7. De aanval

De blonde vrouw kijkt om en merkt dat Anya een lichtboog vormt in het vertrek. Anya stapt er door zonder iets te zeggen. Jakira kijkt nog even naar haar beide vrienden. Maar verdwijnt ze door de lichtboog en staat even later voor de centrale computer.

‘Jakira, jij hebt je zus over ons bestaan op de hoogte gebracht. Hierdoor heb je haar in gevaar gebracht.’

‘Wat i.ik Wat is er met Unka?’ vraagt Jakira verschrikt.

‘Je zus is vlak achter jou door de lichtboog naar hier gekomen. Omdat ze geen hypsoon draagt loste ze op in energie. Gelukkig heeft uw hypsoon haar ontdekt en mij dadelijk op de hoogte gebracht. Hierdoor kon ik ingrijpen.’

‘Waar is ze?’

‘De tempelwachters slaagden erin om, met mijn aanwijzingen, haar lichaam te stabiliseren.’

‘Wat… hoe maakt ze het? Is ze hier?’

‘Ja, je hebt haar daar even al telepathisch gevonden. Het was wel op het nippertje, maar uit de gegevens blijkt dat ze volledig gezond is.’

‘Hoe is dat dan kunnen gebeuren?’

‘Vlak nadat jij er doorheen stapte, kwam je zus toegelopen en volgde jou voorbeeld.’

Nadenkend kijkt Jakira naar de grond.

‘Waarom heeft mijn hypsoon mij dan niet gemeld dat er iemand in de buurt was.’

‘Unka is je zus, van haar gaat geen gevaar uit. Het was te laat toen je hypsoon vaststelde wat je zus probeerde te doen. Je was al onstoffelijk, daarom probeerde hij haar gegevens te filteren, wat perfect slaagde. Met die gegevens konden we haar lichaamsstructuur herstellen.’

‘Wat moet er nu met haar gebeuren?’

‘Niets, als jij terugkeert naar Enuron, gaat ze mee, maar tijdens de overgang zal haar geheugen over ons bestaan gewist worden. Ze zal er niets meer van weten.’

‘Kan ze zich niet bij onze groep aansluiten.’

‘Nee, Jakira. Dat is niet aan te raden. Misschien later als er meer tempelwachters nodig zijn, maar voorlopig, moeten alles heel voorzichtig overwogen worden. We mogen niet ontdekt worden.’

‘Waarom? Is het niet beter om dadelijk op de voorgrond te treden.’

‘Nee, we hebben als doel om te helpen. We mogen niet ingrijpen in de ontwikkeling van de evolutie van een volk.’

‘Wat er met ons gebeurd is ook toch ook…’

‘Ja, maar dit beïnvloedt deze beschaving niet. Alleen maar een kleine groep.’

Even denkt Jakira na en vraagt dan.

‘Kan ik mijn zusje zien?’

‘Zeker, maar dat is voor later, dan kunnen jullie elkaar begroeten. Maar nu moet je een speciaal onderzoek doorstaan. Eerst is het aan te raden om je te laten onderzoeken. Uw esperwaarden zijn zo sterk toegenomen, dat een nader onderzoek noodzakelijk is. We moeten weten of er geen gevaar dreigt voor uzelf en anderen.’

‘In orde, Anya,’ zegt Jakira en op hetzelfde ogenblik zijn ze beiden verdwenen.

In een gedeelte van het complex waar zij nooit geweest is materialiseert eerst Anya en twee minuten later Jakira. Ze staat in een grote zaal ter grote van een voetbal veld, maar buiten een eenvoudige stoel in het midden staat er niets. Heel de zaal lijkt met daglicht verlicht.

‘Neem plaats, Jakira.’

Even kijkt de blonde vrouw naar het halogram en dan loopt ze op de stoel toe. Langzaam neemt ze plaats.

‘Is dit alles. Geen technische snufjes,’ vraagt Jakira glimlachend.

‘Toch wel, Jakira. Alleen zie je ze niet. Concentreer je nu.’

‘Op wat, Anya.’

‘Op de bol. Je hypsoon zal je leiden.’

Vijftig meter voor haar ziet Jakira plots een gouden bol een meter boven de vloer hangen. Hij is ongeveer tien centimeter in doorsnede.

‘Concentreer je, uitverkorene. Zoals je nog nooit gedaan hebt.’

Jakira wendt haar blik opnieuw naar de bol en kijkt er aandachtig naar. Langzaam begint ze zich te concentreren. Steeds dieper en dieper. De bol zwelt en zwelt onder Jakira’s kracht en plots splitst hij zich in een tweede en een derde en dan een vierde, een vijfde tot er vijftig in een cirkel rond Jakira zweven. Langzaam beginnen de bollen in een cirkel om Jakira te draaien. Eerst langzaam, maar dan steeds sneller en sneller. Anya staat naast Jakira, maar vertoont geen enkele emotie. Plots stopt een bol en de anderen vliegen erin, tot er maar een overblijft, Deze krimpt tot hij weer even groot is als aan het begin van de proef.

‘Dat was zeer…,’ zegt Anya, maar op hetzelfde moment is de bol verdwenen.

