1. De zeemeerminnen

Zodra ze de buitenste planeten voorbijraast, concentreert ze zich op de planeet dat ze die gedachten peilde. Een gedachte en ze materialiseert op de grote zuurstof planeet, die als zevende om een gele zon draait. Als een vage gedaante hangt ze boven het water. Langzaam maar zeker krijgt haar lichaam de vorm van een mooie bruinhuidige vrouw met bruine haren. Maar dan krijgt de zwaartekracht vat op haar en ze valt het water in. Daar lost echter ze dadelijk weer op en zweeft omhoog. Overal ziet ze water tot ze een klein eilandje ontdekt. Gedragen door de lucht vliegt ze ernaar toe en blijft boven het zachte gras hangen. Vele maanden moet ze hier nog oefenen voor ze haar lichaam een echte stabiele vorm kan geven. En nog een paar maanden later kan ze haar lichaam vormen alleen maar door het te willen.

Ze voelt de stralen van de zon op haar huid, terwijl ze over een van de twee kleine stranden van het eilandje wandelt. Ze schat dat het eilandje ongeveer zeshonderd meter breed en iets meer dan een kilometer lang is. Haar gedachten ontdekken alleen kleine diertjes, die op het eilandje leven. Maar grotere dieren kan ze niet ontdekken of toch wel. In het water zwemmen vele soort vissen, maar steeds klein in aantal. Plots ontdekt ze een bron van geconcentreerde gedachten scant. Zo merkt ze een vijftal metalen objecten op. Ze kan voelen dat aan boord van vier van deze objecten drie levende wezens zijn. Twee mannen en één vrouw. In een van de vijf leven acht vrouwen en twaalf mannen. Veel te weinig voor de gedachten die ze eerder opmerkte. Langzaam scant ze verder maar nu in het water. En plots stopt ze als ze levende wezens in het water opmerkt. Het blijken allen vrouwen te zijn, maar ze hebben in plaats benen, visstaarten. En ze bewegen zich razend snel voort onder water.

Dan schrikt ze als ze stemmen aan de andere zijde van het eiland hoort. Voorzichtig sluipt ze tussen de bomen en staart even later naar een achttal naakte jonge vrouwen die in de stralende zon liggen. Het is ongeveer 38° Celsius in volle zon. Enkele van die zeemeerminnen zwemmen om de eilanden. Jinga wil hen niet laten schrikken en maakt een beetje lawaai, voor ze het strandje oploopt. Dan loopt ze even naakt als de vrouwen op hen toe. Ze schrikken als ze haar opmerken.

‘Waar kom jij vandaan?’ vraagt een van hen.

Jinga zegt niets, maar wijst naar het oosten.

‘Kan je niet praten? Ik ben Tran,’ zegt een van hen.

Jinga scant snel de gedachten van enkele anderen. Ze blijken allen korte namen te hebben.

‘Mijn naam is Nim,’ zegt ze.

‘Je behoort toch niet tot de Arins,’ merkt een andere verschrikt op.

Uit de gedachten van Tran kan Jinga opmaken dat de Arins zeemeerminnen zijn. Deze mensen behoren tot de Tern groep. Tussen de groepen heerst een soort rivaliteit. Soms vallen ze elkaar aan, maar meestal mijden ze elkaar.

‘Ik ben een Tern, Tran, Dat zie je toch,’ glimlacht Jinga.

‘Dat kan je zo niet zien, Nim. Maar een Kel kan je zeker niet zijn,’ zegt Tran.

Jinga kijkt nogal vreemd, want ze weet niet wat Tran bedoelt.

‘Wij gaan zwemmen, Tran. Komen jullie ook?’ zegt een violetharige jonge vrouw.

‘Zeker, Ty, we komen zo dadelijk.’

Jinga kijkt naar Ty en twee anderen die op staan en op het water toelopen.

‘Het is wel warm hier op het eiland, Ik ben dat niet meer gewoon’ zegt ze.

‘Waar heb jij dan wel gezeten.’

‘Ver van hier, zo warm als hier was het daar niet.’

