelt hij erheen en gaat erop zitten. Hij kijkt zijn, iets meer van acht maanden zwangere, vrouw is hem trouw dat weet hij. Hij ziet haar ook niet als zijn bezit. Handig legt ze genezende kruiden, die ze in een buidel aan haar heuptouw draagt, op zijn wonde. Dan doet ze een, speciale dierenhuid eroverheen en maakt het vast met een knoop. Ook de wonde aan zijn linkerschouder verbindt ze.
‘Zo, voel je je nu al beter, man.’
Vok knikt even. Dan staat hij weer op en verandert nu van richting. Opgelucht ziet Hasa haar man naar het dorp wankelen. Toch loopt hij iets vaster.
Drie dagen later worden de doden begraven.
‘Ik hoop dat ze Lin goed behandelen, Vok.’
Vok knikt alleen maar, want hij beseft dat hij er niets aan kan doen. Ook niet voor de andere stam leden.
Op de raad willen enkelen wel de ruiters achterna. De ene voor zijn dochter, de andere zijn vrouw of toekomstige vrouw. En nog anderen voor zijn zoon.
‘Mijn zus hebben ze ook mee geroofd, maar ze weten niet waar ze naartoe rijden op hun Kisirs. En hun zoeken is al even nutteloos, dan terugkeren zonder jachtbuit.’
Sommigen knikken anderen schudden hun hoofd.
‘Vok heeft gelijk, krijgers. Als we zouden weten waar ze hun dorp hebben, dan zouden we iets kunnen proberen, maar we weten het niet,’ zegt een van de ouderen.
‘Nu moeten we ons beraden wat we gaan doen.’
‘We zijn niet meer veilig hier,’ zegt een krijger.
Een van de stamoudsten knikt.
‘Zijn er wachters uitgezet, Coro?’
‘Aan elke ingang een, Lorm. En twee op de hoogste toppen.’
Dan neemt Dris de leider van de ouderen het woord.
‘We hebben besloten om de vallei te verlaten, want de stam is hier niet meer veilig. We keren terug naar de oude jachtgronden in de bergen. Daar zijn we moeilijk te vinden en een nieuwe aanval zou de vijand vele krijgers kosten.’
‘En als er al anderen een dorp hebben.’
‘Dan moeten we ons misschien bij hen voegen, Kion.’
Enkelen knikken andere kijken maar weigerachtig. Ma
Wordt vervolgd
2. Hasa
Meer dan een minuut staart hij naar de mooie vrouw die voor hem staat. Zij lijkt gewapend met twee korte stokken van ongeveer halve armlengte lang. Haar huid is veel lichter dan de zijne. Alsof ze nog nooit in de zon gelopen heeft. Haar kleding is ook anders dan de vrouwen van de stam. Ze heeft een lang kleed aan, tot boven haar knie. Het lijkt alsof er een stuk afgescheurd is. Op verschillende plaatsen is het zelfs gescheurd en ze heet verschillende schaafwonden aan haar armen en benen.
Terwijl ze hem blijft aankijken, zakt ze langzaam door haar knieën en legt beide stokken voor zich op de grond. Vok ontspant zich, al heeft hij niet veel angst van de vrouw. Vrouwen kunnen niet vechten. Toch is er iets aan haar dat hem waarschuwt. Dan richt er zich weer op.
‘Hasa Mirinan,” zegt ze, terwijl ze naar zichzelf wijst.
‘Ik.. Vok,’ antwoordt hij aarzelend.
‘Eso,’ zegt ze.
‘Maar Vok schud zijn hoofd. Hij begrijpt haar niet.
Dus wijst ze naar het dode dier en dan naar haar mond. Nu begrijpt hij haar. Ze heeft honger.
Snel knikt hij en knielt naast het dier. Op dat moment schrikt de vrouw als Aven en een andere jagers opdagen. Dadelijk grijpt de vrouw naar haar stokken op de grond en wijkt achteruit.’
‘Waar heb je die vrouw op de kop getikt, Vok?’ vraagt Aven met een glimlach, terwijl hij zijn speer laat zakken.
‘Ze was hier plots, maar ze heeft hulp nodig.’
‘Je wil haar toch niet?’
‘Misschien wel, Gemo. Haar naam is Hasa. Ze bevalt me, maar ze hoort niet bij de stam,’ zegt Vok, terwijl hij opstaat en zich naar de vrouw wend.
Dan wijst hij naar Aven en Gemo en zichzelf en drukt zijn handen in elkaar. Het gebaar dat ze bij hem horen. Hij merkt dat de vrouw zich ontspant en knikt. Dan steekt ze beide stokken onder haar riem.
‘Wat wil ze met die stokken? Vechten?’