Hij materialiseert om de drie punten van een gelijkzijdige driehoek rond Jakira en telkens hij een driehoek gevormd heeft, vormt hij een nieuwe driehoek, maar dan kleiner en kleiner. Tot de blonde vrouw en Anya er nog juist in kunnen. Op elke hoek van de driehoek laat Jakira de bollen zonder te bewegen hangen en staat op.

Langzaam keert ze zich tot Anya en vraagt:

Ben ik geslaagd.’

Anya lijkt haar aan te kijken, maar zegt niets. Dan ziet Jakira zijn ogen even oplichten en ze hoort zijn woorden.

‘Buiten de verwachtingen, Jakira. De proef heeft de geschatte gegevens niet alleen bevestigd, maar zelfs verdubbeld.’

‘Wat betekent dat?’

‘Dat weten we pas nadat de gegevens geanalyseerd zijn. Maar dat kan wel een paar uren of dagen duren.’

‘Moet ik hier zolang…’

‘Nee, Jakira. Jij kunt terug naar uw vrienden,’ zegt Anya, die lijkt te glimlachen.

Op hetzelfde ogenblik verdwijnen ze beiden, maar alleen Jakira materialiseert op de plaats waar eerder met Anya dematerialiseerde. Ze kijkt om zich heen, maar er is niemand meer.

‘Waar zijn Quana en Dargo?’ denkt ze.

Even concentreert ze zich en nog geen seconde later weet ze al dat ze in de kamer ernaast zijn. Als ze naar de deur toe loopt beseft ze pas hoeveel de proef van haar krachten gevergd heeft. Ze voelt zich zo moe Even zucht ze en stapt dan langzaam op de deur toe. Als ze even later door de deur de andere kamer binnenkomt, staan Quana en Dargo met Unka en Arega te praten en te lachen. Ze kijken alle drie verbaasd naar Jakira.

‘Wat zie je eruit? Waar heb je gezeten?’ vraagt Quana.

‘Je weet dat Anya mij daarstraks kwam halen. Dat was om een proef af te leggen.’

‘Een proef.’

‘Ja, Quana. De centrale computer wilde weten of mijn krachten gevaarlijk konden zijn voor mezelf en jullie.’

‘Hoe was de uitslag,’ vraagt Dargo.

‘Dat weten we nog niet. De computer moet de gegevens nog verwerken.’

‘Je zus is een vrolijke meid,’ merkt Quana op.

Jakira werpt een blik op haar groenhuidige vriendin en antwoordt dan:

‘Dat weet ik. Maar ze kan soms ook een lastpost zijn. Toch hou ik van haar.’

Unka loopt, die naast Arega staat, op haar oudere zus toe en lacht:

‘Je ziet er heel moe uit, zusje.’

‘Dat klopt ook, Unka. Ik voel met zo uitgeput. Die proef was nogal zwaar,’ zegt Jakira, terwijl beide zussen elkaar omarmen.

‘Hoe kom jij hier, zus,’ vraagt Jakira.

‘Ik heb je gevolgd, maar ik werd in een vreemde tafel wakker, zonder dat ik weet wat er gebeurd is.’

‘Je was bijna dood, Unka. Gelukkig is alles goed gekomen.’

‘I.ik bijna dood…’

‘Ja, zus. Alleen mensen die een speciaal apparaatje dragen, kunnen zonder gevaar van de overbrenger gebruik maken. Toen jij mij volgde, materialiseerde je niet vlak achter mij, maar je structuur bleef ontbonden achter. Met de hulp van de centrale eenheid werd je lichaamsstructuur opnieuw hersteld’

‘Daar snap ik niet veel van. Wat is een lichaamsstructuur?’ zegt Unka, die niet goed begrijpt wat haar zus probeert uit te leggen.

‘Leg dat later maar eens uit, Jakira. We moeten verder gaan met onze training,’ merkt Quana op.

‘Dat moet nog even wachten, Ik zou graag iets willen eten en eens goed uitrusten.’

‘Eten, Jakira. Ja, nu je het zegt… Ik heb ook een beetje honger.’

‘Zus, die is mijn nieuwe vriendin, Arega. Zij heeft me geholpen en hier begeleid.’

Jakira kijkt de roodharige aan en glimlacht, terwijl ze haar een hand geeft.

‘Bedankt, dochter van Kagin. Kom je met ons mee. Ik geloof dat we elkaar wel een paar dingen te vertellen hebben. Zoals hoe je moeder het maakt.’

Arega knikt en lachend en pratend gaat het groepje naar de kantine. Na het eten en een gezellige babbel neemt Arega afscheid.

‘Ik moet mijn eigen taken ook nog uitvoeren, anders is Anya niet tevreden. Misschien zie ik jullie later nog wel.’

‘Het beste, Arega. Bedankt dat je je over Unka ontfermde.’

‘Maak het goed, vriendin,’ lacht Unka.

Na het eten moet Jakira afscheid nemen van haar zus, die zal terugkeren naar Enuron. Als zij in het dorp aankomt, is ze alles echter vergeten. Alleen haar hypsoon draagt ze nog onzichtbaar, hij zorgt ervoor dat Jakira’s zus niets meer te weten komt.

