Auteur: jelsiverhalen

9. De jacht

‘Niet mis, meisje. Je bevalt mij nog meer, dan enkele jaren geleden,’ lacht Mogon.

Jakira staart hem woedend aan, maar houdt zich in. Ze wil eerst weten wat ze bedoelen met de jacht.

Mogon lacht.

‘De rest ook,’ sist hij.

Jakira maakt haar riem los en doet een stap achteruit. Dan opent de vierde man de deur en Genak geeft Jakira een duw. De jonge vrouw valt achteruit en rolt over de vloer van de cel. Ze kreunt even als ze tegen de muur botst. Dan slaat de deur terug dicht. Langzaam richt ze zich op en voelt ze haar krachten langzaam weerkeren en kijkt om zich heen. De soldaten verwijderen zich. Jakira’s kleren door een bewaker opgeraapt en in een donker gat gesmeten. Terwijl ze naar beneden vallen, verdwijnen ze plots; Jakira merkt in de cel dat er tegenover elkaar twee deuren zijn. Dan ziet ze een vuil groenhuidig meisje op haar toe kruipen. Ook dit meisje is naakt.

‘He, een oude bekende, welkom in dit paleis,’ lacht ze.

‘Quana? Hoe kom jij hier’ vraagt Jakira.

‘Hebben ze jou ook gegrepen.’

‘Ja, maar ik ben hier omdat ik wil weten wat ze met de jacht bedoelen.’

‘Daar zouden wij aan deel moeten nemen, heb ik gehoord. Maar waaruit de jacht bestaat, weet ik nog niet.’

‘Wie zijn je vriendinnen?’ vraagt Jakira.

‘Dit zijn Dihona, Sorni, Tara en Rayna, een amazone,’ antwoordt de groenhuidige, terwijl ze op de vier anderen wijst. ‘We zitten allen in hetzelfde schuitje.’

‘Een amazone. Wat bedoel je?’

‘Ik kom uit het noorden, vrouw. Een amazone laat niet met zich spotten.

‘Een toch zit je hier samen opgesloten, Rayna. Amazone of niet, wij zitten allen in hetzelfde schuitje,’ glimlacht Jakira, terwijl ze telepathisch aan Quana vraagt:

Heb je al esperkrachten gebruikt.’

Ik heb geprobeerd om contact op te nemen met Dargo, maar dat is mij niet gelukt,’ denkt Quana.

Was jij ook onderweg naar Jorgank.

Ja, samen met Dargo en Iljane, een jonge vrouw. Maar tijdens de laatste storm raakte ik hen kwijt en viel toen in handen van die soldaten. En zo belandde ik hier.

Gelukkig hebben de soldaten geen enkel idee van onze krachten.

Dat klopt, Jakira. Is het geen tijd dat we onze krachten aanspreken. Voor ze het beseffen zijn wij hier al buiten. Alleen durfde ik het nog niet, maar nu we met twee zijn, kunnen we.

Nee, Quana. Voorlopig kunnen we beter hier blijven. Ik hoorde hier spreken van de jacht. Wat ze daar mee bedoelen, wil ik eerst ontdekken.

Oké, Jakira. We blijven nog even, maar dat ze niets proberen of ze zullen me leren kennen.

Ik denk niet dat, dat nodig zal zijn. Tot de jacht moeten we alleen maar trainen om in goede conditie te zijn.

Even kijkt Jakira naar de vier anderen, die niets van dit telepathisch gesprek gemerkt hebben, en zegt:

Laat ons dan maar gaan slapen.’

De volgende morgen wekt Dargo de drie anderen en ze maken zich klaar om verder te trekken.

‘Waar zou Jakira blijven?’ vraagt Janoro zich.

‘Misschien is ze in het dorp blijven slapen. Jij kunt het beste eens daar eens gaan kijken, Janoro. Ik moet onze twee vrienden hier naar de burcht begeleiden. Jakira kan mijn gedachten peilen, dus over een paar uur zien we jullie beiden wel terug,’ zegt Sinaron.

‘In orde. Ik hoop dat er niets gebeurd is.’

‘Kom, we gaan,’ zegt Sinaron en geeft zijn twee vrienden een teken.

Dargo en Iljane volgen Sinaron, terwijl Janoro hen nakijkt tot ze over de heuvel verdwijnen, dan stijgt hij op zijn paard en rijdt in de richting van het dorp. Maar plots hoort hij een paard naderen. Als hij het herkent, schrikt hij hevig. Het is alleen Jakira’s paard, van de jonge vrouw is nergens iets te zien. Hij grijpt het dier bij de teugel en rijdt verder naar het dorp. Hier vindt hij een man die een aantal soldaten gezien heeft.

‘Ze voerden een jonge blonde vrouw als gevangene met zich mee,’ vertelt hij.

Janoro rijdt snel achter de soldaten aan, maar zij hebben hun doel al bereikt. Als hij over de weg in de richting van de burcht rijdt, hoort hij plots zijn naam roepen.

Hij houdt beide paarden in en kijkt om. Dan herkent hij Sinaron en de anderen. Snel vertelt hij hen wat hij te weten gekomen is. Maar met hun vieren de burcht binnendringen, dat lijkt wel onmogelijk. Dargo is intussen al wel te weten gekomen dat het spel over drie dagen zal plaatsvinden.

‘Tot zolang zal er wel niets gebeuren met de twee meisjes,’ beëindigt Dargo zijn verslag.

‘De meisjes. Pas maar op, Jakira is geen zacht eitje. Ze heeft al een paar, zware misdadigers hun verdiende straf gegeven,’: glimlacht Sinaron.

‘Wat. Jakira heeft,’ schrikt Iljane.

Sinaron knikt en kijkt de anderen één voor één aan.

Intussen schijnen ook de eerste zonnestralen al enige tijd in de cellen onder de burcht binnen. Jakira is als eerste wakker en kijkt even naar de anderen. Ze voelt zich al veel beter. Langzaam draait ze zich op haar rug en concentreert zich. Haar gedachten dringen door de muren en verlaten uiteindelijk de burcht. Steeds verder en verder verwijderen haar telepathische gedachten tot ze plots een gedachte aan Quana opvangt. Snel verandert ze van richting en herkent het gedachtepatroon van Dargo. Juist als ze contact wil opnemen hoort ze een geluid aan de deur en schrikt wakker. Op hetzelfde moment draait de deur, tegenover de deur waardoor ze binnen gesmeten werd, open. Vijf gewapende soldaten komen de cel binnen.

‘Sta op. En snel,’ beveelt een van de twee.

De zes jonge vrouwen staan op en worden door de soldaten naar buiten geduwd. Even later staan ze voor een ondiep waterbad.

‘In het water. Ik wil dat jullie proper aan de training beginnen. Jullie zijn veel te smerig.’

De zes meisjes stappen erin en dompelen zich helemaal onder. Na een minuut of twintig worden keren de soldaten terug en hun kapitein zegt bevelend:

‘Eruit en volg ons.’

De zes jonge vrouwen stappen uit het koele water en lopen door de soldaten omringd naar een voertuig met een kooi erop. Twee andere mannen komen op dat moment uit een klein gebouw op hen toe. Eén van de twee werp dan kleren voor de voeten van de vrouwen.

‘Trek ze aan,’ klinkt een nieuw bevel.

‘Mogen we ons niet afdrogen,’ vraagt Tara.

‘Afdrogen. haha… Trek die kleren aan, meid. Het is warm genoeg. Jullie drogen zo ook wel.’

Jakira raapt twee bruine lappen stof op en slaat het grootste om haar heupen en maakt het op haar zijde vast. Quana en de vier anderen doen hetzelfde. In het tweede stuk is een gat en na even zoeken, terwijl de mannen lachen, vindt ze toch de juiste oplossing. Ze steekt haar rechterarm door het gat en maakt de twee uiteinden onder haar linkerarm vast met een knoop.

‘Niet slecht, Vrouw. Je hebt het snel gevonden. Nu de kooi in en snel,’ sist een van de twee mannen, terwijl de andere op de bok kruipt.

Quana wil ook nog iets zeggen, maar besluit na een blik op Jakira, om maar te zwijgen en volgt de anderen. Als laatste stapt ze de kooi in. Met een ruk zet de wagen zich in beweging. Meer dan een uur duurt de tocht doorheen de stad, waar ze bespot worden, door de inwoners. Sommigen werpen zelfs fruit naar de kooi. Jakira zucht opgelucht als ze recht naar een grote poort toerijden.

‘Ik denk dat we er zijn,’ fluistert ze en wijst in de richting van de poort.

Nadat de poort achter hen gesloten is, moeten ze uitstappen. Op de muren en de binnenplaats staan soldaten met gulzige ogen toe te kijken, als de naakte vrouwen van de wagen stappen. Onder leiding van de kapitein brengen de soldaten hen naar een binnenplaats, waar ze op een rij moeten gaan staan. De vijf soldaten vatten aan de kant van de binnenplaats post.

Nu mogen jullie lekker een paar rondjes lopen. Want over drie dagen rennen jullie voor je leven.’

Terwijl de vrouwen in een cirkel rondlopen, zegt de man:

‘Sneller. Op dit tempo zijn jullie binnen de eerste honderd meter dood. Sneller.’

Een tiental rondjes later, roept hij plots:

‘Stop! Allemaal op een rij. We gaan enkele spieroefeningen doen. En doe deze maal nog meer jullie best.’

Intussen observeren Sinaron en zijn vrienden het leven buiten de burcht, maar het levert hen niet zoveel op. Alleen de wetenschap, dat ze met hun vieren nooit tot binnen de burcht kunnen geraken. De bewaking is zeer streng. Overal zijn patrouilles.

‘Dan kunnen we alleen maar wachten tot de jacht begint. Als de kans zich voordoet moeten we snel ingrijpen,’ zegt Sinaron ontmoedigd.

‘Als ze hen maar niet doden.’

‘Nee, Iljane. Volgens de soldaat die ik daarstraks omkocht, krijgen ze wel een zware training, maar ze worden redelijk goed behandeld. Ze moeten in goede fysieke vorm zijn, anders is de jacht niet van tel voor de jagers.’

‘Dat klopt, vrienden. Deze morgen trachtte Jakira telepathisch contact op te nemen,’ merkt Dargo plots op.

‘Wat heb je, contact met Jakira gehad,’ zegt Sinaron.

‘Ja, , maar voor ze iets kon meedelen werd het contact verbroken. We konden geen gedachten meer uitwisselen. Ik voelde dat alles met haar een ook Quana in orde was.’

‘Zijn ze bij elkaar?’ vraagt Iljane.

‘Dat weet ik niet. Daar was het contact te kort voor,’ antwoordt Dargo.

Dan kunnen we alleen nog maar wachten en hopen dat ze ons hier niet ontdekken. Voor hen gaat de tijd traag voorbij, maar Jakira en haar lotgenoten liggen s’avonds uitgeput in de cel te slapen.

Ook de volgende dag moeten ze opnieuw zwaar trainen. De jonge vrouwen zijn opgelucht als ze op de laatste dag kunnen gaan slapen. Maar ze zijn te onrustig, waardoor ze pas na enige tijd in slaap vallen.

‘Als ik nu eens probeerde te teleporteren. Nee, als het mislukt breng ik de anderen misschien in gevaar,’ denkt Jakira.

‘Jakira, wat wil je doen. Kan jij teleporteren?’