‘Ik weet het niet. Maar ze is hier vreemd en alleen. Misschien voelt ze zich veiliger met die stokken.’
‘Ben je zeker dat je haar wil, Vok?’
‘Als ze geen man heeft, dan misschien wel, Aven.’
‘Dan wacht ik wel een tijdje. Maar eis haar maar snel op, voor iemand anders het doet.’
‘Oken heeft ook nog geen vrouw, dat weet je. Misschien wil hij haar wel,’ zegt Gemo grijnzend.
‘Ze begrijpt ons niet, Gemo.’
‘Is ze doof?’
‘Nee, ze spreek een vreemde taal.’
‘Vok, nisi mo tonalo,’ zegt de vrouw nu en wijst naar de heuvel.
Vragend kijkt Vok haar aan.
‘Wat zegt ze?’
‘Weet ik niet?’
Dan wijst de vrouw op Vok en dan naar de heuvel.
‘Ze wil dat we haar volgen, denk ik,’ merkt Gemo op.
Vok knikt naar de vrouw, die voor hen de heuvel opstapt. De drie jagers volgen haar en op de top blijven ze verrast staan. Beneden zien ze nog twee vrouwen met dezelfde stokken gewapend als Hasa bij zich heeft. Als ze naar hen toestappen, zien ze nog een vrouw en twee mannen naast elkaar op de grond liggen.
‘Edana, ki nota meron fon,’ zegt de vrouw.
Een van de twee vrouwen knikt en steekt haar stokken onder de riem om haar heupen.
‘Gemo, wil jij de anderen halen. De vreemden hebben hulp nodig.’
‘Je wil hen helpen.’
‘Ik vertrouw, Hasa.’
‘Wauw. Je valt voor die vrouw. Ze is mooi, dat wel, Vok. Maar wie weet, is ze een vijand.’
‘Doe het maar, Gemo. Ze zijn vreemd, maar ze overleven hier niet lang.’
Vok knielt intussen naast een man en tast naar zijn wonden.
‘Aven, we hebben kruiden nodig. Hun wonden zijn vermoedelijk ontstoken.’
Aven heeft zijn aandacht even op de twee vrouwen. Ze zijn allen jong.
‘Ongeveer tweeëntwintig lentes,’ denkt hij.
‘Als je een van hen wil, zal je hen toch eerst moeten helpen, Aven,’ hoort hij Vok plots zeggen.
Even schud hij met zijn hoofd, dan knikt hij.
‘Je hebt gelijk. Maar ik heb al twee vrouwtjes om voor te zorgen. Een derde erbij, kan op dit moment niet,’ zegt hij glimlachend en haast zich naar de bron toe.
‘Ik ga een beetje water halen,’ hoort Vok hem nog zeggen.
Dan wendt hij zich tot Hasa en wijst naar zichzelf.
‘Ik, een. Gemo en Aven. Nog twee,’ zegt hij.
Hasa knikt.
‘Nog vijf anderen,’ zegt hij dan, terwijl een hand met zijn vingers van elkaar omhoog steekt..
Even schrikt Hasa. Dat betekent dat ze tegenover acht krijgers staan. Dan grijpt Vok haar rechterhand vast. Even wil ze haar hand terugtrekken en haar stokken grijpen, maar dan drukt de krijger haar hand tegen zijn borst.
‘Vrienden,’ zegt hij.
‘Hij bedoeld dat we vrienden zijn,’ zegt Hasa tegen haar lotgenoten.
‘Of hij bedoeld dat hij een oogje op jou heeft.’
‘Misschien, Revina, Hij is een knappe krijger. En mijn man Omno is gedood, dat weet je.’
‘Ja, dat weet ik. Je was er helemaal van de kaart van. En nu wil je al een ander.’
‘Omno zou het gewild hebben, Revina. En we hebben hulp nodig.’
Dan ziet Hasa Vok naar de twee staande vrouwen en de gewonden wijzen.
‘Vrienden,’ zegt hij nogmaals..
‘Zo te zien wil hij ons dan toch helpen. Ik denk je gelijk hebt, Hasa. Ze lijken werkelijk vrienden te zijn.’
Hasa kijkt even naar de twee vrouwen.
‘Ik denk eerder dat ze vrouwen willen, Viga.’
Dan loopt Vok naar de mannen toe. Dan wijst hij hen een voor een aan. Met zijn andere hand wijst hij naar Hasa. Ze snapt niet wat hij bedoeld.
‘Je verstand gebruiken, Hasa,’ hoort ze Revina zeggen, ‘Ik denk dat hij je vraagt of een van onze mannen de jouwe is.’
‘Je bedoelt dat hij wil weten of ik een man heb?’