In het complex vliegen zes maanden voorbij, terwijl Jakira en haar vrienden op geregelde tijdstippen hun training in het complex verder zetten. In die periode ontmoet Jakira Sinaron een paar maal, als hij van een opdracht terugkeert. Ook de centrale computer is ervan op de hoogte. Op een dag neemt Jakira afscheid van haar vrienden en keert terug naar Enuron. Op de planeet zijn er maar een achttal uren voorbijgegaan. Jakira loopt in de richting van het dorp en merkt al van ver dat heel het dorp versierd is. Vandaag is het voor Jakira’s oudere broer, Junzo, de grote dag. Het is de dag van zijn huwelijk met Kaïnja. Als ze door de toegangspoort van het dorp loopt, komt Unka op haar toegelopen.

‘Ah, daar ben je zus.’

Jakira kijkt even lachend naar Unka.

‘Je weet toch dat ik altijd ga trainen.’

‘Ja, zeker. Maar waar dat ergens is, dat vraag ik mij nog steeds af.’

‘In het bos aan het meertje. Heb ik toch al gezegd.’

‘Ja, maar als ik daar kom kijken, zoals een paar uur gelegen. Zie ik je nergens.’

‘Ik… Sinaron,’ antwoordt Jakira, maar merkt dan de jonge krijger op.

Snel haast ze zich, door Unka nagekeken op Sinaron toe en ze kussen elkaar.

‘Wat… die twee.’ stamelt ze, terwijl ze verbaasd blijft toekijken.

‘Pas maar op, zusje. Straks hebben we nog een dubbel huwelijk. Maar hij is wel een knappe,’ denkt Unka.

Op dat moment hoort ze Jakira roepen.

‘Kom, zus. Hou maar op met staren… We gaan ons broertje eens gelukwensen.’

Unka loopt beide anderen toe en lacht:

‘Nog een huwelijk in het vooruitzicht, zus.’

‘Dat weten we nog niet, Unka,’ glimlacht Jakira, met een rood hoofd, terwijl ze even een blik werpt op de jonge krijger.

Deze glimlacht en draait zich dan om. Jakira en haar zus kijken hem na, terwijl hij naar de stallen loopt. Een paar minuten later stappen beiden verder. Als het feest bezig is, lacht Jakira als ze Sinaron naar haar ziet toekomen. Beiden dansen even later tussen de andere dansparen.

‘Onze oudste dochter heeft die krijger aan de haak geslagen,’ lacht Nikita.

Haar man heeft het ook gemerkt.

‘Ja, ik denk het ook. Als ze maar voorzichtig is. Hij is een krijger, die er steeds op uit trekt.’

‘Dat wel, maar ik denk dat hij wel in orde is. Ik voel het…’

Loran kijkt zijn vrouw aan en slaat een arm om haar schouders.

‘Ik hoop dat je gelijk hebt. Ik wil onze dochter gelukkig zien.’

Op dat moment naderen Olan en haar man.

Voor Jakira en Sinaron vliegt de tijd te snel voorbij. Het is al avond voor ze het beseffen. Kaïnja en Junzo vergezellen hen naar de stallen, waar Jakira van Sinaron afscheid neemt. Als ze elkaar loslaten, stijgt de krijger op zijn paard en wuift nog even naar de pasgetrouwen.

‘Veel geluk,’ zegt hij en rijdt dan naar de poort toe.

Jakira blijft hem nakijken. Maar als ze twee dagen later weer aan het meertje komt om te trainen, verstart ze.

Sinaron staat haar op te wachten. Ze wandelen en praten en van hem leert ze ook enkele gevechtstechnieken. Op een van hun volgende afspraakjes, kust hij haar plots. Eerst weet Jakira niet goed wat er met haar gaande is.

Als ze s’avonds in het dorp voor de deur van de hut, van haar ouders, naast haar broer op de bank zit, vertelt ze het hem.

‘O, meid. Zo voelde ik mij ook, toen ik Kaïnja, voor het eerst kuste. Ik denk dat je verliefd bent op Sinaron,’ lacht hij.

‘Verlieft,’ stamelt Jakira nadenkend, terwijl ze denkt:

‘Je moest eens weten, broertje, hoelang ik Sinaron al ken.

‘Wie is hier verliefd?’ zegt een stem plots vragend.

‘O, Kaïnja. Junzo denkt dat ik.’

‘Ja, ik denk dat mijn man gelijk heeft. Sinds een paar dagen ben je veel levenslustiger dan anders en meestal valt het fel op als je van een wandeling terugkeert.’

‘Misschien hebt je gelijk, Junzo. Ik weet het niet zeker, ik voel mij zo anders als ik bij hem ben. Voorlopig kan het toch niet, er ligt een zware opgave op mij te wachten. Het lijkt me beter dat ik hem er niet in betrek,’ zegt Jakira droevig.

‘Een opgave,’ vraagt haar broer.

‘Daar kan ik nog niet over praten, Junzo.’