‘Je bent toch niet in de wateren van Uronin geweest. Ik weet dat het daar kouder, maar ook zeer gevaarlijk.’

‘Dat weet ik niet. Maar het was wel zeer ver naar het zuidoosten.’

Tran glimlacht.

‘Kom, we gaan het water in, meid.’

‘En die daar in het water om de eilanden.’

‘Die doen je niets, Nim. Tussen de eilanden zijn we veilig,’ lacht Tran

Jinga/Nim volgt de jonge vrouw met rood-blonde haren naar de zee en ze rent achter haar aan het koele water in. Al snel zwemmen ze in dieper water. Tran duikt onder en zwemt naar de bodem. Jinga duikt haar na, maar schrikt plots als de benen van Tran beginnen te veranderen.

‘De Tern zijn zeemeerminnen,’ schrikt Jinga.

Even weet ze niet wat te doen, maar dan glimlacht ze. Als de zeemeermin naar haar omkijkt, zijn haar benen juist aan het veranderen.

‘Zo te zien ben je toch één van ons,’ lacht Tran opgelucht als ze weer boven water komen.

Uit haar gedachten haalt Jinga echter beelden van de andere twee rassen zeemeerminnen. De Arins hebben andere visstaarten. Zoals ook de Kels, maar die hebben een groenhuidig menselijk bovenlichaam. Ze besluit om hen ook eens te gaan bezoeken, maar nu ze een beeld heeft van hun uiterlijk, kans ze zich tijdig aanpassen.

‘Ik vraag me alleen af waar jij al die tijd uitgehangen hebt,’ vraagt een andere die komt aangezwommen.

‘Ik ben nogal een eenzaat. Lange tijd heb ik over de zeeën rondgezworven.’

‘Je bent toch niet in de gebieden van de Kels of de Arins geweest.’

‘Nee, dat denk ik niet, of ze hebben mij niet opgemerkt,’ antwoordt Jinga/Nim.

‘Mijn naam is Ty en zij is Onay.

‘Met hoeveel zijn jullie?’

‘De Terns zijn de tweede grootste groep, we zijn sinds gisteren 823. Ik weet niet of jij meegeteld bent, want je was lange tijd weg.’

‘Zo weinig.’

‘Zoals je weet ik dat het gevolg van de grote gevechten met de Arins. Wij verloren die strijd omdat ze gewoon in de meerderheid waren. Ongeveer vierhonderd van ons zijn gedood of stierven later aan hun verwondingen.’

‘Ze waren ook betere vechters, Onay,’

‘Dat moet al een tijd geleden zijn, Ty, want ik weet er niets van.’

‘Dat klopt, ongeveer tweehonderd omwentelingen. Jij moet dat toch weten.’

Jinga beseft dat ze snel meer moet weten over deze levensvormen, want anders zullen ze haar verdacht beginnen te vinden.

‘Ik heb zeer lang rondgezworven, Tran. Misschien zelfs langer dan ik dacht.’

‘Ben je te misschien te laf om te vechten, Nim? Dat zal de reden wel zijn.’

Jinga/kijkt de jonge zeemeermin aan en zegt:

‘Daag jij mij soms uit, Ty?’

‘Zeker. Ik wil wel eens zien hoe moedig jij bent.’

‘Zoals je wil.’

‘Volg me dan naar open zee.’

Jinga/Nim zwemt traag achter haar aan, gevolgd door de andere. Maar ook andere Terns volgen en vormen even later een grote kring, waar Ty en Nim/Jinga in het centrum tegenover elkaar met hun staarten trappelen. Nim/Jinga kijkt Ty afwachtend aan.

‘Kon je niet sneller, Nim? Je trekt je toch niet terug;’ spot Ty.

‘Ik ben nogal moe, Ty. Ik kom van ver,’ zegt Nim/Jinga in een poging om haar onkunde om te zwemmen als een zeemeermin te verbergen.

Ze merkt echter wel de argwanende gedachten van Tran op, want zij is in haar buurt gebleven.