‘Dat bedoel ik?’ zegt Revina, terwijl ze naar Vok toestapt.
Voor hem blijft ze staan een kijkt hem aan. Dan wijst ze naar de man die rechts ligt.
‘Ik. Revina,’ zegt en wijst naar de middelste gewonde.
’Hogan, mijn man,’ zegt ze dan en grijpt haar beide handen in elkaar.
Dan wijst ze naar de linkse en wijst dan naar de gewonde vrouw. Weer ziet Vok de vrouw voor hem met haar handen in elkaar grijpen.
‘Hasa’s man is hier niet,’ denkt hij opgelucht, met een glimlach.
Dan betrekt zijn gezicht opnieuw, als hij beseft dat ze misschien wel ergens anders een man heeft. Aarzelend kijkt hij Hasa aan. Ze ziet zijn vragend blik. Maar ze weet niet wat moet zeggen. Achter zich hoort ze stappen naderen en merkt de zeven jagers op die hen naderen.
‘Daar zijn twee mooie lekkere vrouwtjes,’ zegt een van hen.
‘We helpen hen, Gir. Meer niet.’
‘Oké, oké. Vok. Maar ze mogen mij toch wel bevallen.’
‘Als je maar van hen afblijft, Gir. Ze begrijpen onze taal niet.’
Een voor een worden de wonden uitgewassen en met genezende kruiden bedekt. Vier krijgers gaan op de heuvel die hen omringt zitten om de wacht te houden. Vok, Oken en twee anderen gaan slapen. Iets na twee uur lossen ze hun vrienden af.
De volgende dag kunnen twee vrouwen opstaan. Hasa heeft een verband om hun wonden aangelegd.
Vok wendt zich tot haar en probeert haar te vertellen dat een paar van hen blijven. De anderen moeten op jacht, want ze hebben maar weinig eten. Eerst begrijpt ze hem niet goed, maar dan klaart haar gezicht op. Oken en Gir volgen Vok de heuvel op. Even knikken ze naar een jager die daar op wacht staat.
‘Tot straks, Gron,’ zegt Gir.
Hasa kijkt Aven aan, die bij hen is blijven staan.
‘Jullie mogen niet bij ons blijven, krijger. We zijn op de vlucht. Als ze ons samen vinden, dan doden ze ons allen,’ zegt ze.
Maar de jager verstaat haar niet, maar toch voelt hij dat ze iets ernstig zegt.
‘Gevaar?’ vraagt hij.
Hasa begrijpt het woord echter niet. Plots krijgt ze een idee en wenkt de krijger. Aarzelend volgt Aven haar de heuvel op, zich afvragend wat deze vrouw van hem wil. Op de heuvel blijft ze staan en wijst op Aven, dan op een paar anderen jagers op de heuvelrand. Aven knikt even.
Dan wijst ze op zichzelf en haar lotgenoten.
Ze probeert het woord dat Vok gebruikte uit te spreken en zegt:
‘Grient.’
Aven glimlacht als hij het woord even tot zich laat doordringen en zegt:
‘Vriend.’
Hasa knikt ijverig. Dan wijst ze naar het oosten en zegt opnieuw:
‘Vrient, ‘ maar nu schud ze haar hoofd.
Even staart hij haar aan.
‘Dan geeft hij haar een hand.’
‘Vriend,’ zegt hij weer. Maar als hij haar loslaat grijpt hij zijn mes en neemt een dreigende houding aan.
‘Vijand,’ zegt hij dan.
Hasa schrikt, maar dan steeds hij zijn wapen weg en glimlacht. Dan ziet ze hem naar het oosten wijzen en hoort hem zeggen:
‘Vijand.’
Dan wijst hij naar Hasa en de haar lotgenoten in de inzinking.
Hasa knikt.
‘Vijand van Hasa,’ zegt ze, terwijl ze het woord vijand van de jager gebruikt.
Nadenkend kijkt Aven naar het oosten, maar ziet niets.
Dan wijst hij naar zichzelf en de andere jagers. Daarna naar Hasa en de anderen. Als Hasa knikt wijst hij naar het zuidwesten.
‘Vijand,’ zegt hij dan, terwijl hij zijn hoofd schud.
Hasa begrijpt hem min of meer. Daar zouden ze veilig zijn, bedoelt deze krijger. Daarom knikt ze.
Dan geeft hij haar een teken en samen dalen ze weer af naar de mensen van Hasa. Aven gaat zitten ne wijst naar enkele punten voor hem.
‘Hij wil dat we gaan zitten, Hasa,’ zegt Revina.
Even later zitten ze in een kring naast elkaar. Aven wijst de vrouwen een voor een aan en zegt:
‘Vrouw.’