Terwijl Jakira haar schouders optrekt, staat haar broer op en omarmt zijn vrouw.

‘Breng Sinaron op de hoogte, zusje. Anders heb je er later misschien spijt van,’ zegt hij nog en stapt met zijn vrouw de hut binnen.

Nadenkend blijft Jakira zitten. Na het avond eten gaat ze naar het bos om nog even te trainen, maar ze is er met haar gedachten niet bij.

‘Wat is er gaande?’ vraagt Anya.

‘Mijn broer denkt dat ik verliefd ben en ik ook, maar ik weet niet goed wat te doen.’

‘Eerst diep concentreren en dan goed nadenken wat je zelf wil en wat je plichten zijn, Jakira. Als je dan een besluit genomen hebt, zul je, je beter voelen.’

‘Ik zal het proberen, maar niet hier. Ik keer terug naar het dorp.’

Anya kijkt haar na, terwijl ze naar haar dorp terugkeert.

De volgende dag verschijnt Anya weer op de plaats, maar Jakira komt niet. Drie dagen later keert ze voor de eerste maal volledig geconcentreerd weer.

Een paar weken later ontmoet Jakira Sinaron opnieuw aan de rand van het dorp, waar ze elkaar al een tijdje ontmoeten om te praten. Jakira kust Sinaron, maar als ze elkaar loslaten, vraagt de jonge krijger ernstig.

‘Jakira, ik moet naar de burcht van de koning om een opdracht uit te voeren. Wil je met me meekomen’.

Het meisje denkt diep na.

‘Dat kan ik niet beslissen, Sinaron.’

‘Jakira, ik hou van jou. Maar ik moet gaan.’

‘Ik hou ook van jou, maar ik kan niet met. Wanneer moet je vertrekken?’ vraagt ze.

‘Morgenvroeg.’

‘Zo snel al. Kan je niet langer blijven.’

‘Ik moet Jakira. Kom, met me mee.’

‘Als dat zou kunnen, lieveling. Maar nee, Anya zal.. Kan je geen contact opnemen. Misschien…’ fluistert Jakira.

Sinaron kijkt haar even aan en schudt zijn hoofd.

‘Nee, schat. Anya zou niet toestaan dat je, je training stopzet. En ik kan dat niet van jou verlangen,’ zegt de jonge krijger.

Dan draait hij zich om en loopt langzaam naar de huizen toe. Jakira blijft hem even nastaren, tot ze schoorvoetend het dorp inloopt. Ze herinnert de woorden van Anya. Plots beseft ze dat zij niet kan meegaan.

Ik heb mijn krachten voor een bepaald doel. Nee, ik kan niet,’ denkt ze.

Dan loopt ze het dorp in. Die nacht kan ze echter niet slapen, omdat ze steeds huilend wakker wordt. Unka wordt ook wakker en hoort haar zuster snikken.

‘Wat is er?’ vraagt ze, terwijl zij naast Jakira op het bed gaat zitten.

‘Niets, Unka. Ga maar weer slapen. Ik moet het alleen oplossen.’

Unka trekt haar schouders op en gaat terug in haar bed liggen. Langzaam vallen ze beide toch nog in slaap en de volgende morgen staat Sinaron, Jakira op te wachten aan de toegangspoort. Hij heeft al zijn bezittingen ingepakt.

Het meisje loopt op hem toe.

‘Sinaron, ik besef nu dat zielsveel van je hou, maar ik kan niet met je meegaan.’

‘Ik weet het, schat. Jij hoort hier in deze streken tot je opleiding voltooid is. Hoe het dan verder moet weet ik niet. Misschien zie ik je dan nooit meer weer.’

‘Dat mag niet gebeuren, Sinaron. I.ik.’

Sinaron neemt haar in zijn armen en ze kussen elkaar. Unka kijkt droevig toe. Ze beseft nu waarom Jakira huilde. Sinaron staat op het punt om te vertrekken.

Dan laat Sinaron het meisje los en neemt zijn bagage op. Jakira kijkt hem na, terwijl tranen over haar wangen lopen. Maar ze volgt hem niet.

Verschillende maanden gaan voorbij na het vertrek van Sinaron en Jakira staat vele avonden aan de rand van het dorp te kijken in de hoop dat hij terugkeert, maar hij komt niet. Ook in het complex Kia-2 ontmoet ze hem niet meer. Op een dag keert ze terug van een training in het complex, loopt ze door het bos in de richting van het kamp. Door de lessen leerde zij haar geestelijke krachten beheersen en met wapens omgaan, die niemand van haar dorpsgenoten ooit gezien hebben

Als ze de rand van het dorp bijna bereikt, schrikt ze. Telepathisch heeft ze strijdlustige gedachten flarden gescand. Spiedend kijkt ze om zich heen en peilt met haar krachten de omgeving. Dan ontdekt ze gedachten van een veertiental krijgers, die met getrokken wapens, naar het dorp toe galopperen. Twee jongemannen die naast de rand van de weg stonden, worden neergestoken.