‘He o, ben jij het. Quana. Heb je mijn gedachten gevolgd.’

‘Ja, maar kan je het’ antwoordt de roodharige nog steeds fluisterend.

‘Misschien wel Quana, Volgens Anya wel, maar het leek hem beter om niets te forceren. En daarbij het lijkt me beter om te proberen meer over die jacht te ontdekken.’

Heel vroeg in de morgen worden ze gewekt en soldaten leiden hen door verschillende gangen naar buiten. Daar worden ze samen met zeven andere meisjes in een kar geduwd. Dertien ridders, waar onder de Seran en zijn twee vrienden, rijden te paard met de kar door de poort. Ze worden door twee karren gevolgd. Een van de twee is met grote honden gevuld.

Sinaron en zijn vrienden zien de karren voorbij rijden, maar beseffen niet dat dit de kans waarop ze al dagen wachten. Jakira en Quana voelen zich opnieuw heel zwak en kunnen zich niet concentreren. Jakira denkt de reden te weten, maar weet nog niet hoe het kan.

Genak straalt een vreemde straling uit, die hun krachten verlammen. Hoe zeer ze het ook probeert om opnieuw in telepathisch contact te komen met Sinaron of een van de anderen. Het lukt haar niet.

Na een paar kilometer draaien ze af naar het westen. Honderd meter verder wachten drie vrouwelijke ridders, ze stoppen en de meisjes moeten uitstappen.

‘Op een rij, meisjes. En snel,’ zegt de leidster.

De meisjes gaan op een rij staan. Uit de derde kar stappen op dat moment zeven jongemannen tussen de vijftien en de negentien jaar oud. Zij moeten in de rij naast de meisjes aanschuiven.

‘Zo dat is beter. Nu kunnen we beginnen,’ lacht een van de ridders.

‘Oké, luister goed. Jullie krijgen een paar minuten voorsprong. Dan gaan wij jullie lekker opjagen. Als jullie de rivier, die ongeveer 10 kilometer verder ligt, bereiken, dan zijn jullie vrij, tot een van jullie ooit weer in onze handen valt. Maar pas wel op, alleen de richting van de rivier is vrij. Alle andere richtingen worden bewaakt en de soldaten zijn met pijl en boog gewapend,’ zegt de leider.

‘Jullie voorsprong is aan het slinken, meiden. Maak dat jullie wegkomen.,’ lacht de Seran.

De dertien vrouwen kijken elkaar even aan en rennen dan, samen met de jongemannen, het bos in.

Intussen bereiden de ridders zich voor. Aan hun riem hangt een middellang zwaard en ze hebben elk een boog mee. Ongeveer vijftien minuten later rennen ze hun prooien achterna. Ieder van hen heeft een speurhond bij zich en een kledingstuk van hun prooi.

Jakira, Quana en twee van haar celgenoten, drie jongens en twee andere meisjes zijn bij elkaar in een grot en vinden een uitweg langs de andere zijde van de berg. Maar ze hebben veel tijd verloren met het zoeken naar een uitweg.

Jakira gaat alleen terug en veroorzaakt telekinetisch een instorting in het midden van de gang.

Dan probeert ze Dargo telepathisch te bereiken. Ze peilt steeds verder tot ze plots een contact heeft met een jonge vrouw. Haar naam is Iljane. Uit haar gedachten kan ze opmaken dat Janoro, Dargo en Sinaron bij haar in de buurt zijn. Op dat moment ontdekt de vrouw haar gedachten en wil zich snel afschermen.

‘Quana.’ seint ze nog, het contact verbroken wordt.

Het meisje probeert dan maar opnieuw en zucht opgelucht als Iljane haar gedachten weer opengesteld heeft. Snel brengt ze haar telepathisch op de hoogte van hun toestand. Jakira deelt haar mee dat zij en Quana, hen over enkele dagen in het dorp zullen ontmoeten.

‘Jakira. Kom je. We moeten verder.; zegt Quana op dat moment.

‘Ik heb jou vriendin Iljane op de hoogte gebracht van onze toestand. Zij wacht ons, met de anderen, in het dorp op als we hieruit komen,’ legt Jakira uit, terwijl ze haar vriendin volgt.

‘Heb jij contact met Iljane gehad?’

‘Ja, daar even. Kom, we volgen de anderen.

Hun vijf achtervolgers zijn intussen, door de instorting, voor enige tijd, het spoor bijster geraakt. Zij moeten omheen de heuvel trekken. Jakira en de acht anderen hebben intussen hun vlucht naar de rivier verder gezet. Plots blijven ze verrast staan. Een van de andere meisjes ligt in het gras. In haar dij steekt een pijl. Jakira onderzoekt haar en merkt dat de pijl met een zwaar verdovend middel ingesmeerd is. Een veertigtal meter verder ligt nog een meisje. Ook zij is verdoofd, zij heeft een steekwonde in haar zijde.

Terneergeslagen trekken onze vriendinnen verder in de richting van de rivier. Aan de voet van een heuvel ligt een derde meisje. Haar beide benen zijn allebei door een pijl doorboord. Enkele meters van haar ligt een jongeman. Hij is drie maal licht door een zwaard geraakt, maar blijft toch doodstil op de grond liggen.

‘He, horen jullie dat ook,’ zegt Anon, een van de jongens.

De anderen kijken om zich heen.

‘Ja, het komt van daar,’ merkt Quana.

Ze lopen in de richting van het geluid en blijven plots verrast staan. Een drietal soldaten hebben de twee meisjes, die onze vrienden eerst verdooft vonden tot bij een waterplas gesleept. In deze waterplas zitten drie op kwallen lijkende wezens.

‘Ha, wat is dat? Ze veranderen van vorm,’ zegt Tara.

‘Ssst. straks horen ze ons nog,’ fluistert Jakira.

Ook de anderen zien het. Twee van de kwalwezens nemen de vorm aan van de bewusteloze meisjes. Dan stappen, ze uit het water. Twee soldaten hebben intussen de kleren van beide meisjes uitgetrokken en geven deze nu aan hun evenbeelden.

‘Wat gebeurt hier?’ fluistert Quana.

‘Als ik dat eens wist…. Maar we moeten het zien uit te vissen,’ merkt Jakira op.

‘We hebben ze nog twee,’ horen ze een van de soldaten zeggen.

‘Haal ze naar hier. Ik breng deze twee naar de brengplaats,’ zegt het derde kwalwezen.

‘In orde. We zien jullie over enkele minuten hier weer,’ zegt een soldaat.

‘Kom, we zijn hier weg, voor ze ons opmerken,’ fluistert Quana.

Even later maakt het groepje zich gebukt uit de voeten. Pas als ze ongeveer honderd meter verder zijn, durven ze zich oprichten en kijken elkaar niet begrijpend aan.

‘Wat is hier gaande?’ vraagt Otan, een andere jongeman.

‘Dat weet niemand van ons op dit moment,’ antwoordt Jakira.

‘We moeten verder, vrienden. He, wat…’ merkt Tara op.

Dan horen ze allemaal enkele kreten en laten zich in het gras vallen. Even blijven ze liggen, maar dan sluipen naar de bomen toe. Dan verstarren ze. Voor hun ogen wordt Sonara een achttien jarig meisje in het nauw gedreven.

‘Nee. stop dan toch. Ik heb niets gedaan,’ horen ze haar smeken.

Jakira en haar vriendinnen sluipen dichterbij. Dan geeft de blonde vrouw het sein en voor de mannen het beseffen zijn ze uitgeschakeld. Ze nemen de wapens van de drie mannen mee en maken dat ze wegkomen. Jakira heeft een zwaard, terwijl de anderen de drie bogen nemen.

Jakira onderzoek de wapens en beseft dat ze allemaal in een verdovend middel gedompeld zijn. Ze snappen er niets van.

Plots merken ze twee mannen op die een vrouw achtervolgen. Ze heeft een pijl in haar schouder steken.

He, dat is Rayna…’ merkt Quana op.

‘Die amazone, ben je zeker.’

‘Ze is het, Jakira. Maar zo te zien krijgen ze haar niet te pakken,’ glimlacht Quana.

Daar ben ik niet zo zeker van. Kijk maar ze, ze laten hun honden het werk doen,’ schrikt een van de anderen.

Op dat moment schieten de twee honden hun prooi achterna. Maar tot de verbazing van Jakira en haar vrienden vallen de dieren de vrouw niet aan, maar drijven haar terug naar beide achtervolgers.

Jakira geeft de anderen een teken en de groep sluipt in verschillende richtingen tussen de bomen naar beide soldaten toe. Een van de mannen slaat de vrouw, die voor hem bleef staan, tegen de grond.

‘Die zal een goede aanwinst zijn voor onze plannen. X-kon. Kom, we brengen haar naar de rivier.

Maar Rayna is niet bewusteloos en stampt plots tegen zijn benen. De man valt op de grond. De andere man is echter sneller en slaat in haar maag, waardoor ze dubbelklap. Dan geeft hij haar met een mes een lichte snede aan de schouder. De amazone wankelt even en stort dan als een blok ineen.

Op dat moment springen onze vrienden uit het struikgewas. De man op de grond rolt snel opzij en grijpt naar zijn wapen. Maar Tara geeft hem geen kans. Haar pijl treft hem in het hart. De andere maakt dat hij wegkomt. Maar hij wordt door twee pijlen in zijn rug getroffen. Dood, terwijl hij een luidde kreet slaakt, valt hij neer.

Onze vrienden nemen de wapens van de twee doden mee. Quana kijkt even naar ze Rayna, maar die blijkt zeer zwaar verdoofd te zijn. Ze kan haar het best laten liggen en staat dus maar op. Even kijkt ze naar blonde vriendin, die op haar staat te wachten. Jakira geeft een teken en beiden volgen de anderen op hun tocht naar de rivier. Als ze zo ongeveer driehonderd meter afgelegd hebben horen ze plots gelach en wapengekletter.

Terwijl de groep zich tussen enkele bomen verstopt, gaan Jakira en Quana eens kijken. Op de open plek zien zij een jongeman met een stok gewapend tegen een ridder vechten. Twee anderen kijken lachend toe. Tegen een boom zien ze een meisje, dat een ridder kust en zo te zien heeft zij er plezier in.

Plots ziet Jakira haar hand omhoog flitsen en met een mes naar beneden steken. Het staal boort zich in zijn keel en na een korte stuiptrekking, blijft de man doodstil liggen. Maar de twee, die stonden te lachen, hebben zijn doodsgerochel gehoord. Snel grijpen ze hun wapens. Het meisje probeert nog te vluchten, maar met een slag slaat de man haar hoofd eraf.

‘Zo, jij bent er geweest, vuil serpent.’

De jongeman staart echter verstard naar het hoofd van het dode meisje en vergeet even zijn verdediging. Dat is zijn noodlot. Hij beseft het pas als het staal door zijn borst gestoten wordt.

Langzaam zakt hij op de grond en valt dan voorover.

‘Ik denk niet, dat Yavar tevreden zal zijn met hun dood, Jokro,’ zegt een van de mannen.

‘Ik weet het, maar ik werd zo woedend, toen ze T-kar doodstak,’ antwoordt de andere.

‘Dat zal niet veel uitmaken, Jokro. Met hem erbij zijn er al drie van jullie, die er geweest zijn,’ zegt een stem plots achter hen.