Dan wijst hij naar zichzelf en te wee mannen van Hasa’s groep.
‘Man.’
Zo begint hij de eerste woorden en zinnen te leren van zijn taal. Revina begrijpt hem al snel zeer goed en leert ijverig. Hasa heeft er iets meer moeite mee, maar ook zij leert bij.
Vele uren gaan voorbij voor Vok en de anderen met een kleine buit terugkeren. Even kijkt hij naar het groepje dat in de inzinking zit te praten en naar elkaar te wijzen. Even kijkt Vok wrevelig naar Aven, die naast Hasa zit. Als zij hem opmerkt, staat ze op en komt hem tegemoet.
‘Aven leert taal van jou,’ zegt ze.
Verbaasd kijkt Vok haar aan, dan knikt hij Aven dankbaar toe.
‘Man Hasa dood,’ zegt ze plots.
Vok kijk haar dadelijk aan, maar ziet haar gezicht bezorgd kijken.
‘Vok, Aven, jagers. Gaan,’ zegt ze en wijst naar het zuidwesten.
Dan wijst ze naar het westen. ‘Hasa, vrienden, Gaan.’
Maar Vok schud zijn hoofd.
‘Niet veilig, Vok. Ik wil jij niet dood.’
Maar ze schrikt als Vok plots haar blouse vastgrijpt. Dan ziet ze hem op een bundeltje stof wijzen.
‘Wat, Vok.’
‘Ik denk dat hij wil dat je die vodden aantrekt, Hasa.’
‘In die kleding zal iedereen denken dat jullie stamleden zijn.’
Hasa schud niet begrijpend het hoofd.
‘Hij wil dat we ons vermommen, Hasa. Als we eruitzien als stamgenoten van hen, dan zullen ze ons moeilijker kunnen opsporen.’
‘Wat stel jij voor, Revina?’
‘Het lijkt me een goed idee, Hasa. Ik wil wel eens zien hoe mooi mijn vrouwtje eruit ziet in die bijna jungle kleding,’ zegt de gewonde man van Revina, die al een beetje rond kan stappen, grijnzend.
‘Wij gaan aan de andere zijde van de inzinking, Revina,’ zegt Vok, Dan kunnen jullie je verkleden.’
Revina snapt er maar een deel van, maar genoeg om door te hebben, dat hij hen een beetje privacy wil geven, terwijl ze zich omkleden.
‘Die twee. Meenemen,’ zegt ze en wijst naar de twee mannen die bij hen horen.
Even glimlacht Vok en kijkt even naar de twee mannen. Dan knikt hij.
Een paar minuten later zijn weer allen samen, maar nu dragen ze ongeveer soortgelijke kleding. Vanop een afstand zijn Hasa en haar gezellen niet meer van de jagers te onderscheiden. Gron en twee anderen hebben intussen een beetje vlees boven een vuurtje gebraden en verdelen het nu onder hun groep.
‘We hebben voor ongeveer vier dagen, Aven.’
Die knikt.
‘En minstens twee weken voor ze het dorp bereiken. Dan zullen we onderweg een paar maal moeten jagen.’
Een paar uur later vertrekken ze. Aven an Gir lopen ongeveer tweehonderd meter rechts van de groep. Vok en Oken links op dezelfde afstand. Zo kunnen ze tijdig onraad bespeuren. Maar nergens is een teken van gevaar van mensen. Vok en Oken moeten een paar maal een aantal dieren verjagen, maar gelukkig zijn er geen grote kudden in de buurt, waardoor ook niet veel grote roofdieren in de buurt zijn. Dan bereiken ze een smalle boomstrook. Die scheid hen van de beregen, waar ze naartoe moeten.
Door het dichte struikgewas vorderen ze maar traag. Vlak voor ze de rand van het bos langs de andere zijde bereiken, geeft Oken een teken om te bukken.
‘Knielen,’ zegt Vok.
Hasa en de anderen kennen dat woord niet, maar ze volgen het voorbeeld van de jagers.
Oken steekt vier vingers omhoog.
‘Mendris,’ fluistert hij.
Mendris zijn grote vliegende dieren met zeer lange scherpe bekken.
Een van deze dieren is bijna een vierde grote dan de drie anderen.
‘Dat is een machtig dier, Vok,’ merkt Oken op.
‘De drie anderen zijn vrouwtjes,’ fluistert Vok terug.
‘Kom, we gaan om hen heen,’ dringt Gir aan.
Aven knikt.
‘Maak zo weinig mogelijk geluid.’