Jakira rent naar het dorp toe, terwijl de ruiters in het dorp hun dodelijke gang gaan. Het blonde meisje knielt naast een van de jongemannen en stelt opgelucht vast dat hij nog leeft. Dan haast ze zich naar de andere, maar deze is dood. Plots ziet ze een van de ruiters het meisje uitdagend aan de poort staan en die rijdt langzaam op haar toe.

‘Zeg, schatje. Wil je een beetje stoeien?’ vraagt hij.

‘Jawel, maar niet op de manier die jij in gedachten heb. Bereid je maar voor op de dood, moordenaar,’ sist Jakira.

‘Aha, jij wilt vechten en dan nog wel zonder wapen. Dat overleef je niet,’ lacht de man.

Dan drijft hij zijn paard aan en stormt op Jakira toe. Het meisje springt echter opzij een als de ruiter zijn paard omtrekt, zit zij al achterop.

Bliksemsnel heeft ze hem bij zijn hoofd vast en geeft een ruk. Ze hoort de droge knak waarmee ze zijn nek breekt en laat hem los. Dood stort de man van zijn paard. Veel tijd om na te denken krijgt ze echter niet. Drie andere ruiters hebben haar opgemerkt. Snel springt ze op de grond en grijpt het wapen van de rover. Nog voor zijn paard verder kan lopen, zit zij alweer in het zadel. De drie ruiters keren hun paarden. Jakira hoort een van spottend zeggen:

‘Ha, dat is al beter. Die wil vechten. Laat haar maar aan mij over.’

Dan rijdt hij op Jakira toe en een na een kort zwaardgevecht verliest ze het buitgemaakte wapen. Een volgende slag kan ze op het nippertje ontwijken en het zwaard suist over haar lichaam. Snel drijft ze haar paard vooruit en herinnert zich de woorden van Anya.

‘Concentreer en beeld je in wat je wenst, je hypsoon kan eender wat voor u vormen.’

Dadelijk concentreert ze zich. Als van ver hoort ze de rovers zeggen

‘Niet slecht, meid. Maar deze maal ontkom je niet meer. Zonder je zwaard maakt je geen enkele..’

Maar hij onderbreekt zichzelf, al hij plots een zwaard uit het niets in Jakira’s hand ziet verschijnen. Voor zij van hun verbazing bekomen zijn, drijft Jakira haar paard aan en stormt op hen toe. De dorpelingen zien verbaasd hoe zij de krijgers in een hevig, maar kort gevecht, uitschakelt. Hierbij wordt haar paard echter gedood.

Met het zwaard in de hand staat ze alleen op het plein, terwijl zes andere krijgers het plein van drie kanten oprijden.

Als de drie groepen op haar toe rijden, springt ze plots schuin achteruit, naar rechts en voor twee ruiters het beseffen, suist haar wapen op de rechtse toe.

Het zwaard boort zich door zijn lichaam en de ruiter stort dood van zijn paard. Jakira duikt snel naar het zwaard van de ruiter toe.

Snel grijpt ze het vast en rolt opzij. Juist op tijd een andere ruiter slaat met zijn zwaard naar haar. Maar Jakira heeft zijn been vast en een ruk doet hem van zijn paard storten. Snel heelt ze uit met haar zwaard en slaat de man bewusteloos. Dan staat zij tegenover de vier die overblijven.

‘Kijk maar eens achter u, mooie moedige meid.’

Dan rijden nog vijf ruiters het plein op. Jakira kijkt echter niet om en lacht:

‘Of er nu vier zijn of negen, dat maakt mij niet uit. Een jaar geleden hadden jullie nog een kans, maar nu geen enkele meer.’

‘Je bent niet alleen, zus,’ zegt plots een stem achter de vier krijgers.

Ook Jakira kijkt verrast om en haar hart springt omhoog als ze Junzo, Kaïnja en Sinaron achter de krijgers ziet staan.

Sinaron, is hier,’ denkt ze blij.

Even is ze afgeleid, maar dan concentreert ze zich weer. Ze kijkt de krijgers een voor een aan, terwijl ze hun gedachten peilt. Met haar rechterhand wijst ze twee van de negen krijgers aan en zegt:

‘Jullie mogen gaan, maar volg een andere weg in. Want deze weg leidt vroeg of laat naar een gewelddadige dood.’

De twee krijgers kijken haar even aan, terwijl ze een vreemd gevoel door hun lichaam voelen trekken. Als dat gevoel verdwijnt, voelen ze zich plots veel beter. Een van hen zegt, terwijl ze haar beiden groeten:

‘Dank u, Jakira.’

‘Vergeet mijn naam niet, krijgers. Denk aan hem als jullie het verkeerde pad opgaan, want vroeg of laat ontmoet ik jullie weer.

‘Genoeg gepraat!’ roept een van de andere zeven krijgers. ‘Val hen aan of ik zal jullie straffen.’

‘Nataro, wij gehoorzaamden uit angst. Maar dat is nu voorbij. Wij zijn weer vrij. Loop naar de duivel,’ lacht een van de twee krijgers.

‘W.Wat? Doe wat ik beveel of ik laat het gif zijn werk doen.’