Maar tijd om zich daarop te concentreren heeft niet, want schiet de jonge Tern naar haar toe. Het is zo snel dat Jinga overrompeld wordt en half verdoofd naar beneden zinkt. Ty duikt naar haar toe, maar deze maal is Jinga sneller. Ze vangt de aanval met enkele, voor de meerminnen, vreemde slagen op. Ty is verrast door de snelheid van haar tegenstandster. Ze is veel sneller dan zijzelf. Zonder haar te raken worden het water naar haar toegestoten als Nim een snelle beweging maakt met haar armen. Ty slaagt ze niet meer in om Nim te naderen. Toch doet ze nog een poging en raakt tot vlak voor haar tegenstandster. Nim ziet te laat de staart van Ty en wordt vol geraakt.

Weer tuimelt ze naar beneden, gevolgd door Ty. Maar deze maal Jinga/Nim is op haar hoede en duikt lager. Als Ty over haar heen schiet, slaat Nim met haar staart en raakt de jonge Tern. Die wordt uit de balans gebracht en begint te draaien. Nim maakt een onhandige beweging met haar staart en schiet op Ty toe. Deze kan niet meer reageren, als Jinga haar vanachter vastgrijpt. Onder haar armen door glijden de handen van Nim en kruisen zich achteraan in haar nek. Zo drukt ze het hoofd van Ty, die zich niet kan verweren, naar voor. Machteloos moet ze zich naar boven laten brengen. Eens boven water laat Nim/Jinga haar los. Haar tegenstandster wrijft even over haar pijnlijke nek en krijgt verrast om.

‘Waar heb je dat geleerd, Nim?’

‘Of ik heb tijdens mijn tochten vreemde wezens gezien en van hen veel geleerd, door hen onopgemerkt te observeren. Ik paste mijn vechtstijl al snel aan en oefende hard om het tot in de puntjes correct te kunnen toepassen.’

Het groepje zwemt terug naar het strand, terwijl de anderen verder gaan zwemmen zoals voor de vechtpartij deden. Als Ty, Tran en Nim aan de rand van het water liggen te drogen voegen nog drie anderen erbij. Onay kent Nim al.

‘Dit zijn Fay en Crin, Crin is maar pas een paar dagen bij ons.’

Nim merkt dadelijk dat Crin nog jong is. Jonger dan de anderen, die allemaal tussen de tweeëntwintig en zessentwintig jaar oud lijken te zijn. Uit de gedachten van Fay kan ze opmaken dat zij zelfs al meer dan driehonderd jaar hier rondzwemt, al heeft ze het uiterlijk van een zessentwintig jarige. Alleen Crin, die er als een zeventienjarige uitziet, heeft maar herinneringen tot iets meer dan een jaar terug. Maar die herinneringen gaan over technische installaties en hebben niets te maken met het leven in het water, maar wel als een mens. Jinga besluit om dat eens te gaan uitzoeken. Nu ze op het droge liggen verdwijnen de visstaarten langzaam. Zonder dat de anderen het merken, vormt ze haar benen zeer langzaam aan de snelheid van de anderen. Fay, Crin en Onay zijn de laatsten die er als aan normaal gaan uitzien.

Verschillende dagen later zwemt Nim naar crin toe en praat een beetje met haar. Crin, die als enige nog herinneringen heeft aan de plaats waar ze vandaan komt, brengt Nim op een dag naar die plaats.

-Dat is onze Lanson. Jij zult daar ook wel ontstaan zijn,- denkt Crin.

-Mogelijk, Crin. Of in een andere.-

Het blijkt een van die kunstmatige constructies te zijn waar twee mannen en een vrouw wonen. Jinga gaat op onderzoek uit, terwijl Crin moet wachten, maar het niet doet. Jinga ontdekt dat het gedeelte boven water maar een deel is van een groter geheel onder water. Ze ziet negen schotels.

Twee zeer groot, zeker tweeduizend meter in doorsnede en veertig meter dik. Drie anderen van een doorsnede van 800 meter en ene dikte van twintig meter. En dan nog drie erboven met een doorsnede van vierhonderd meter en een dikte van tien meter en onderaan op vlak boven de zeebodem nog eentje van de grote van een van de drie bovenste. Behalve de onderste zijn ze allen doorzichtig.