Op dat moment schrikken ze. Ze horen hoeven, die uit de richting komen van het pad dat zij gebaand hebben, op de bodem trommelen. Dan zien ze de eerste ruiters met luide kreten op hen toestormen. Maar ook de Mendris zijn opgeschrikt. Als de krijgers op hun rijdieren de grote Mendris zien opvliegen, houden ze hun dieren in. Maar het is te laat de vier Mendris maken een boog door de lucht en storten zich op hun prooi.
‘Kom, we gaan,’ zegt Aven.
De groep volgt hen, maar plots merkt Vok een beweging links van hem op. Even wijkt hij van zijn pad af en staart naar een kleinere Mendris, die in het gras zit. Aarzelend stapt hij dichter op het dier toe en merkt dat het een gebroken poot heeft. Met trillende handen legt hij zijn speren op de grond en stapt met getrokken mes op het jonge dier toe.
Even kijken ze elkaar in de ogen. Vok merkt dat het dier vuurrode vleugels heeft. De anderen hadden bruine vleugels zoals hun lichaam. Als hij er naast knielt, kijkt het dier, dat toch de helft groter is van Vok, hem aan. Voorzichtig neemt hij de poot vast een onderzoekt hem. Dan trekt hij eraan en geeft er een ruk aan met een draai beweging, waardoor het been in elkaar klikt. De Mendris slaakt een kreet, maar doet verder niets. Plots voelt hij iemand naast zich en kijkt naar links.
‘Het is Hasa, een van de vreemden.’
Vok kijkt haar aan en glimlacht even. Ze heeft vier of vijf veertig centimeter lange stokjes van drievingers dikte bij zich.
Hij knikt dankbaar en neemt dan een verband uit zijn riem tas. Achter hen horen ze beiden geluiden van vleugels en beseffen dat er een grote Mendris achter hen neergedaald is. Toch kijken ze geen van beiden om. Kalm, maar met trillende handen, wikkelt hij, geholpen door Hasa, een strak verband met vier, van de vijf, stokjes, om de gewonde poot.
Als hij zich langzaam opricht, kijkt het jonge dier even naar zijn poot en wil in het verband bijten. Vok grolt even, waarna de Mendris opkijkt. Het dier ziet Vok naar zijn voet wijzen en zijn andere voet opheffen. Dan laat hij zijn andere voet zakken en steunt nu op beide voeten. Het dier ziet Vok plots op hem en dan naar zijn poten wijzen. Aarzelend richt de Mendris zich op en staat even wankelend op beide poten. Dan pas kijkt Vok naar de Mendris achter hem.
‘Een van de vrouwtjes,’ denkt hij.
Ook Hasa kijkt om en schrikt wel even van het grote dier dat voor haar opdoemt. Dan voelt ze dat de arm van de krijger haar opzij duwt tot ze achter hem staat. Vok laat het mes aan de vrouwelijke Mendris zien en steekt het in zijn riem. Dan kijkt hij het dier recht in de ogen. En steekt zijn handen op schouderhoogte, terwijl hij achteruit stapt. Zo botst hij tegen de vrouw aan. Maar zij stapt niet achteruit, maar beweegt zich opzij. Even kijkt hij haar aan, maar Hasa staart recht naar de Mendris voor haar.
Langzaam wijken ze beiden naast elkaar achteruit. Op zes passen van de dieren liggen de speren van Vok. Even kijkt hij ernaar en bukt zich dan. Voorzichtig neemt hij de drie speren op en hangt ze over zijn rug. Het vrouwtje hapt echter naar hem, maar de jonge Mendris klapt met zijn bek een paar maal. Even kijkt het vrouwtje naar hem, terwijl Vok en Hasa zich snel uit de voeten maken.
Als hij de anderen bereikt, merkt hij pas hoe stil het is. Alleen het geluid van de drie Mendris die op de grond bij hun soort genoten neerdalen is te horen.
Het jonge gewonde dier vliegt plots omhoog en schiet de lucht in. Even kijken de andere vier hem na. Maar dan stijgen ook zij op. De jagers kijken hen na als ze de lucht in razen. Plots zien ze de jonge en bocht maken en naar hen toe duiken.
‘Pas op,’ roept Gir en duikt als eerste naar de grond.
Op een paar meter boven het hoofd van Vok, die als enige nog rechtstaat, klapt het dier een paar maal met zijn bek en schiet dan weer omhoog de lucht in.
‘Wat was dat?’
‘Ik heb hem verzorgt, Oken.’
‘Jij heb die… En je leeft nog?’ stamelt Gir.
‘Kom, we gaan verder. Onze achtervolgers zijn gevlucht?’
‘Ik vrees dat er geen achtervolgers meer zijn, Vok. Als die Mendris aanvallen is hun prooi verloren.’
‘Hé, waar is Aven?’