‘Nataro, heb je het nog niet door. Ze hebben het tegengif niet meer nodig. Ik heb het gif vernietigd. Dat bedoelde jouw vroegere krijger met, wij zijn vrij,’ lacht Jakira.

‘Wat!!! J.jij. Dat kan niet.’

‘Toch wel. Zij mogen gaan, omdat het tot nu alleen maar dieven zijn, geen moordenaars zoals jullie en Dirak, jouw broer.’

‘Ken jij Dirak.’

‘Ja, Nataro. Hij viel min of meer door mijn hand, toen hij naar de hel vertrok.’

Woedend staart de man naar de grond.

‘Junzo, breng de twee krijgers tot buiten het dorp. Ik kan deze zeven ook wel alleen aan. Sinaron ga met hem en Kaïnja mee. Ik heb geen hulp nodig.’

Nataro bevindt zich in tweestrijd. Jakira doden of eerst versterking halen. Zijn verstand krijgt de bovenhand en hij geeft een teken aan de resterende zes krijgers. Dan keren ze hun paarden en rijden het dorp uit.

Jakira volgt hen te paard, maar stijgt af op een twintigtal meter van het dorp. Dan horen de dorpelingen haar stem:

‘Nataro. Halt. Ik heb jullie geen toestemming gegeven om deze plaats te verlaten. Leg jullie wapens neer en geef jullie over.’

Even kijkt ze naar de zevende krijger, die achterop blijft, plots richt deze zich tot haar:

‘Jakira, ik heb al vele mensen vermoord. Ik weet dat deze dag mijn laatste zal zijn. Jaren geleden voorspelde een waarzegster dit. Maar ik wil dit uit vrije keuze voor mijn daden en niet omdat ik door het gif in mijn lichaam gedwongen word.’

Even kijkt de jonge vrouw hem aan en concentreert zich even.

‘Yonito, het spijt me. Ik kan uw daden niet ongedaan maken,’ zegt Jakira.

Dan concentreert ze zich heel even.

De krijger voelt haar krachten door zijn lichaam glijden op zoek naar het gif.

‘Je bent weer vrij, Yonito. Maar houd je hierbuiten, anders zal ik je toch moeten doden.’

De man kijkt de blondine aan en stapt naar voor. Als hij ter hoogte van Jakira gekomen is, draait hij zich om en kijkt naar Nataro.

‘Door jou gif ben ik geworden wat ik nu ben, Nataro. Een man die door gewone mensen gehaat wordt. Het gif is dat zij deze mooie godin hier, uit mijn lichaam. Daarom gebied het klein beetje eer, dat ik nog bezit mij, om aan haar zijde te vechten.’

Nataro grijnst.

‘Jij bent een verrader, Yonito. Ik zal je met plezier van je leven beroven.’

‘Is er nog iemand, die samen met mij wil strijden,’ zegt de krijgster, zonder op de woorden van Nataro te letten.

‘Strijden en sterven zeker, dan kies ik voor leven en rijk.’ roept een andere uit.

‘Genoeg gepraat. Als ze ons willen tegenhouden dood ze dan allebei,’ sist Nataro.

De zes krijgers storten zich op Jakira en Yonito, de krijger. Yonito krijgt twee tegenstanders tegenover zich. Jakira en de vier andere krijgers zijn intussen in een gevecht tot de dood gewikkeld.

Onder een hevige regen van slagen moet ze achteruit wijken. De krijgers volgen haar langzaam bewust van hun macht. Maar ze beseffen dat ze een fout maakten als Jakira twee cruns op hen toegooit.

Dit zijn speciale vlijmscherpe op ruiten lijkende wapens, die als een werpwapen gebruikt worden.

Twee doffe klappen en twee doodskreten klinken, terwijl de krijgers langzaam in elkaar zakken. Het wapen heeft hun schilden en borstpantser doorboort. Yonito heeft intussen een tegenstander gedood. De tweede is sneller en raakt de krijger enkele malen.

Hij wordt echter toch door Yonito verrast en voelt het staal in zijn lichaam dringen. Yonito trekt zijn zwaard terug en wankelt achteruit. In zijn rechter been steekt het zwaard van zijn tegenstander. Met een van pijn vertrokken gezicht trekt hij het eruit. Intussen valt Jakira Nataro aan, maar merkt dadelijk dat hij een meesterzwaardvechter is.

Plots schrikt Jakira. Ze heeft een krijger opgemerkt, die de gewonde Yonito van achter besluipt.

‘Pas op!’ roept ze nog, maar het is te laat.

De laatste krijger van Nataro stoot zijn zwaard in de rug van de Yonito. Terwijl het bloed uit zijn wonden vloeit zakt hij in elkaar.

‘Die verrader heeft geboet,’ grijnst de man en valt Jakira van opzij aan.

Nataro heeft van deze kans gebruikt gemaakt en slaat met een harde slag het zwaard van Jakira uit haar hand. Het meisje ziet de man rechts op haar toekomen en ontwijkt handig de slag van Nataro. Ze rolt over de grond en beide tegenstanders volgen haar

‘Jij hebt enkele van mijn kameraden gedood. Niet slecht voor een meisje, zelfs zeer goed. Maar daarvoor moet je sterven, meid,’ grijnst haar tegenstander.