Verbaasd draaien de twee zich om. Ze schrikken wel even als ze zien dat de meisjes gewapend zijn. Jokro, die het meisje onthoofde, grijpt zijn wapen stevig vast en stapt op de meisjes toe. De drie jongemannen kunnen van het groepje het beste met de bogen omgaan. Zij staan tussen de bomen verborgen. Zij dienen als rugdekking.

‘O, meisje. Wil jij het alleen tegen ons beiden opnemen,’ lacht de man.

‘Nee, moordenaar. Tegen dat je maat zijn wapen in de hand heeft, ben jij er al geweest,’ sist Jakira en weert met gemak zijn eerste slag af.

Dan gaat ze zelf in de aanval en door een harde slag van Jakira vliegt de hand met het zwaard van de man opzij en Jakira draait bliksemsnel om haar as en steekt toe. Haar zwaard dringt in de borst van de man, die een vreselijke kreet slaakt. Schokkend valt hij op de grond. De andere krijger valt Jakira aan, maar zij heeft hem al opgemerkt en vangt de slag op met haar zwaard. Zo snel ze kan weert ze zijn woeste aanvallen af.

‘Zo nu praat je al minder, he meid. Mijn maat kon je de baas, maar ik ben voorbereid.’

‘Ken je mij niet meer, Jokro,’ zegt Jakira met een glimlachje op haar lippen.

‘Nee, wacht eens… Ja, toch wel. Jij bent die Jakira, die Mogon….’

‘Dat klopt. En jij bent niet meer dan een moordenaar.’

‘Nee, Jakira. Ik sta in dienst van Yavar, zoals mijn vrienden Genak en Mogon.’

‘Yavar. Ik dacht Umoen, de koning jullie meester was.’

‘Umoen is dood, Jakira. Yavar heeft zijn gedaante aangenomen en Herast nu over deze streken.’

Even kijkt Jakira de krijger verbaasd aan.

‘Yavar dus,’ fluistert ze.

‘Genak en ik behoren tot het nieuwe ras dat deze planeet zal bevolken. Mogon wordt vandaag in dit ras opgenomen.’

‘Het nieuwe ras. Welk ras.;’ fluistert Jakira.

‘De Oekas. Wist je dat nog niet, uitverkorene.’

‘Nee, wat is hier gaande?’

‘Het spijt me, Jakira. Ik heb al teveel gezegd. Nu wordt het tijd om jou te verdoven, zodat mijn lotgenoten jou lichaam kunnen overnemen.’

‘Overnemen. Wat bedoel je?’

‘Dat zal je nooit weten, uitverkorene.’

Jakira kijkt hem plots aan en heft haar zwaard omhoog.

‘Zo gemakkelijk zal ik het je niet maken, Jokro.’

‘Laat je wapen maar vallen, je hebt toch geen enkele kans.’

Even voelt Jakira zich plots moe worden.

‘Ook een soort esper,’ denkt ze, terwijl ze hem ziet grijnzen.

Ze verzamelt snel al haar krachten en valt hem zonder iets te zeggen aan. Maar met zijn schild slaat hij al haar aanvallen af. Hoe hard Jakira ook probeert, met al haar aangeleerde trucjes, het lukt haar niet om door zijn verdediging te dringen. Dan slaat Jokro plots toe. Door de harde slag, verliest de blonde vrouw haar zwaard. Haar vrienden schrikken en kijken dan verbaasd toe hoe de jonge vrouw en slag met haar blote arm opvang.

Verbaast staart Jokro haar aan.

‘Wat??? Hoe. Dat kan niet,’ stamelt hij.

Jakira maakt echter van de gelegenheid gebruik en haar hand schiet vooruit. Een luidde slag klinkt over de plek, als haar hand doorheen zijn schild stoot. Een ruk en de man is zijn schild kwijt.

Jokro grijpt dan zijn zwaard met twee handen vast. Maar Jakira duikt opzij en slaat naar het zwaard. Haar hand botst zo hard tegen het plat van het wapen, dat het uit zijn hand vliegt. Maar de man geeft zich niet gewonnen en grijpt Jakira plots vast, terwijl hij een mes trekt.

Dan steekt hij toe en het wapen gaat zonder tegenstand doorheen haar borst en boort zich in de zijne. Verbaasd staart hij naar het wapen, dat uit zijn borst steekt en kijkt dan naar Jakira, die voor hem staat te lachen. Langzaam valt hij voor haar voeten in het gras. Op hetzelfde moment hoort ze een gekraakt en Jakira kijkt verbaasd naar Jokro, die langzaam in een vormloze brij verandert.

‘Hoe deed je dat, Jakira,’ vraagt Quana verbaasd, terwijl ze naar het gat in Jakira’s kleed staart.

Jakira steekt haar vinger door het gat en glimlacht.

‘Dat weet je toch wel, Quana. Ik kan mijn lichaam van materie veranderen. De eerste maal in een soort metaal, de tweede keer een gasachtige stof.’

‘Wat??? Ja, dat wist ik, maar dat mes ging door je heen.’

‘In het complex hebben jij en Dargo toch ook Esper-training gehad,’ fluistert Jakira.

‘Ja, maar buiten gedachten lezen en kleine wonden genezen, heb ik nog niet veel bereikt.’

‘Dat komt nog wel, Quana,’ zegt Jakira.

‘He, Jakira. Weet jij wat is?’ vraagt Tara.

Jakira kijkt om en kijkt even naar de andere vormloze brij, waarheen het meisje wijst.

‘Dat is zoiets als deze, hij noemde zichzelf een Oeka. Maar wat dat voor iets is weet ik ook niet.’

Quana kijkt even op de brij, die ooit Jokro was neer en zegt:

‘Zag dat er als een mens uit. Als ik het niet zelf gezien had, zou ik het nooit geloven,’ fluistert ze.

‘Laat ons verder gaan, vrienden. Maar wees op jullie hoede.’

‘Okee, Jakira. Laat ons gaan.’

Het groepje volgt Jakira, terwijl ze spiedend de omgeving in het oog houden. Maar als ze twee uur later de rivier naderen, klinkt plots een stem achter hen.

‘Ha, ha. Daar zijn jullie. De enige die zover kwamen.’

Jakira draait zich om en herkent de Seran.

‘Ren verder naar de rivier. Ik hou hen wel op.,’ fluistert ze en haar vrienden rennen verder, terwijl Jakira door twee soldaten aangevallen wordt.

Ze heeft er echter niet de minste moeite mee. Een van de twee slaat ze gewoon de lucht uit zijn longen en hij rolt achterover de heuvel af naar de rivier toe. De andere geeft ze een harde klap tegen zijn hoofd, zodat hij bewusteloos neerstort.

‘Nu is het mijn beurt. Jij bent te gevaarlijk voor ons om te blijven leven,’ hoort ze plots een stem zeggen.

Dan staan Genak en Mogon voor haar. Ze trekt haar schouders op en spot:

‘Jokro heeft al geboet. Jullie zijn nog met twee.’

‘Geboet, voor wat.’

‘Wat weet je dat niet meer?’ vraagt Mogon.

‘Wat zou ik moeten weten, soldaat,’ sist Genak.

‘He, Genak. Ik ben je vriend. Dus.’

‘Mijn vriend, je was de vriend van Genak, de moordenaar, die dolgraag een groot soldaat wou zijn. Jij, Mogon telt niet mee, jij hoort nog niet bij ons.’

‘Wat, wie ben jij dan?’

‘Kijkt maar naar het meer, Jakira. Je wilt de reden weten waarom jij je zo zwak voelde. Dat was ik en ook mijn rasgenoten, die zich nu nog in het meer bevinden. Wij neutraliseren uw levenswil, waardoor jij steeds zwakker wordt. We kunnen je zelfs doden, alleen maar door het te willen,’ legt Genak uit.

Jakira kijkt om en schrikt als ze de kwalachtige wezens ziet. Enkele van hen zijn half vervormt en Jakira herkent enkelen van haar groep. De echte ziet ze bewusteloos op de oever liggen. Enkel Quana wordt niet gekloond. Zij staat roerloos op de oever naar Jakira en Genak te kijken.

‘Nee, Jakira. Ze zijn niet dood. Hun lichamen worden later opgebaard in een soort cocon op een geheime plaats. Mijn volk de Oekas heeft hen nodig om hun vorm in stand te houden. De meeste belangrijke mensen in dit koninkrijk zijn al overgenomen en de anderen zullen volgen. Deze stappen zijn nodig om deze planeet aan onze levensbehoeften aan te passen. Je moet begrijpen dat mijn volk afkomstig is van een planeet waar een heel ijle zuurstof atmosfeer Herast,’ gaat Genak verder.

‘Waarom zijn jullie hier?’ vraagt Jakira dan, terwijl ze zich steeds zwakker voelt.

‘Onze thuisplaneet had duizenden jaren geleden te kampen met een overbevolking. Daarom werden eerst enkele planeten gekoloniseerd en moesten we verder gaan en zo kwamen we hier. Nu is deze planeet aan de beurt. Jij, Quana en nog een paar anderen vormen een gevaar voor ons.’

‘Quana en ik. Waarom?’

‘Jullie gaven. Eerst dachten we nog dat we jullie konden gebruiken, maar nu blijkt dat onmogelijk.’

‘Gebruiken!!!’

‘Ik neem jou wel voor mijn rekening. Quana laat ik aan mijn volk over.’

Jakira schrikt en kijkt naar Quana, die nog steeds als verlamd naar haar staat te kijken op de rand van de rivier.

‘Kijk maar goed, Jakira. Over een paar seconden wacht je hetzelfde lot.

‘Quana!!!’ roept Jakira uit, maar het is te laat.

Een van de kwalwezens richt zich achter de jonge vrouw op en een deel van zijn lichaam verandert in metaal.

Jakira ziet plots vier scherpe stalen spiesen uit zijn lichaam naar Quana schieten. Het lichaam van haar vriendin wordt op vier plaatsen doorboord en de spiesen trekken zich dadelijk terug in het lichaam van de kwal die terug in het water verdwijnt. Quana wankelt achteruit, terwijl bloed uit haar mond en uit de wonden loopt. Dan valt ze achterover in het meer.

Even fluistert Jakira, met ingehouden woede:

‘Quana, daar zullen jullie allen voor boeten.’

Dan keert ze zich met een ruk om naar Genak, die hierdoor even verrast wordt. Maar dan stuurt hij al zijn kracht naar de blonde vrouw. Jakira voelt de zwakte weer in zich opkomen en ziet de armen van Genak plots veranderen in scherpe punten.

Ook Mogon, die opnieuw schrikt.

‘Wie of wat ben jij?’

‘Een van de toekomstige Heersers van deze planeet,’ lacht Genak.

Voor Jakira iets kan doen werpt Mogon zich op zijn vroegere vriend, maar hij bereikt hem niet. Een arm van Genak doorboort zijn borst en de man valt naast Jakira op de grond. De grond onder zijn lichaam kleurt rood.

‘Ik hoo.pte m.ijn sch.uld uit h.et verle. Go.oed te ma.k.en, maa.r mi.ss.lu,’ stamelt hij nog, maar dan valt zijn hoofd achterover en een laatste schok door zijn lichaam.

‘Nu is het uw beurt, Jakira,’ sist Genak en steekt toe.

‘Dan kreunt hij van de pijn als zijn stalen armen afbreken op het gepantserde lichaam van Jakira.