‘Die ging naar daar,’ zegt Gron en wijst in de richting waar ze vandaan kwamen.
Op dat moment komt Aven terug.
‘Je kan daar beter niet naartoe gaan, vrienden. Er zijn er een tiental ontkomen, maar de resten van de veertien anderen liggen daar naast hun Kisirs.’
Even slikken de jagers.
‘Eerst iets eten,’ zegt Oken, mijn buikje grolt.
Aven knikt.
Vok en Oken verdelen hun voorraad tussen de aanwezigen.
‘Niet genoeg meer voor ons allemaal deze avond,’ merkt Vok op.
‘Dan slaan we hier ons kamp op. Ik, Gron en Kige gaan in de omgeving op zoek naar kleine dieren.’
‘Blijf onder dekking van de bomen, Aven. Je kan nooit weten met die Mendris in de buurt.’
‘Je hebt gelijk, Vok. Ze zullen nu al wel vergeten zijn dat je een van hen geholpen hebt.’
Vele dagen later naderen de bergen en leiden hun nieuwe gezellen naar het geheime pad, dat naar een van de toppen leidt. Daarboven staren Hasa en de anderen naar de mooie vallei beneden hen. Dan beginnen ze aan de afdaling langs het pad, dat nu wel iets minder steil is. In de vallei blijven ze even staan aan de rivier die van het oosten naar het noordwesten de vallei in twee snijdt. De groep volgt de rivier naar het noordwesten tot ze bij een splitsing komen. In het midden waar een kleinere rivier in de grote stroomt, is een eiland met een dichte begroeiing.
Plots zien ze enkele vrouwen die kleding aan het wassen zijn in de rivier. Als die hen opmerken komen twee van hen op de jagers toe. Fen, de vrouw van Oken, omarmt hem. Oken is verbaasd. Een terugkeer als deze is hij niet gewoon. Dan ziet hij zijn tweede vrouw, maar die is nog dikker dan hij zich herinnert.
Ook zij komt aarzelend dichterbij.
‘Elis krijgt een welpje, Oken.’
Verschrikt kijkt hij zijn eerste vrouw aan.
‘Een welpje. En we dachten dat ze teveel at.’
‘Ja, Oken. Ik ook, maar in de tweede week na je vertrek begon ik te twijfelen. We vreesden dat er met jullie iets gebeurd was.’
Vok omarmt intussen zijn zeventien jarige zus, die blij is dat ook hij terug is.
Die avond is er feest in het dorp. Er wordt tot laat in de nacht door de jongeren gedanst. Hasa en haar gezellen kijken alleen maar toe, want van deze wilde krijgsdansen kennen ze niets. Soms merkt Hasa dat Vok naar haar kijkt, maar als hij opmerkt, dan kijk hij weer snel naar de dansers. Ook zijn zus danst met hen mee. De volgende dag is Lin zeer vroeg op en verlaat de hut. Voor de hut die de gasten toegewezen gekregen hebben, ziet ze Hasa, de vrouw waar haar broer soms naar loert, zitten.
Even aarzelt ze, maar dan gaat ze op haar toe.
‘Hallo,’ zegt ze.
Maar de vrouw kijkt haar niet begrijpend aan.
‘Ik, Lin,’ zegt ze dan, terwijl ze op zichzelf wijst.
‘Hasa.’
Lin knikt.
‘Hasa, kom, wassen,’ zegt ze.
Hasa staat op, want ‘Hasa, kom’ verstaat ze. Maar het woord wassen nog niet. Lin grijpt haar hand en trekt haar mee. Even later dalen beide hand in hand af naar de rivier, waar Lin haar kledij uittrekt. Hasa kijkt het mooie meisje verschrikt aan.
‘Wassen,’ hoort ze Lin zeggen.
Aarzelend kijkt ze om zich heen.
‘Krijgers mogen hier niet komen, Hasa.’
‘Alleen vrouwen,’ zegt Hasa.
Even kijkt Lin haar aan.
‘Je begrijpt me,’ zegt ze.
‘Aven leerde me enkele worden en zinnen.’
Schrikkend kijkt Lin haar aan.
‘Wil Aven jou?’
‘Nee, Aven niet.’
‘Mijn broer?’
Hasa kent echter de juiste woorden niet en trekt haar schouders op.
‘En jij, wil jij hem?’
Terwijl ze dat zegt, stapt ze achter Hasa en maakt haar bovenstukje langs achter los. Verschrikt bedekt Hasa haar borsten, als het in het gras valt. Maar dan valt ook haar lendendoek naar beneden.
‘Wassen,’ zegt Lin opnieuw en stapt het water in.
Even kijkt Hasa haar na en volgt haar dan aarzelend.