‘Niet zoveel praten, moordenaar,’ sist Jakira en haar arm flits naar voor.

In de borst van de man steekt plots een vlijmscherpe crun. Terwijl de man stervend op de grond valt, steekt Nataro toe.

De dorpelingen horen de luide klap waarmee het zwaard Jakira raakt.

Sinaron slaakt een kreet, terwijl hij een paar stappen vooruit doet:

‘Jakira! Nee.’

Dan blijft hij verrast staan en ziet ook Nataro naar zijn gebroken zwaard staren.

‘Daa.at kan niet. Jij moet dood zijn.,’ stamelt de man.

‘Zo stond uw broer ook naar zijn gebroken zwaard te kijken, moordenaar,’ sist Jakira, terwijl ze recht springt.

‘Jij bent een duivelin.’

‘Misschien, Nataro, maar alleen voor moordenaars en bandieten,’ spot Jakira.

Plots trekt de krijger twee dolken en duikt op Jakira toe, maar mist. Voor Jakira iets kan doen stort de man zich op Sinaron, maar deze duikt opzij en met een snelle beweging raakt hij de man aan de linker onderarm. Nataro verliest met een kreet een mes. Het andere werpt hij is naar de jonge krijger toe en rolt over de grond naar een gevallen bijl, dat naast een dode rover ligt. Bliksemsnel grijpt hij het vast en staat grijnzend op. Plots loopt hij op Jakira toe.

‘Voor de dood van mijn broer zul je boeten, schatje,’ sist hij en zwaait het wapen omhoog.

Maar Jakira is sneller en haar zwaard doorboort de borst van Nataro. Langzaam met grote ogen in elkaar zakt en na een laatste zucht, blijft hij doodstil liggen. Jakira laat haar zwaard zakken en kijkt neer op de dode. Plots hoort een kreunend geluid en draait zich om. Een paar meter van haar ligt Yonito in het rood gekleurd gras. Ze loopt op hem toe en knielt naast de stervende Yonito. Ze scant de wonde en beseft dat hier geen hulp meer kan baten. De gewonde wil nog iets zeggen, maar dan valt zijn hoofd opzij.

‘Misschien heb je een deel van je schuld betaald,’ fluistert ze.

Sinaron neemt haar plots bij haar schouders vast en trekt haar rechtop. Jakira kijkt hem in de ogen en vraagt:

‘Waarom ben je teruggekeerd?’

‘Ik hou van je. Hoe verder ik ging, hoe heviger de drang om terug te keren. Toen ik in de burcht van de koning was, voelde plots een vreemde kracht, die overal aanwezig was.’

‘Een vreemde kracht.’

‘Ja, die kracht was er nog niet zo lang, want bij mijn vorig bezoek voelde ik haar niet.’

‘Jij voelde… ben jij dan ook een esper.’

‘Niet echt, Jakira. Ik heb alleen een heel zwakke telepathische gave.’

‘Ik verliet de burcht zelfs zonder mijn opdracht te volbrengen en bracht Anya dadelijk op de hoogte.’

‘Wat zei Anya?’

‘Over de burcht niets, schat. Maar ik moest dadelijk naar Naïkon weerkeren. Al een tijdje weten we dat er iets gaande is. De laatste gegevens wijzen erop dat deze streken in het middelpunt komen te staan. Ik moet uitzoeken waar.’

‘Jij, ben je dan zo belangrijk.’

‘Misschien, dat weet ik niet. Kagin, het meisje waar ik vroeger op verliefd meende te zijn, vind van wel.’

‘Kagin, het meisje. wat bedoel je.’

‘Dat is al vele jaren voorbij. Ze trouwde met mijn beste vriend, Teson.’

‘Sinaron, het spijt me.’ fluistert Jakira en slaat haar armen om zijn nek, terwijl hun lippen elkaar vinden.

Na een tijdje laten ze elkaar los en Sinaron zegt:

‘Anya heeft je goed opgeleid, Jakira. Zoals jij daarjuist vocht met die rovers.’

‘Je hebt gelijk, Sinaron. Anya’s training heeft me goed gedaan. Ik moet het alleen in de hand houden.’

Intussen begraven de dorpelingen de dode rovers en dan leggen ze hun eigen doden op het grote plein neer. Een uur later bereiken Jakira en Sinaron de open plek waar zij telkens komt trainen. Er is echter niemand te zien. Plots hoort Jakira een geluid achter hen en schrikt, terwijl ze dadelijk haar zwaard trekt. Ook Sinaron grijpt zijn zwaard vast, maar trekt het niet. Want hij Junzo en zijn vrouw Kaïnja herkent.

Ook Jakira steekt haar zwaard weg.

‘O, zijn jullie het.’

‘Ja, zus. Wat doe.’

‘Hé, het wordt donker,’ merkt Kaïnja plots op.

‘Dat kan niet. Het duurt zeker nog vier uur voor het donker wordt.’

‘Daar ben ik niet zo zeker van, lieveling. Er lijkt een zware storm op komst te zijn.’