‘Snel vormt hij zijn armen weer om naar menselijke armen en merkt dat zijn handen afgebroken zijn.

‘Ik ben ook een transvormer, Oeka,’ sist ze en steek toe.

Haar armen dringen doorheen zijn lichaam en terwijl hij een afgrijselijke kreet slaakt, valt zijn lichaam in stukken uit elkaar. Jakira draait zich om en rent naar het water toe.

Plots schrikt ze. Een van de Oekas. Spuit iets geel op haar toe. In een reflex probeert ze opzij te springen, maar het is te laat. Ze wordt door de gele stof geraakt en krimpt in elkaar van de pijn. Haar huid verschroeit voor haar ogen. Even wankelt ze, maar dan valt ze achterover en blijft roerloos liggen. Haar ogen kijken star naar de lucht, terwijl haar huid meer en meer verschrompelt.

‘Spijtig dat we die twee moesten doden. Ze waren een grote aanwinst geweest,’ zegt een van de Oekas.

‘Dat was veel te gevaarlijk. Met hun krachten hadden ze zich misschien uit onze cocons kunnen bevrijden en dan. Nee, het is beter zo,’ merkt een andere op.

‘Nu die andere drie nog.’

‘Daar zorgt Gorok wel voor. Hij zal hen wel naar hier brengen. Eerst krijgen ze de resten van Jakira en Quana te zien, maar dan moeten ze gedood worden.’

Tijdens dit gesprek hebben ze echter niet gemerkt, dat het lichaam van Jakira dichterbij het water ligt. Opnieuw verheft het zich een paar centimeter van de grond en zweeft nog meer naar het water toe. Als ze bij de vijfde poging boven het water hangt, merken de Oekas het en grijpen snel in. Hun telekinetische krachten houden het lichaam vast, maar ze kunnen het niet dichter bij de kant brengen. Plots beginnen ze hun greep op het lichaam te verliezen.

‘Kijk, haar armen, haar bovenlichaam en de helft van haar linker been zijn al weggevreten. Laat de rest maar in het water vallen, over enkele ogenblikken is er van haar niets meer over,’ roept een Oeka.

Ook de anderen hebben het gemerkt en trekken hun telekinetische krachten terug. Jakira’s lichaam, of wat er nog van over is, valt met een luidde plons in het water en zinkt dadelijk naar de diepte.

8. Janoro

Verschillende dagen later bereiken ze een klein dorp, Forah genaamd. Ook dit dorp is door de storm geteisterd en een deel ligt in puin.

Aan de rand van het dorp maken ze de paarden aan een paal vast en lopen te voet het dorp in. Terwijl ze tussen de huizen naar het plein in het midden toelopen, zien ze verschillende gewonden, die door dorpelingen verzorgd worden. Beiden worden nagestaard als ze voorbij zijn.

Jakira verstijft even als ze het schavot in het midden van het plein ziet staan. Eromheen staan een veertigtal mensen. Op het schavot staan drie mannen. Twee ervan hebben een zwarte kap en houden een jongeman van ongeveer 19 jaar oud, die een strop om zijn nek heeft, bij zijn armen vast.

Een man, in een lang kleed, leest de beschuldiging voor.

‘Janoro, u werd betrapt bij het stelen van onze noodrantsoenen. Voor deze daad werd u schuldig bevonden en volgens onze wetten veroordeelt tot de dood door de strop.

‘Schuldig aan diefstal van eten,’ fluistert Jakira, terwijl ze de gedachten van de jongeman scant.

Snel trekt ze haar rugzak van haar schouders en geeft hem aan Sinaron. Dan stapt ze tussen de mensen naar het schavot toe en klimt er langzaam, langs de ladder, op.

Verbaasd kijken de omstanders haar aan.

‘Mensen, dit zijn zware tijden voor jullie, maar ook voor deze jongeman, die jullie met de dood willen bestraffen.’

‘In plaats van elkaar te doden, moeten jullie elkaar helpen. Want jullie zullen elkaars hulp in de komende jaren hard nodig hebben.’

‘Maar de aanwezigen zijn woedend en roepen:

‘Hij is een dief. Aan de galg met hem.’

De twee mannen met zwarte kappen laten de jongeman los en een van hen loopt op de hendel toe. Jakira draait zich snel om en concentreert zich.

Voor de verbaasde ogen van de aanwezigen loopt de man plots op de jongeman toe en neemt de lus van zijn nek. Tot ieders verbazing steekt hij zijn hoofd erdoor en gaat op het valluik staan.

‘Jakira, wat haal je nu weer uit. Als dat maar goed gaat,’ denkt Sinaron.

Dan kijkt Jakira naar de tweede gemaskerde man.

‘Jij. Haal de hendel over.’

De man kijkt haar verschrikt aan.

‘Nee, dat kan ik niet.’

‘Daareven wel en nu niet. Dus wel dieven, maar geen moordenaars,’ sist Jakira en concentreert zich opnieuw.

De man verstijft even, loopt dan naar de hendel toe en grijpt hem stevig vast. De andere man die de lus om zijn nek heeft, is uit de controle van de hypnosekrachten van Jakira bevrijd en zijn toestand dringt tot hem door. Trillend van angst trekt hij de kap van zijn hoofd en probeert dan de lus te verwijderen, maar Jakira houdt die telekinetisch op zijn plaats.

‘Deze twee wilden een moord plegen. Hebben zij volgens jullie wetten de doodstraf niet verdiend,’ klinkt de stem van Jakira.

Maar het is doodstil op het plein. Niemand zegt iets tot plots een stem weerklinkt:

‘Nee, dat is mijn man. Alstublieft, vrouwe. Laat hem leven.’

‘Wie zegt dat ik hem wilde doden, terwijl een lesje voldoende is,’ lacht Jakira, terwijl ze beide mannen vrijlaat.

Ook de andere trekt nu zijn kap af en loopt op zijn maat toe, die nog steeds op het valluik staat. Samen verwijderen ze de lus en kijken dan naar het meisje, die de boeien van de jongeman losmaakt. Dan merkt ze het teken op zijn rechter bovenarm op. Het is hetzelfde als dat op haar arm.

‘Jij ook. Wie ben jij?’ vraagt ze.

‘Janoro, een rondreizende krijger. Het spijt me van dat eten, maar door de storm verloor ik alles wat ik bezat,’ stamelt hij.

‘Janoro. Bent u ook op weg naar Jorgank.’

‘Ja, hoe.’

‘Ik ben een leerlinge van Anya, zoals jij. Mijn naam is Jakira’ antwoordt Jakira

‘Jij dus ook. Mag ik mij dan bij jullie voegen,’ zegt Janoro, maar zwijgt plots als hij de jonge vrouw ziet schrikken.

Jakira heeft gedachten van een bezorgde moeder opgevangen. Met een sprong is ze van het podium af en verdwijnt tussen de hutten.

‘Mijn naam is Sinaron. Voeg je maar bij ons, we hebben eten genoeg. Een lotgenoot is altijd welkom.’

Janoro kijkt de krijger even aan.

‘Oké, krijger. Wie is die mooie meid?’

‘Een esper zoals jij, maar pas op. Ze staat haar mannetje,’ glimlacht Sinaron.

‘Ook een esper. Dan moet ik oppassen, als ze mijn gedachten gelezen heeft. Oei, daar kan ik maar beter niet aan denken.’

Sinaron kijkt hem even vreemd aan.

‘Je bent toch geen telepaat,’ grijnst Janoro.

‘Nee, ik ben geen esper. Alleen een dienaar van Anya. Ik moet haar bijstaan en helpen.’

‘En je bent verliefd op haar geworden, zeker.’

‘Goed geraden en zij op mij. Dus met je handen van haar af of je zult wat beleven.’

‘Oké, krijger. Laat ons vrienden zijn.’

‘We zien wel. Kom, we gaan kijken in welk wespennest ze zich nu weer gestoken heeft,’ lacht Sinaron.

Intussen blijft Jakira staan en kijkt naar een ingestort gebouw. Dan knielt ze naast een vrouw, die voor haar twaalf jaar oude dochter op haar knieën zit. Haar man samen enkele anderen staan langs de andere zijde met een moedeloze blik in hun ogen. Ze beseffen dat ze hier niets meer kunnen doen. Het meisje is stervende en ademt piepend.

Dan kijkt Jakira naar de dochter. Ze werd bedolven onder een neerstortend dak en heeft verschillende ribben gebroken. Haar benen en linkerarm zijn verbrijzeld en zitten helemaal onder het bloed. Even kijkt Jakira naar de moeder en richt haar blik dan op het koortsige gelaat van het gewonde meisje.

‘Vrees niets, Geona. Over enkele ogenblikken zul je, je al veel beter voelen,’ horen de omstanders Jakira zeggen.

De moeder kijkt de jonge vrouw naast haar verbaasd aan en ziet plots dat ze een teken geeft. Bijna mechanisch staat ze recht, terwijl Jakira zich concentreert.

‘Wat!? Dat kan niet.,’ stamelt de vader, als hij plots een geelgroen licht omheen het bovenlichaam en de linker arm van het meisje ziet verschijnen.

Terwijl Jakira zich op de benen concentreert en haar genezende krachten opnieuw inzet, verdwijnt het licht om de linkerarm die er weer gezond uitziet. Het meisje ademt ook niet meer piepend, maar heeft het bewustzijn verloren.

De omstanders wijken plots achteruit, terwijl ze trillend naar het geelgroene licht staren, dat nu de beide benen van het meisje omgeeft. De tijd gaat voorbij en plots verdwijnt het licht langzaam.

Wankelend staat Jakira recht en fluistert:

‘Neola, help uw dochter. Ze is nu bewusteloos, maar ze zal leven.’

Even kijkt de vrouw haar aan

‘Bent u een godin.’

‘Nee, Neola. Een gewone mens zoals jullie.’

Neola kijkt even naar haar dochter, die weer normaal ademt en knielt dan naast het jonge meisje. Voorzichtig tast ze naar de benen van haar dochter en voelt de gezonde huid.

Dan kijkt ze naar Jakira en fluistert:

‘Dank u, vrouwe.’

Jakira wankelt tot tegen de muur van een huis en blijft er even staan, terwijl ze toekijkt hoe Neola en haar man, hun dochter, Geona in hun armen naar het beschadigde huis van de buren dragen.

Langzaam voelt Jakira haar krachten weerkeren en keert dan terug naar het plein, waar het nieuws zich al verspreid heeft.

De aanwezigen wijken uit elkaar als ze naar het schavot toestapt.

‘Breek dat ding af,’ zegt Jakira zwak. ‘Zoiets dient alleen om moordenaars en nietsontziende rovers te straffen.’

Sinaron kijkt haar even in de ogen, maar beseft dat hij haar nu niet kan helpen. Voor het schavot blijft ze staan en keert zich tot de dorpelingen.

‘Breng me bij de zwaarst gewonden, ik zal proberen hen te helpen,’ zegt ze.

Tegen de avond zakt Jakira uitgeput in elkaar. Sinaron en Janoro dragen haar met een draagberrie naar een bijna intacte hut, waar ze in slaap valt. Nadat Janoro de hut verlaten heeft, geeft Sinaron een bevel aan zijn hypsoon. Deze neemt contact op met die van Jakira en langzaam verdwijnen haar kleren. Sinaron kijkt even naar de jonge vrouw en dekt haar dan toe met een deken. Janoro, hun nieuwe lotgenoot gaat intussen voor de deur op wacht staan en merkt een jong meisje op, dat naderbij komt.