‘Hier alleen vrouwen, Hasa,’ zegt Lin en duikt het water in.
Dan steekt Hasa haar voet in het water. Het voelt koel aan maar niet echt koud. Dus stapt ze dieper het water in. Plots krijgt ze echter een pak water over zich heen. Als ze rillend om zich heen kijkt, ziet ze Lin in het water staan lachen.
Maar dan reageert Hasa en duikt onder. Ze zwemt onder water weg en komt een meter achter Lin weer boven. Voor het meisje kan reageren, grijpt Hasa haar enkels vast en geeft een ruk. Lin plonst met en luidde klap voorover in het water. Proestend komt ze weer boven en staart Hasa slikkend aan. Dan merkt ze een schaduw in de bomen op en glimlacht. Want dat kan alleen haar broer zijn.
‘Ik gaan,’ zegt ze dan.
Hasa is verbaasd, maar volgt haar naar de oever. Als ze uit het water stapt heeft Lin haar lendendoek al om haar lichaam vastgemaakt. Even blijft Hasa naar het water kijken. Het is hier zo mooi en vredig.
‘Kleed je maar snel aan,’ hoort ze Lin zeggen.
Een paar minuten later bereiken beiden het dorp. Hasa gaat terug naar hun hut. Een van haar lotgenoten, merkt haar op.
‘We vertrekken op het einde van de week, Hasa.’
Ze knikt alleen maar.
‘Je lijkt niet zo gelukkig.’
‘Ik heb alles verloren, dat weet je.’
‘Ik hoopte dat we konden blijven en tot rust komen.’
‘Dat kunnen we, Hasa. Maar we zijn zelfs hier niet veilig.’
‘Ik weet het. Ooit zullen ze komen, Revina.’
‘Dan moeten we alles klaarmaken om te vertrekken. Ik zal het Lin vragen. Misschien kan zij ons helpen. We moeten voorraden en wapens hebben. Want ik denk dat we zullen moeten jagen om eten te hebben.’
‘Daar hebben we niet aan gedacht.’
‘We kunnen ons geen wilde vlucht permitteren. Dus ik zou zeggen een maand of meer voorbereiding. We moeten leren hoe we moeten jagen en de gevaren kennen.’
‘Jij wil hier, bij deze wilden, vier weken blijven. Ben je wel goed bij je hoofd?’
‘Zeker. En ze zijn beschaafder dat jij zo te zien denkt.
Even kijkt Revina Hasa verbaasd aan.
‘Je zit toch niet achter die Vok aan.’
Hasa slikt even, dan zegt ze:
‘Niemand van ons kent de gevaren in deze omgeving. Die vliegende monsters die ze hier Mendris noemen. Als die ons te pakken krijgen, dan zullen diegenen die ons zoeken ons nooit meer vinden.’
‘Misschien heb je gelijk, Hasa.’
‘Weet je al waar we naar toe kunnen?’
‘Nee, dat niet. Maar…’
‘Daar moeten we goed over nadenken, Revina.’
Proloog – Omna 1
Diep in de ruimte zweeft een zes meter lange sarcofaag, met een doorschijnende bovenzijde. De apparatuur aan boord scant de verre omgeving. Als er tekenen van leven ontdekt wordt, schiet ze plots weg en binnen een paar seconden is ze verdwenen. Meer dan tien lichtjaren daarvandaan vertraagt ze, als ze de vierde planeet nadert van een stelsel met elf planeten. De scanners scannen elke planeet afzonderlijk, maar vinden alleen op de vierde tekenen van leven. Dus is, na een lichte koersverandering, deze planeet haar nieuwe doel.
Scannend nadert ze haar doel en gaat in een baan omheen de planeet. Er zijn grote landmassa’s, die door drie oceanen gescheiden worden. In de drie grootste landmassa’s zijn er vele grote en kleine meren en grote brede rivieren verbinden. Twee continenten worden door menselijke wezens die aan het begin staan van hun technische ontwikkeling ontdekt. Het kleinste van de twee is het verste gevorderd. Ze hebben schepen en drijven handel met andere landen. Die hebben zelfs primitieve wapens en kanonnen. Maar ze vechten nog steeds met op zwaarden lijkende wapens en dragen nog steeds rechthoekige schilden. De vier verschillende rassen die hier leven vechten ze verschillende oorlogen in een tijdspanne van vele honderden jaren uit. Maar hierdoor gaat de technische vooruitgang met rasse schreden vooruit.