In de twee grootsten is zijn er een paar stippen te zien. Maar in de drie kleinste glazen schotels zijn er een paar honderd bewegende stippen te zien. Als Jinga dichterbij komt ziet ze dat er zeemeerminnen in rondzwemmen. Ze lijken allen tussen de zeven en dertien jaar oud. In de bovenste ziet Jinga voor het eerst Arins rondzwemmen. In de middelste lijken Terns te zitten, terwijl de onderste Kels rondzwemmen. In de drie grotere eronder zijn zwemmen er ook, maar die zijn ouder. Ze zijn zeker veertien of ouder. Maar ook hier zijn de drie rassen gescheiden.

Plots merkt ze echter in de bovenste van de twee grote beweging. Snel duikt ze naar beneden en verdwijnt onder die schotel. Doorheen de wand ziet ze twaalf zeemeerminnen. Van elk ras vier. In elke hand hebben ze een wapen, dat bestaat uit een steel en een gebogen mes, dat onderaan hun handen een scherpe punt lijkt te hebben. Even zwemmen de drie groepen rond, maar dan schieten de Tern en de Arins op elkaar toe. Een hevig en bloederig gevecht barst los. Jinga merkt wel dat iets hen tegenhoudt om elkaar te doden. In het middel ziet ze een lichtgevende ondoorzichtige bol hangen. Het lijkt wel alsof die de gevechten observeert en in de hand houdt.

Plots vangt Jinga de gedachte van Crin op. Zij bevindt zich vlak bij een van de toegangsdeuren van de bovenste schotel van de drie die boven de twee grootste zijn. Snel zwemt ze naar de rand van de schotel toe en dan raast ze naar boven. Uit de toegangsdeur komen plots een viertal achttien en negentien jarige Arins. Ook uit de andere drie deuren komen er vier of vijf naar buiten. Ze lijken hun omgeving niet waar te nemen, maar plots houdt een van hen halt. Kijkt recht naar Crin, die haar aanstaart. Plots schrikt Crin echter als de Arin recht op haar toeschiet met gebalde vuisten. Maar op een paar meter van Crin vertraagt ze plots.

Crin merkt dat ze nieuwsgierig naar haar kijkt.

-Mijn naam is Crin,- denkt ze.

De Arin kijkt haar van haar vin tot haar hoofd, zonder iets te zeggen, aan,

-Jij bent een Tern, zie ik. Wat doe je hier?-

-Ik ben een paar weken, samen met enkele anderen uit daaruit gekomen.-

De Arin kijkt in de richting waarin Crin wijst.

-Dat kan niet, Tern. Daaruit komen alleen Arins uit. Hier ontstaan we,- zegt de Arin en balt haar vuisten.

-Geweld is niet nodig, Leta. Als je mee komt kan je zien dat Crin de waarheid spreekt.-

De Arin schrikt van de vreemde stem achter haar en kijkt op haar hoede om. Ze merkt dadelijk Jinga om, maar voelt haar sterke uitstraling, veel sterker dan een Arin of een Tern. Ze laat haar armen zakken en kijkt beide Terns aan.

-Als je de waarheid spreekt, Tern. Dan hebben onze drie rassen dezelfde moeder.-

-Volg me allebei.-

Crin en Leta zwemmen naast elkaar achter Jinga aan. Ze bereiken even later de bovenste schotel en staren naar binnen.

-Dat zijn Terns, zoals jullie.-

-Kom,- klinkt de stem van Jinga weer.

Even later kijken ze doorheen de wand van de tweede schotel en zien zeven tot dertienjarige Arins zwemmen.

-Waar is je vriendin?- vraagt Leta plots.

Crin kijkt angstig om zich heen maar ziet Nim/Jinga plots bij de schotel onder hen.

-Daar,’ zegt ze.

Beiden zwemmen naar Jinga toe en staren in de derde schotel naar binnen.

-Kels,- denkt Leta verschrikt en staart naar de zwemmende Kels

-Jullie spreken dan toch de waarheid. Hier ontstaan onze drie volken. Maar waarom en hoe?-

Plaats een reactie