‘Mag ik binnen, krijger,’ vraagt ze.

‘Het lijkt me beter van niet, meisje. De geneester is zeer moe en moet slapen.’

‘Ik kom om haar te helpen, niet om haar raad. Ze heeft mij een paar uur geleden genezen.’

‘Ben jij dat meisje, Geona.’

‘Ja.’

‘Oké, het zal wel geen kwaad kunnen,’ zegt Janoro dan en opent de deur.

‘Sinaron, hier is iemand, die wil helpen,’ zegt hij.

Sinaron kijkt om en lacht als hij Geona herkent.

‘Kom binnen. Ik kan je hulp goed gebruiken. Maar ben je al terug op krachten,’ vraagt Sinaron, terwijl Janoro de deur weer sluit.

‘Nog niet helemaal. Maar ik voel mij sterk genoeg,’ antwoordt het meisje, terwijl ze naar het bleke gelaat van de blonde vrouw.

‘Z.zal toch niet. Hoe kan ik haar helpen,’ stamelt ze.

‘Haar naam is Jakira, meisje. Ze heeft teveel van haar krachten gevergd, maar ze zal met een goede verzorging wel beter worden,’ lacht Sinaron.

‘Wat moet ik doen?’

Even kijkt Sinaron haar nadenkend aan.

‘Blijft jij hier tot aan het avondeten, dan kom ik je aflossen.’

Het meisje knikt en gaat op een stoel zitten.

Sinaron verlaat de hut en gaat de ouders van Geona op de hoogte brengen. Twee dagen is Jakira in een diepe slaap gewikkeld en wordt dan bezweet wakker. Sinaron en Geona waakten afwisselend bij haar bed.

Geona zucht opgelucht als Jakira haar op de vierde dag met een heldere blik aankijkt. Het meisje geeft haar met een lepel een lekkere soep te eten.

Maar nog voor de kom half leeg is, zakt Jakira opnieuw neer en valt in slaap. Haar slaap is deze maal rustiger.

Als Sinaron het meisje een uur later komt aflossen is de toestand van de zieke al veel beter. De volgende dag opent Jakira de ogen en kijkt lachend naar de, in de stoel, slapende man. Ze slaat het laken opzij en richt zich op. Ze kijkt even rond, maar er is niemand aanwezig. Langzaam laat ze haar voeten op de vloer zakken en loopt op de krijger toe. Sinaron heeft het echter gemerkt en opent zijn ogen.

‘Je bent beter, zo te zien,’ lacht hij, terwijl hij rechtstaat.

‘Ja, lieveling. Ik heb mijn krachten onderschat, maar…,’ zegt Jakira.

‘Doe dat nooit meer, Jakira.’

Even neemt hij haar in zijn armen. Als ze elkaar loslaten, concentreert Jakira zich en dadelijk worden haar kleren weer gevormd. Als eerste loopt ze de naar buiten en lacht even naar Janoro.

‘Ben jij ook nog hier.’

‘Ja, Jakira. Je hebt mij geholpen. En daarbij kreeg ik ook nog eten van de dorpelingen.’

Onze drie vrienden lopen ze naar het huis van Geona’s ouders.

Twee dagen blijven ze nog in het dorp, dat al voor een groot deel hersteld is, maar dan is het tijd om verder te gaan.

Onze vrienden nemen afscheid van Geona en haar familie. Bijna heel het dorp is aanwezig als ze te paard stijgen. Janoro die geen paard heeft, gaat afwisselend bij Sinaron en Jakira te paard zitten, om de dieren te sparen.

Ondertussen een honderdtal kilometer naar het westen.

Op een smalle bos weg rijdt een jonge okerhuidige vrouw van ongeveer twintig jaar oud, te paard naar het zuiden. Ze heeft het hier niet gemakkelijk, want ook hier heeft de storm lelijk huisgehouden en vele bomen liggen over de weg, zodat ze verschillende malen eromheen moet zien te komen.

Ze is gekleed in een rode rok, die aan de voorkant open staat, zodat het kortere groene rokje dat ze eronder draagt voor een deel zichtbaar is. Haar schouders zijn door twee rode stukken stof bedekt, die in het midden door een smalle band samen gehouden worden. Ter hoogte van haar onderste rib omspant een leren riem haar lichaam. Tussen deze riem en de rode schouderstukken zijn twee stukken stof vastgemaakt, waardoor haar borsten bedekt worden. Aan haar zijde hangt een metalen zwaard, terwijl aan een band op haar rug een kruisboog draagt.

Even kijkt ze achterom en sist plots:

‘Nu is het genoeg geweest.’

Snel trekt ze haar kruisboog over haar schouder en spant hem op. Dan neemt ze een pijl, die ze in een aan haar riem bevestigde koker bewaart en legt hem voor de gespannen pees. Langzaam drijft ze haar paard van de weg en verschuilt zich tussen de bomen.

Een minuut later rijden een man en een vrouw voorbij. De krijger heeft een licht gebruinde huid en draagt zijn zwaard op zijn rechterzijde. De vrouw is groenhuidig en ziet er gevaarlijk uit. De man heeft een eenvoudige lichte tuniek aan, gemaakt uit een stof, die met metalen draden verweven werd. De kledij van de vrouw bestaat uit stukken leer, die door dunnen draden aan elkaar bevestigd zijn. Bijna heel haar lichaam is hierdoor bedekt. Om haar heupen heeft ze een brede riem, waaraan en groen lendendoek bevestigd is. Op haar rug hangt een zwaard.

Als ze voorbij zijn, springt de vrouw terug op de weg en roept:

‘Halt, wat doen jullie hier?’

De man en de vrouw houden verrast hun paarden in en keren ze om en kijken de vrouwelijke krijger verbaasd aan.

‘Eenzame reizigers overvallen, zelfs al ben je een vrouw. Met rovers kennen wij geen genade,’ sist de man en springt van zijn paard op de grond, terwijl hij zijn zwaard trekt.

‘Ro.ver. Ik ben geen rover,’ stamelt de vrouw met de kruisboog, die ze in een reflex afschoot.

De gezellin van de krijger zit niet meer op haar paard. Ook zij heeft haar zwaard getrokken en rent naar hun tegenstander toe. De man heeft intussen het rechterbeen van de vrouw gegrepen en rukt het opzij, waardoor de okerhuidige vrouw langs de andere zijde van haar paard valt.

Langzaam kruipt ze recht en wrijft over haar pijnlijke schouder. Terwijl beide anderen haar dreigend aankijken, trekt ze traag haar zwaard uit de schede.

‘Mij beledigen. Ik een rover, wacht maar,’ sist ze en valt de man onverwachts aan.

De krijger kan echter ook met zijn zwaard omgaan al snel blijkt dat beiden even goed de zwaardtechnieken beheersen. Toch krijgt de krijger de overhand en drijft de vrouw achteruit.

Zijn gezellin kijkt lachend toe, maar dan schrikt ze.

‘Dargo!!’ roept ze.

De onbekende vrouw haalde een trucje uit en het zwaard van haar gezel vliegt uit zijn hand. Het blijft trillend in de grond steken. De man zelf komt ten val. Hierbij ziet de vrouw het teken die hij op zijn rechter bovenarm draagt.

Twee handen met de palm naar elkaar toe. De jonge krijgster schrikt even en ziet plots de andere vrouw op zich toekomen. Voor die bij haar is, werpt ze haar zwaard op de grond.

Verbaasd kijkt de andere vrouw haar aan en hoort haar zeggen:

‘Stop, dit is een misverstand. Ik kan tegen een lotgenoot niet vechten.’

Ook Dargo, de krijger is verbaasd en staat op. Niet goed wetend wat de vrouw bedoeld richt hij zich tot zijn gezellin.

‘Quana, wacht even. Laat haar uitleggen.’

‘Dit zal genoeg zeggen,’ zegt de jonge krijgster en ontbloot haar rechterschouder.

Verbaasd kijken beide anderen naar het teken, dat zij ook alle beide dragen.

‘Wie ben je?;’ vraagt Quana.

‘Iljane, afkomstig van Lougan, de hoofdstad van mijn land. Een vreemde man, die ik Anya mocht noemen, leidde mij op. Een paar weken geleden stak er plots een vreselijke storm op. Twee dagen na de storm deelde hij mij mee dat ik zo snel mogelijk naar de stad Jorgank moest gaan.’

‘Anya. Heeft hij je opgeleid,’ merkt Quana op.

‘Ja, hij had eerst geen naam. Maar toen ik hem de tweede maal ontmoete zei hij dat een jonge krijgster, Jakira genaamd, voor hem een naam bedacht had. Van toen af moest ik hem Anya noemen,’ antwoordt Iljane, terwijl ze haar lange donkerblauwe haren naar achter strijkt.

‘Ik ben Dargo en dit is Quana. Ook wij zijn leerlingen van Anya en kregen van hem een verzoek om naar de stad Jorgank te komen. Volgens mij kunnen we beter samen onze weg vervolgen.’

‘Ja, Dargo. Dat lijkt me beter. Overal trekken plunderaars door het land en met drie zijn we sterker,’ stemt Quana in.

‘Die Jakira, zou die ook hetzelfde teken dragen,’ zegt Iljane nadenkend.

‘Toen we haar de laatste keer ontmoeten wel,’ lacht Dargo.

‘Ken jij haar?’

‘Ja, Iljane. Jakira, ik en Dargo zijn de laatsten die overblijven van de acht uitverkorenen van Anya.’

‘Dat weet ik, Quana. Ikzelf behoor tot een tweede groep uitverkorenen, die afzonderlijk van jullie opgeleid werden. Wij wisten dat jullie er waren, maar kregen jullie nooit te zien. We waren oorspronkelijk met zes, maar enkele werden gedood door onbekenden. Alleen ik en Janoro blijven over.’

‘Dan zijn we met vijf, vooropgesteld dat we allen levend en wel in Jorgank aankomen,’ merkt Dargo op.

‘We kunnen beter verder gaan, zo te zien naderen er opnieuw donkere wolken,’ zegt Quana plots.

Beide anderen kijken naar de lucht en merken een paar donkergrijze wolken op die over het bos trekken.

‘Je hebt gelijk, Quana. We kunnen beter niet in het bos zijn als er een nieuwe storm losbarst.’

Snel stijgen ze op hun paarden en haasten zich moeizaam verder. Maar als ze ongeveer een kilometer verder zijn begint het plots hevig te regenen en ze moeten van hun paarden om niet te vallen. Na een paar minuten roept Quana plots:

‘Daar. We zijn er. Ik denk dat we het einde van het bos bereikt hebben.’

Dargo kijkt snel in de richting dat de vrouw aanwijst en knikt:

‘Ja, nog even en we zijn hieruit en dan nog..’

Een bliksemschicht, die dadelijk door een hevige donderslag gevolgd wordt, onderbreekt hem.

‘Kom, we moeten hier uit,’ dringt Iljane aan en gaat voorop.

Terwijl de bliksem op verschillende plaatsen in slaat bereiken ze toch de rand van het bos. De paarden kunnen ze met moeite houden, hun ogen zijn opengesperd van angst. Quana stijgt op en roept:

‘Snel te paard. Dan zijn we hier sne……’

Maar een bliksemschicht, die op een paar meter van haar inslaat, doet haar verstommen. Een keiharde donderslag volgt vlak daarna. Het paard van Quana steigert en voor de krijgster kan reageren, rent het in paniek weg. Ze slaagt er niet in om het paard te kalmeren en plots verliest ze het evenwicht en rolt over de grond. Bewusteloos blijft ze liggen.