Op het grootste continent, dat langs de andere kant van de planeet geleden is, hebben ze nog niet ontdekt. De bewoners hier zijn kleiner in aantal, maar ze leven nog in een tijd die nog ver achter ligt op de rest van de planeet. De bewoners daar leven nog in een samenleving, die overeenkomt met de aarde nog voor de tijd van de eerste Grieken. Ze leven in vele stammen die in deze woeste wereld moeten vechten voor hun bestaan. Maar ook onderling vechten ze om vrouwen, jachtgebieden en grondstoffen. Als stammen op elkaar stoten breekt een hevig gevecht los. Op dat moment hebben vrouwen geen enkel recht. Diegenen die een man toebehoren leiden een redelijk leven, maar de anderen behoren tot de willekeur van de mannen. De mannen zijn ver in de minderheid, omdat ze zich tegen andere stammen moeten verdedigen, waarbij regelmatig doden vallen. Wordt een man gedood, dan verliezen zijn vrouwen zijn bescherming. Dan begint de strijd onder de vrouwen om een andere mannelijke beschermer. Hoe ouder ze zijn, hoe moeilijker dat wordt.
De sarcofaag daalt neer uit de lucht in de buurt van een grote stad die deel uitmaakt van het grootste keizerrijk van de vier rassen. Langzaam vliegt door de riolen naar het centrum van de stad, waar ze neerdaalt op de vochtige ondergrond. Urenlang staat ze daar, voor de doorzichtige bovenkant openschuift. Een jongeman van een jaar of vierentwintig richt zich op en kijkt om zich heen. Dan drukt hij op de achterzijde van zijn hals, waardoor zijn Yomoon geactiveerd wordt. Een paar seconden later klinkt de stel van het apparaat, met vele mogelijkheden. Een van die mogelijkheden is om zijn drager onsterfelijk te maken.
‘Welkom terug uit uw lange slaap, Heer Norindas.’
‘Ergens op deze planeet is de identiteit die ik zoek aanwezig. Om die te vinden heb ik hulp nodig,’ denkt hij en beveelt dan.
‘Verken, Yom.’
‘Bevel wordt uitgevoerd,’ antwoordt zijn Yomoon, die hij Yom genoemd heeft.
Gestuurd door zijn Yomoon, lichten honderd deeltjes op, maken zich los van de onderzijde van de sarcofaag, die intussen weer afgesloten is. Dan schieten ze in verschillende richtingen weg op zoek naar een uitgang. Op een scherm van de sarcofaag volgt hij de gegevens die de deeltjes doorsturen. Als snel ontdekken de deeltjes, door de gedachten te observeren van de bewoners, verschillende belangrijke gebouwen en het paleis van de keizer. Een aantal dringt er binnen en start hun scan proces, naar de gedragingen levenswijze in en om het paleis en de stad. Ook dringen ze militaire kazernes en onderzoekcentra binnen. De man wil zoveel mogelijk weten over hun techniek en kennis. Verschillende dagen later geeft hij de deeltjes een andere opdracht. Twee derde van die deeltjes worden aan een belangrijk persoon in het rijk toegewezen om die de observeren. Het derde deel krijgt de opdracht om in de stad gegevens te verzamelen over de inwoners en hem belangrijke gebeurtenissen te laten weten. Dan acht hij de tijd gekomen om zich te laten opmerken. Een gedachte is voldoende en hij dematerialiseert. In het paleis materialiseert hij in een nis. Als hij de nis verlaat, wordt hij dadelijk door paleiswachters opgemerkt.
‘Halt!’
‘Mijn naam is Shova, Kapitein,’ zegt hij.
De wachten schrikken, want dat is de naam van hun allerhoogste godheid. Ze staren de vreemde aan, maar weten niet wat te doen. Wat als hij hun god is.
‘Opzij, Kapitein Vohgan. Ik wil mijn hoogste dienaar keizer Ahnighin spreken.
‘Mijn vader, wil jij die als een gewone dienaar zien, vreemde. Alleen iemand van hoge afkomst kan bij mijn vader, de keizer; uitgenodigd worden.’
‘O, vrouwe Nichan en vrouwe Krighan. Ik vergeef jullie beiden, omdat jullie mij niet herkennen. Het is mijn wens en bevel om uw vader te zien. Of hebben jullie beiden liever dat ik hem als mijn uitverkorene afschrijf.’
‘Bent u het werkelijk, Heer Shova?’
‘Als je daaraan twijfelt, dan kan je beter gaan, vrouwe Krighan. Maar verdwijnt dan maar snel uit mijn ogen of nog beter, verlaat dan maar dit paleis om mijn woede niet te voelen,’ zegt Norindas, terwijl hij zich van de vloer verheft.
De wachten en beide prinsessen knielen snel.
‘Vergeef mij, Heer Shova,’ fluistert Krighan.
‘Sta op, vrouwe Krighan en breng me naar uw vader.’