‘Jullie hebben gelijk. Dit is niet normaal. Het wordt veel te snel donker,’ zegt Jakira.

‘Kom, we kunnen beter snel naar het dorp weerkeren, misschien hebben ze ons daar nodig.’

‘Oké, Junzo. Kom.,’ stemt Jakira in, maar wordt onderbroken door een hevige bliksem, gevolgd door een rollende donderslag waarvan de grond trilt.

Nog een lichtflits volgt en samen met de donder begint het plots hevig te regenen. Binnen korte tijd zijn ze allen kletsnat. Ze zien bijna niets doorheen de regen.

‘Geef elkaar een hand,’ roept Jakira zo hard ze kan.

Onder het geweld van de storm vallen verschillende bomen om, maar onze vrienden bereiken toch veilig de rotsen. Intussen is de regen door een hevige hagelbui opgevolgd. De kleine ijskorreltjes kletsen pijnlijk tegen hun huid en ook hun lichte kleding houd niet veel tegen. Dan ziet Jakira vaag een grot en leidt de anderen erheen.

Moe laten ze zich op de harde grond neerzakken. Al snel kruipen ze dicht tegen elkaar want het wordt er steeds kouder, terwijl buiten het helse weer in het land terreur zaait.

Een paar uur later schrikt Jakira wakker als ze haar naam meent te horen. Verbaasd kijkt ze om zich heen. De anderen slapen nog steeds, dan ziet ze Anya staan aan de ingang van de grot. Voorzichtig schuift ze de arm van Sinaron en die van Kaïnja opzij en staat recht.

‘Wat was dat?’ fluistert ze.

‘Het is begonnen, Jakira. Veel vroeger dan wij verwachten. Ik,’ antwoordt Anya.

Junzo staat als laatste op en kijkt verbaasd naar Anya.

‘Wie is dat?’ vraagt Junzo.

‘Dit is Anya, hij heeft mij getraind in vechttechnieken,’ legt Jakira uit.

‘Hij heeft je getraind,’ stamelt Junzo.

‘Ja, ik en Jakira werden door hem getraind. Hij ziet eruit als een man, maar het is er geen. In feite bestaat hij niet, of toch niet zoals wij,’ lacht Sinaron.

‘We zien een man, maar het is er geen. Hoe kan dat?’ Kaïnja, terwijl Jakira haar even verbaasd aankijkt.

‘Dat kan ik beter later uitleggen. Als Anya het toestaat,’ zegt Jakira.

Anya zegt echter niets, maar kijkt alleen voor zich uit. Hij communiceert met de centrale eenheid in het complex. Maar de ontvangst wordt nog steeds verstoord. Toch heeft de centrale eenheid een beslissing genomen, maar de tijd is er nog niet rijp voor.

‘Zeg, het slechte weer is zo te zien voorbij,’ merkt Kaïnja op, nadat ze recht ging zitten.

‘Voorlopig, maar het zal nog veel erger worden,’ zegt Anya ernstig.

‘Nog erger, was dat nog niet erg genoeg. Zie ons hier eens staan, Kletsnat.,’ grijnst Junzo.

Anya kijkt even van de ene naar de andere.

‘Kom, alle vier zo dicht mogelijk rond mij staan.’

Verbaasd doen ze wat de vreemde man zegt en plots begint hij warmte uit te stralen.

Onze vrienden kijken elkaar met grote ogen aan als ze de heerlijke warme gloed doorheen hun natte lichamen voelen trekken. Alleen Jakira en Sinaron beseffen wat er gebeurd.

Na een paar minuten neemt de warmte terug af en ze zien de gedaante van Anya nog maar net.

‘Jakira, ik moet gaan. Mijn energie is bijna op. Gebruik geen overbrengers meer. Er zijn teveel storingen in de atmosfeer. Vertrek morgen naar het zuiden in de richting van de stad Jorgank en wacht daar op een boodschap,’ zegt Anya nog, maar is dan plots helemaal verdwenen.

Even staren ze allen maar de plaats waar hij stond.

‘Laat ons gaan,’ zegt Sinaron en slaat een arm om Jakira’s schouders.

Zonder iets te zeggen verlaten ze, gevolgd door Junzo en Kianja, de grot en lopen door het vernielde landschap naar het dorp. Als ze het bereiken, is het bijna avond. Ongeveer 3/4de ligt in puin. Verschillende doden worden tussen de huizen uitgehaald en bij de doden van de vorige dag gelegd.

Jakira helpt de gewonden, waar onder haar moeder, met haar genezende krachten. Voor de doden kan ze echter niets meer doen.

De volgende dag hebben Jakira en Sinaron gepakt en nemen afscheid van haar ouders, Unka, Junzo en Kaïnja. Jakira omarmt Unka nog één maal en stijgt dan op haar paard. Ze volgt Sinaron, die het pakpaard met zich meetrekt. Als beiden op de heuvel zijn kijken ze nog even naar het zwaar toegetakelde dorp en zien Jakira’s familie naar hen zwaaien. Beiden wuiven terug. Dan gaan beide geliefden op weg naar de verre stad Jorgank.

Plaats een reactie