Dargo en Iljane volgen haar dadelijk, maar rijden voorbij zonder dat ze haar in de dichte regen zien liggen.

Plots houdt het onweer op en de regen vermindert. Dargo en Iljane volgen de sporen van Quana’s paard, die duidelijk in de modder te zien, maar raken toch het spoor bijster.

‘Het was niet zo erg als de vorige keer,’ merkt Iljane op.

Dargo antwoordt echter niet. Hij is met zijn gedachten bij Quana, die hij al van kindsbeen kent. Plots hoort hij een paard hinniken en kijkt op. Beiden zien Quana’s paard op zich toekomen, maar van de jonge vrouw vinden ze geen enkel spoor.

‘We moeten haar vinden,’ merkt Dargo op.

Dan rijden beiden terug naar de rand van het bos en willen vanaf dat punt hun zoektocht naar Quana aanvatten.

Quana is intussen bij bewustzijn gekomen en veegt even haar natte rode haren uit haar gezicht. Dan merkt ze het bloed op haar hand op en tast naar haar hoofd dat pijn doet. Met moeite staat ze recht en wankelt tot tegen een schuin hangende boom.

Even kijkt ze om zich heen, maar vindt geen enkel herkenningspunt meer. De regen heeft alle sporen uitgewist. Dan kijkt ze naar de zon die weer over het land schijnt en voelt haar warme stralen op haar natte huid en kleren.

Langzaam zet ze zich in beweging en gaat te voet verder in de richting van het zuiden. Hierbij verwijdert ze zich onbewust verder van haar twee vrienden. Het paard rende naar het oosten toe. Twee uur na haar vertrek bereiken Dargo en Iljane de plaats waar Quana gelegen heeft en zien haar spoor. Dadelijk volgen ze het.

Quana heeft intussen een kleine bron bereikt. Voorzichtig daalt ze af, omdat ze een klein kamp opgemerkte. Als ze het kamp binnen stapt, wordt ze plots door zestien soldaten omsingeld.

‘Aha, een jonge gevaarlijke amazone en nog gewapend ook. Alleen ziet ze er niet al te fit uit,’ lacht een soldaat.

Snel trekt ze haar zwaard. Maar ze is nog te zwak.

‘Laat je zwaard vallen, meisje. Voor je jezelf eraan verwond.

‘Wie zijn jullie?’ stamelt Quana. En voelt zich nog zwakker worden

‘Ik ben Gerak, de Seran (Kapitein) van deze groep. Wij zijn in dienst van Koning Umoen. Jij bent onze nieuwste aanwinst.’

Voor ze het weet krijgt ze een harde klap tegen haar hoofd en even later ligt ze al aan handen en voeten vast gebonden op de grond.

‘Jullie zes brengen haar naar de burcht en zie dat ze ongedeerd aankomt. Ze is voor het spel bestemd,’ beveelt de Seran.

‘In orde, Gerak,’ zegt de sergeant, terwijl hij met zijn vuist tegen zijn borst slaat, ten teken van groet.

Dan binden twee soldaten de gevangen aan een stok vast en de zes soldaten begeven zich op weg.

‘Kom, Wij gaan in het dorp onze dorst lessen,’ grijnst de Seran.

Intussen hangt Quana aan haar handen en voeten gebonden aan een stok, die twee soldaten tussen hen in dragen. Quana komt langzaam bij bewustzijn, maar kan niet loskomen, ze is nog te zwak.

‘Dargo, help me.’ roept ze met haar gedachten.

Maar ze is alleen. De groep bereikt tegen de avond een grote burcht en Quana wordt, nadat haar kleren uitgetrokken zijn, in een cel met vier andere jonge vrouwen opgesloten.

In een hoek zittend denk het meisje aan Dargo:

‘Dargo, waarom antwoordt je niet?’

Maar ze krijgt nog steeds geen antwoordt.

Dargo heeft intussen haar zwak telepathisch bericht ontvangen maar weet niet goed in welke richting hij moet zoeken. Bij de tweede boodschap ziet hij een beeld van een machtige burcht, maar hij heeft die nog nooit gezien.

Moeizaam zoeken ze verder en bereiken, terwijl de avond langzaam valt, de bron waar Quana gevangen genomen werd. Dargo loopt op het water toe en onderzoekt de sporen in het zand.

Plots ziet hij twee krijgers met getrokken zwaarden naderen. Langzaam trekt hij het zijne en sist hen toe:

‘Willen jullie van mijn zwaa… Hee, Sinaron. Jij hier?’

Iljane kijkt haar nieuwe vriend verbaasd aan.

‘Dat is Janoro. Hoe komt hij hier?’ vraagt ze, terwijl de twee mannen hun zwaarden in de schede steken.

‘Hai, Iljane. Zijn jullie ook op weg naar het zuiden. Dit is Sinaron,’ antwoordt Janoro, terwijl Dargo knikt.

Sinaron, deze mooie meid is Iljane,’ glimlacht Dargo en krijgt een kwade blik van de jonge vrouw.

Dan kijkt hij Sinaron en zijn vriend aan.

‘Heeft Anya jullie ook naar Jorgank gestuurd. Is Jakira niet bij jullie?’ vraagt hij.

‘Ja, Dargo. Maar ze is naar dat dorp gegaan om voorraden in te doen. Wij hebben met haar hier afgesproken. Ze zal over een uur wel terug zijn.’

‘Hebben jullie Quana gezien, Ze verdween tijdens de storm.’

‘Quana, was zij bij jullie?’

‘Ja, Sinaron. We vonden haar paard, waarna we haar spoor tot hier volgden’ merkt Iljane op.

‘Ze moet hier geweest zijn,’ merkt Dargo op.

‘Het zou kunnen, Sinaron. Een paar minuten voor de soldaten vertrokken, zag ik een gedaante van op die hoogte daar, naar de bron toestappen. Ik dacht toen dat het een soldaat was, die op uitkijk stond. Misschien was dat hun vriendin.’

‘Als je gelijk hebt, Janoro. Dan moeten die soldaten haar mee genomen hebben,’ veronderstelt Sinaron.

‘Dan moeten we ons haasten. Misschien kunnen we hen snel inhalen.’

‘Dargo, de soldaten gingen in twee groepen weg, maar we weten niet welke groep onze vriendin bij zich heeft,’ merkt Janoro op.

‘Ik wel. Bij het spoor van de zes zijn er twee die dieper doordrukken. Zij moeten Quana bij zich dragen,’ grijnst Dargo, terwijl hij naar het westen wijst.

‘Dan zijn ze op weg naar de burcht van Koning Umoen, de wrede. Vroeger was dat een burcht van recht en orde, maar nu… Ja, dat kan niet anders. Quana is een krijger, dus zal ze moeten deelnemen van hun spelletje, dat zij de jacht noemen. De meeste deelnemers vinden er de dood, maar de overlevenden mogen zich bij hun rangen voegen,’ legt Sinaron uit.

‘Dan moeten we haar dadelijk gaan bevrijden,’ dringt Dargo aan.

‘Dat kan morgen nog. De jacht is altijd de dag na een volle maan. En dat is over drie dagen,’ merkt Sinaron op.

‘Ben je daar zeker van.’

‘Ja, Dargo. Tot zolang zal ze moeten trainen.’

‘Hoe weet je dat allemaal, Sinaron?’ vraagt Iljane.

‘O, nog voor ik Jakira ontmoette, was ik in deze streken op weg met een opdracht. Hierbij vond ik langs de kant van de weg een uitgeputte jonge krijger. Hij was aan de jacht ontsnapt. Deze man vertelde wat er gebeurd was, terwijl ik hem naar een volgend dorp bracht. In dat dorp was juist een soort wedstrijd aan de gang, maar dan werden ze door rovers aangevallen. Tijdens dat gevecht ontmoette ik Jakira voor het eerst en we werden later verliefd op elkaar. Zo belanden we uiteindelijk hier,’ vertelt Sinaron.

‘In orde, jongens. Laat ons gaan slapen, dan kunnen we morgen heel vroeg vertrekken,’ zegt Dargo.

‘Wie neemt de eerste wacht?’

‘Ik! En wie moet ik daarna wekken?’ zegt Iljane snel.

‘Ik doe dat wel. Wek me over twee uur. Ik zal Janoro na mijn beurt wel wekken’ lacht Sinaron.

‘Dus ik neem de laatste,’ merkt Dargo op.

‘Dat kon moeilijk anders, wij hebben onze beurt al,’ lacht Iljane.

Een paar minuten liggen de drie jongemannen op de grond tussen de bomen.

Iljane kijkt even naar hen gaat dan met getrokken zwaard op een omgevallen boom zitten. Haar gedachten peilen de omgeving.

Jakira heeft een paar uur daarvoor het dorp bereikt en stapt naar binnen, nadat ze haar paard bij de andere paarden vastgemaakt heeft. Als ze het marktplein opstapt, merkt ze echter enkele soldaten op. Onder hen, twee bekenden.

‘Genak en Mogon,’ mompelt ze.

Genak, de leider van het groepje dat haar een aantal maanden geleden bijna doodde, is nu de Seran van een tiental soldaten die in dienst zijn van een machtige burchtHera.

Ook zij hebben Jakira opgemerkt en schrikken even.

‘Dat kan toch niet. Jij had haar toch gedood, met je mes,’ stamelt Genak.

‘J.ja. I.iik dacht het toch. Misschien is ze het niet, maar iemand die veel op haar lijkt,’ stottert Mogon.

‘Kom, we halen de anderen. We wachten haar buiten het dorp op. Als ze het toch is, moeten we zeker zijn, dat ze deze maal dood is,’ zegt Genak en Mogon volgt hem.

Geen van beiden ziet dat Jakira hen op afstand volgt, terwijl ze hun gedachten peilt.

‘Die Genak. Dat is vreemd. Ik scan vreemde impulsen. Het lijkt wel. Ik snap er niets van. Ik moet het Anya eens vragen, als ik die nog eens zie,’ denkt ze verbaasd.

Op dat moment ziet ze de twee in een soort herberg binnenstappen. Ze wil hen volgen, maar wacht toch even om zeker te zijn. Na een paar minuten komen drie soldaten, die hetzelfde uniform dragen als Genak en Mogon naar buiten. Zij verlaten het dorp langs het noordwesten.

Even denkt Jakira na en lacht:

‘Die gaan de weg in het oog houden. Dit dorp heeft maar twee toegangswegen, Vermoedelijk zullen Genak en de anderen straks aan de andere weg mij opwachten. Eerst die drie even onder handen nemen,’ denkt ze.

Dan volgt ze hen het dorp uit en ziet hen aan de kant van de weg post vatten. Onopgemerkt sluipt ze hen voorbij en keert dan terug naar de weg. Fluitend loopt ze dan naar het dorp toe, alsof ze van de andere zijde komt.

De drie kijken verbaasd om, terwijl Jakira naderbij komt.

‘He, zou ze dat zijn.’

‘Het lijkt me onwaarschijnlijk, ze komt van de verkeerde kant, of zou ze..’

‘Ja, ze voldoet aan de beschrijving, die Genak ons gegeven heeft,’ merkt een andere op.

‘Kom, we grijpen haar. Hé, zou ze weten dat we haar hier opwachten,’ fluistert een van hen als de jonge vrouw blijft staan.

‘Mijn naam is Jakira. Als ik het niet mis heb zoeken jullie mij,’ horen ze haar zeggen.

Even kijken de drie elkaar aan en staan dan op.

‘Kom, we grijpen haar zelf,’ lacht een van hen.

Als de soldaten de weg opkomen, verspreiden ze zich.

‘Jullie willen het toch niet alleen proberen,’ lacht Jakira.

‘Waarom niet. Wat ga jij tegen ons drie ondernemen, vrouw,’ grijnst de middelste.

‘Dit!!!’ hoort hij nog, voor haar voet hem midden in zijn gezicht raakt.

Kreunend van de pijn wankelt hij achteruit.

De twee anderen zijn voorzichtiger en trekken hun zwaard. Jakira duikt echter naar de grond en haar voet treft een van de twee tegen zijn been. Doorheen de met metaal verweven stof heen, voelt hij de klap en valt op de grond. Haar derde tegenstander heeft minder geluk en voor deze het beseft, stuikt hij bewusteloos op de harde grond. Zijn maat probeert intussen recht te staan, maar zijn been lijkt wel gebroken.

Jakira springt snel op hem toe en haar slag treft hem in de nek. De soldaat voelt plots geen pijn meer als hij het bewustzijn verliest en langzaam opzij zakt. De man die ze in het gelaat stampte, heeft zich intussen herpakt en probeert weg te komen.

De blonde vrouw volgt de soldaat tussen de bomen en haalt hem snel in. Hij draait zich snel om en haalt uit met zijn zwaard. Jakira springt snel terug en rolt tot tegen een boom. De man maakt de fout om haar te volgen. Als hij zijn zwaard naar de blonde vrouw stoot, maakt deze een koprol en het zwaard boort zich in de boomstam. Hij probeert het nog los te rukken. Maar Jakira richt zich achter hem op en hij voelt twee klappen in zijn nek, voor hij naar het land der dromen verhuist.

Snel bindt ze de mannen vast met een touw en dan haast Jakira zich terug naar het dorp.

Ze gaat op het terras van een herberg zitten en bestelt iets te drinken. Genietend van de middag zon blijft ze er een uurtje en staat dan plots op. Snel koopt ze nog een paar etenswaren bij de kraampjes op de markt en gaat dan naar haar paard. De andere paarden zijn weg. Ze bergt alles in haar tas, die achter het zadel hangt en stijgt op.

De Seran en zes soldaten zitten intussen nog steeds verscholen langs de weg, waarlangs Jakira het dorp inkwam. Ze zitten hier nu ongeveer twee uur ongeduldig te wachten. Tot plots

‘Seran, ik denk dat ze er aankomt. Ja, het is een meid te paard.’

Jakira nadert de plaats waar de Seran en zijn soldaten wachten. De Seran en zijn twee vrienden van vroeger springen te voorschijn, gevolgd door de vier anderen.

Jakira’s paard steigert en het meisje valt eraf. Langzaam staat ze recht en kijkt de soldaten aan.

‘Herken je ons nog, meid. Deze maal zal een jonge gek je niet komen helpen. Je bent helemaal alleen,’ lacht een van de drie.

De Seran kijkt hem met een strenge blik aan en zegt dan:

‘Kom Jakira. Als je lief voor ons bent, laten we misschien leven.’

‘Denk je dat jullie het zo gemakkelijk zullen hebben, Genak. Ik ben niet meer dat meisje van toen.’

‘Ik ook niet meer. Ik ben nu een meester zwaardvechter, in dienst van Umoen, de koning.’

‘Umoen, wie…,’ vraagt Jakira.

Genak geeft twee van zijn mannen een teken en zij grijpen Jakira vast, maar Jakira verdedigt zich en er klinken twee klappen. Beide soldaten vallen bewusteloos op de grond voor haar voeten.

‘Nog een paar, jongens. Langs de andere kant van het dorp liggen er ook nog drie van jullie als worsten gebonden,’ lacht ze.

De Seran kijkt haar even aan en beseft dat ze daareven niet opschepte. Even blijft hij verstard staan, alsof hij diep nadenkt.

‘De jacht, we moeten haar levend vatten. Maar als het niet anders kan, dan dood,’ sist hij dan.

‘Ze moest toch ged…,’ vraagt Jokro.

‘Niet meer. Ze moet deelnemen aan de jacht,’ zegt Genak met trillende stem.

Samen met zijn vier maten trekt hij zijn zwaard en stapt dreigend naderbij. Jakira trekt zich echter niet terug, maar springt op hen toe. Mogon en een andere soldaat worden door enkele snelle klappen uitgeschakeld. Ze voelt vreemde krachten in haar omgeving, waardoor haar concentratie verstoord wordt. Voor ze zich kan herpakken haalt Genak uit en de platte kant van zijn zwaard raakt haar hard tegen het hoofd.

Wankelend zakt ze in elkaar en blijft roerloos liggen

Een van de overblijvende soldaten buigt zich over Jakira.

‘Een lekkere meid, Seran.’

‘Laat haar, Jokro. Ik heb iets beters voor haar, we nemen haar mee naar de burcht. Ze vecht goed,’ zegt Genak bevelend.

‘Wat!? Ik dacht dat we haa,’ roept een van zijn vrienden uit.

‘Nu niet. Ze moet aan de jacht deelnemen. Jokro, ga die drie idioten aan de andere zijde van het dorp bevrijden en stuur hen in de burcht naar mij toe.’

‘In orde Seran,’ antwoordt Jokro en begeeft zich op weg.

Vele uren later komt Jakira bij en merkt dat ze op de grond ligt. Achter haar is een stenen muur. Vier soldaten komen plots dichter bij. Ze herkent Genak, Jokro en Mogon. De vierde kent ze niet. Genak snijdt haar boeien los en Jokro en Mogon trekken haar rechtop.

Ze voelt nog steeds de vreemde krachten, die haar lijken te verzwakken. Alleen weet ze niet goed wat het is. Genak geeft een teken en de twee sleuren Jakira mee doorheen verschillende gangen en dalen dan een trap af. Even later houden ze halt voor een deur.

‘Kleed haar uit,’ beveelt Genak, terwijl Jakira voelt dat de verlammende krachten nog steeds toenemen.

‘Het lijkt, Ja. Het komt van Genak. Hoe??? Is hij een esper,’ denkt ze, terwijl ze zich niet meer kan verzetten.

Mogon laat haar los en scheurt haar kleren van haar lichaam.

7. De aanval

De blonde vrouw kijkt om en merkt dat Anya een lichtboog vormt in het vertrek. Anya stapt er door zonder iets te zeggen. Jakira kijkt nog even naar haar beide vrienden. Maar verdwijnt ze door de lichtboog en staat even later voor de centrale computer.

‘Jakira, jij hebt je zus over ons bestaan op de hoogte gebracht. Hierdoor heb je haar in gevaar gebracht.’

‘Wat i.ik Wat is er met Unka?’ vraagt Jakira verschrikt.

‘Je zus is vlak achter jou door de lichtboog naar hier gekomen. Omdat ze geen hypsoon draagt loste ze op in energie. Gelukkig heeft uw hypsoon haar ontdekt en mij dadelijk op de hoogte gebracht. Hierdoor kon ik ingrijpen.’

‘Waar is ze?’

‘De tempelwachters slaagden erin om, met mijn aanwijzingen, haar lichaam te stabiliseren.’

‘Wat… hoe maakt ze het? Is ze hier?’

‘Ja, je hebt haar daar even al telepathisch gevonden. Het was wel op het nippertje, maar uit de gegevens blijkt dat ze volledig gezond is.’

‘Hoe is dat dan kunnen gebeuren?’

‘Vlak nadat jij er doorheen stapte, kwam je zus toegelopen en volgde jou voorbeeld.’

Nadenkend kijkt Jakira naar de grond.

‘Waarom heeft mijn hypsoon mij dan niet gemeld dat er iemand in de buurt was.’

‘Unka is je zus, van haar gaat geen gevaar uit. Het was te laat toen je hypsoon vaststelde wat je zus probeerde te doen. Je was al onstoffelijk, daarom probeerde hij haar gegevens te filteren, wat perfect slaagde. Met die gegevens konden we haar lichaamsstructuur herstellen.’

‘Wat moet er nu met haar gebeuren?’

‘Niets, als jij terugkeert naar Enuron, gaat ze mee, maar tijdens de overgang zal haar geheugen over ons bestaan gewist worden. Ze zal er niets meer van weten.’

‘Kan ze zich niet bij onze groep aansluiten.’

‘Nee, Jakira. Dat is niet aan te raden. Misschien later als er meer tempelwachters nodig zijn, maar voorlopig, moeten alles heel voorzichtig overwogen worden. We mogen niet ontdekt worden.’

‘Waarom? Is het niet beter om dadelijk op de voorgrond te treden.’

‘Nee, we hebben als doel om te helpen. We mogen niet ingrijpen in de ontwikkeling van de evolutie van een volk.’

‘Wat er met ons gebeurd is ook toch ook…’

‘Ja, maar dit beïnvloedt deze beschaving niet. Alleen maar een kleine groep.’

Even denkt Jakira na en vraagt dan.

‘Kan ik mijn zusje zien?’

‘Zeker, maar dat is voor later, dan kunnen jullie elkaar begroeten. Maar nu moet je een speciaal onderzoek doorstaan. Eerst is het aan te raden om je te laten onderzoeken. Uw esperwaarden zijn zo sterk toegenomen, dat een nader onderzoek noodzakelijk is. We moeten weten of er geen gevaar dreigt voor uzelf en anderen.’

‘In orde, Anya,’ zegt Jakira en op hetzelfde ogenblik zijn ze beiden verdwenen.

In een gedeelte van het complex waar zij nooit geweest is materialiseert eerst Anya en twee minuten later Jakira. Ze staat in een grote zaal ter grote van een voetbal veld, maar buiten een eenvoudige stoel in het midden staat er niets. Heel de zaal lijkt met daglicht verlicht.

‘Neem plaats, Jakira.’

Even kijkt de blonde vrouw naar het halogram en dan loopt ze op de stoel toe. Langzaam neemt ze plaats.

‘Is dit alles. Geen technische snufjes,’ vraagt Jakira glimlachend.

‘Toch wel, Jakira. Alleen zie je ze niet. Concentreer je nu.’

‘Op wat, Anya.’

‘Op de bol. Je hypsoon zal je leiden.’

Vijftig meter voor haar ziet Jakira plots een gouden bol een meter boven de vloer hangen. Hij is ongeveer tien centimeter in doorsnede.

‘Concentreer je, uitverkorene. Zoals je nog nooit gedaan hebt.’

Jakira wendt haar blik opnieuw naar de bol en kijkt er aandachtig naar. Langzaam begint ze zich te concentreren. Steeds dieper en dieper. De bol zwelt en zwelt onder Jakira’s kracht en plots splitst hij zich in een tweede en een derde en dan een vierde, een vijfde tot er vijftig in een cirkel rond Jakira zweven. Langzaam beginnen de bollen in een cirkel om Jakira te draaien. Eerst langzaam, maar dan steeds sneller en sneller. Anya staat naast Jakira, maar vertoont geen enkele emotie. Plots stopt een bol en de anderen vliegen erin, tot er maar een overblijft, Deze krimpt tot hij weer even groot is als aan het begin van de proef.

‘Dat was zeer…,’ zegt Anya, maar op hetzelfde moment is de bol verdwenen.

Hij materialiseert om de drie punten van een gelijkzijdige driehoek rond Jakira en telkens hij een driehoek gevormd heeft, vormt hij een nieuwe driehoek, maar dan kleiner en kleiner. Tot de blonde vrouw en Anya er nog juist in kunnen. Op elke hoek van de driehoek laat Jakira de bollen zonder te bewegen hangen en staat op.

Langzaam keert ze zich tot Anya en vraagt:

Ben ik geslaagd.’

Anya lijkt haar aan te kijken, maar zegt niets. Dan ziet Jakira zijn ogen even oplichten en ze hoort zijn woorden.

‘Buiten de verwachtingen, Jakira. De proef heeft de geschatte gegevens niet alleen bevestigd, maar zelfs verdubbeld.’

‘Wat betekent dat?’

‘Dat weten we pas nadat de gegevens geanalyseerd zijn. Maar dat kan wel een paar uren of dagen duren.’

‘Moet ik hier zolang…’

‘Nee, Jakira. Jij kunt terug naar uw vrienden,’ zegt Anya, die lijkt te glimlachen.

Op hetzelfde ogenblik verdwijnen ze beiden, maar alleen Jakira materialiseert op de plaats waar eerder met Anya dematerialiseerde. Ze kijkt om zich heen, maar er is niemand meer.

‘Waar zijn Quana en Dargo?’ denkt ze.

Even concentreert ze zich en nog geen seconde later weet ze al dat ze in de kamer ernaast zijn. Als ze naar de deur toe loopt beseft ze pas hoeveel de proef van haar krachten gevergd heeft. Ze voelt zich zo moe Even zucht ze en stapt dan langzaam op de deur toe. Als ze even later door de deur de andere kamer binnenkomt, staan Quana en Dargo met Unka en Arega te praten en te lachen. Ze kijken alle drie verbaasd naar Jakira.

‘Wat zie je eruit? Waar heb je gezeten?’ vraagt Quana.

‘Je weet dat Anya mij daarstraks kwam halen. Dat was om een proef af te leggen.’

‘Een proef.’

‘Ja, Quana. De centrale computer wilde weten of mijn krachten gevaarlijk konden zijn voor mezelf en jullie.’

‘Hoe was de uitslag,’ vraagt Dargo.

‘Dat weten we nog niet. De computer moet de gegevens nog verwerken.’

‘Je zus is een vrolijke meid,’ merkt Quana op.

Jakira werpt een blik op haar groenhuidige vriendin en antwoordt dan:

‘Dat weet ik. Maar ze kan soms ook een lastpost zijn. Toch hou ik van haar.’

Unka loopt, die naast Arega staat, op haar oudere zus toe en lacht:

‘Je ziet er heel moe uit, zusje.’

‘Dat klopt ook, Unka. Ik voel met zo uitgeput. Die proef was nogal zwaar,’ zegt Jakira, terwijl beide zussen elkaar omarmen.

‘Hoe kom jij hier, zus,’ vraagt Jakira.

‘Ik heb je gevolgd, maar ik werd in een vreemde tafel wakker, zonder dat ik weet wat er gebeurd is.’

‘Je was bijna dood, Unka. Gelukkig is alles goed gekomen.’

‘I.ik bijna dood…’

‘Ja, zus. Alleen mensen die een speciaal apparaatje dragen, kunnen zonder gevaar van de overbrenger gebruik maken. Toen jij mij volgde, materialiseerde je niet vlak achter mij, maar je structuur bleef ontbonden achter. Met de hulp van de centrale eenheid werd je lichaamsstructuur opnieuw hersteld’

‘Daar snap ik niet veel van. Wat is een lichaamsstructuur?’ zegt Unka, die niet goed begrijpt wat haar zus probeert uit te leggen.

‘Leg dat later maar eens uit, Jakira. We moeten verder gaan met onze training,’ merkt Quana op.

‘Dat moet nog even wachten, Ik zou graag iets willen eten en eens goed uitrusten.’

‘Eten, Jakira. Ja, nu je het zegt… Ik heb ook een beetje honger.’

‘Zus, die is mijn nieuwe vriendin, Arega. Zij heeft me geholpen en hier begeleid.’

Jakira kijkt de roodharige aan en glimlacht, terwijl ze haar een hand geeft.

‘Bedankt, dochter van Kagin. Kom je met ons mee. Ik geloof dat we elkaar wel een paar dingen te vertellen hebben. Zoals hoe je moeder het maakt.’

Arega knikt en lachend en pratend gaat het groepje naar de kantine. Na het eten en een gezellige babbel neemt Arega afscheid.

‘Ik moet mijn eigen taken ook nog uitvoeren, anders is Anya niet tevreden. Misschien zie ik jullie later nog wel.’

‘Het beste, Arega. Bedankt dat je je over Unka ontfermde.’

‘Maak het goed, vriendin,’ lacht Unka.

Na het eten moet Jakira afscheid nemen van haar zus, die zal terugkeren naar Enuron. Als zij in het dorp aankomt, is ze alles echter vergeten. Alleen haar hypsoon draagt ze nog onzichtbaar, hij zorgt ervoor dat Jakira’s zus niets meer te weten komt.

In het complex vliegen zes maanden voorbij, terwijl Jakira en haar vrienden op geregelde tijdstippen hun training in het complex verder zetten. In die periode ontmoet Jakira Sinaron een paar maal, als hij van een opdracht terugkeert. Ook de centrale computer is ervan op de hoogte. Op een dag neemt Jakira afscheid van haar vrienden en keert terug naar Enuron. Op de planeet zijn er maar een achttal uren voorbijgegaan. Jakira loopt in de richting van het dorp en merkt al van ver dat heel het dorp versierd is. Vandaag is het voor Jakira’s oudere broer, Junzo, de grote dag. Het is de dag van zijn huwelijk met Kaïnja. Als ze door de toegangspoort van het dorp loopt, komt Unka op haar toegelopen.

‘Ah, daar ben je zus.’

Jakira kijkt even lachend naar Unka.

‘Je weet toch dat ik altijd ga trainen.’

‘Ja, zeker. Maar waar dat ergens is, dat vraag ik mij nog steeds af.’

‘In het bos aan het meertje. Heb ik toch al gezegd.’

‘Ja, maar als ik daar kom kijken, zoals een paar uur gelegen. Zie ik je nergens.’

‘Ik… Sinaron,’ antwoordt Jakira, maar merkt dan de jonge krijger op.

Snel haast ze zich, door Unka nagekeken op Sinaron toe en ze kussen elkaar.

‘Wat… die twee.’ stamelt ze, terwijl ze verbaasd blijft toekijken.

‘Pas maar op, zusje. Straks hebben we nog een dubbel huwelijk. Maar hij is wel een knappe,’ denkt Unka.

Op dat moment hoort ze Jakira roepen.

‘Kom, zus. Hou maar op met staren… We gaan ons broertje eens gelukwensen.’

Unka loopt beide anderen toe en lacht:

‘Nog een huwelijk in het vooruitzicht, zus.’

‘Dat weten we nog niet, Unka,’ glimlacht Jakira, met een rood hoofd, terwijl ze even een blik werpt op de jonge krijger.

Deze glimlacht en draait zich dan om. Jakira en haar zus kijken hem na, terwijl hij naar de stallen loopt. Een paar minuten later stappen beiden verder. Als het feest bezig is, lacht Jakira als ze Sinaron naar haar ziet toekomen. Beiden dansen even later tussen de andere dansparen.

‘Onze oudste dochter heeft die krijger aan de haak geslagen,’ lacht Nikita.

Haar man heeft het ook gemerkt.

‘Ja, ik denk het ook. Als ze maar voorzichtig is. Hij is een krijger, die er steeds op uit trekt.’

‘Dat wel, maar ik denk dat hij wel in orde is. Ik voel het…’

Loran kijkt zijn vrouw aan en slaat een arm om haar schouders.

‘Ik hoop dat je gelijk hebt. Ik wil onze dochter gelukkig zien.’

Op dat moment naderen Olan en haar man.

Voor Jakira en Sinaron vliegt de tijd te snel voorbij. Het is al avond voor ze het beseffen. Kaïnja en Junzo vergezellen hen naar de stallen, waar Jakira van Sinaron afscheid neemt. Als ze elkaar loslaten, stijgt de krijger op zijn paard en wuift nog even naar de pasgetrouwen.

‘Veel geluk,’ zegt hij en rijdt dan naar de poort toe.

Jakira blijft hem nakijken. Maar als ze twee dagen later weer aan het meertje komt om te trainen, verstart ze.

Sinaron staat haar op te wachten. Ze wandelen en praten en van hem leert ze ook enkele gevechtstechnieken. Op een van hun volgende afspraakjes, kust hij haar plots. Eerst weet Jakira niet goed wat er met haar gaande is.

Als ze s’avonds in het dorp voor de deur van de hut, van haar ouders, naast haar broer op de bank zit, vertelt ze het hem.

‘O, meid. Zo voelde ik mij ook, toen ik Kaïnja, voor het eerst kuste. Ik denk dat je verliefd bent op Sinaron,’ lacht hij.

‘Verlieft,’ stamelt Jakira nadenkend, terwijl ze denkt:

‘Je moest eens weten, broertje, hoelang ik Sinaron al ken.

‘Wie is hier verliefd?’ zegt een stem plots vragend.

‘O, Kaïnja. Junzo denkt dat ik.’

‘Ja, ik denk dat mijn man gelijk heeft. Sinds een paar dagen ben je veel levenslustiger dan anders en meestal valt het fel op als je van een wandeling terugkeert.’

‘Misschien hebt je gelijk, Junzo. Ik weet het niet zeker, ik voel mij zo anders als ik bij hem ben. Voorlopig kan het toch niet, er ligt een zware opgave op mij te wachten. Het lijkt me beter dat ik hem er niet in betrek,’ zegt Jakira droevig.

‘Een opgave,’ vraagt haar broer.

‘Daar kan ik nog niet over praten, Junzo.’

Terwijl Jakira haar schouders optrekt, staat haar broer op en omarmt zijn vrouw.

‘Breng Sinaron op de hoogte, zusje. Anders heb je er later misschien spijt van,’ zegt hij nog en stapt met zijn vrouw de hut binnen.

Nadenkend blijft Jakira zitten. Na het avond eten gaat ze naar het bos om nog even te trainen, maar ze is er met haar gedachten niet bij.

‘Wat is er gaande?’ vraagt Anya.

‘Mijn broer denkt dat ik verliefd ben en ik ook, maar ik weet niet goed wat te doen.’

‘Eerst diep concentreren en dan goed nadenken wat je zelf wil en wat je plichten zijn, Jakira. Als je dan een besluit genomen hebt, zul je, je beter voelen.’

‘Ik zal het proberen, maar niet hier. Ik keer terug naar het dorp.’

Anya kijkt haar na, terwijl ze naar haar dorp terugkeert.

De volgende dag verschijnt Anya weer op de plaats, maar Jakira komt niet. Drie dagen later keert ze voor de eerste maal volledig geconcentreerd weer.

Een paar weken later ontmoet Jakira Sinaron opnieuw aan de rand van het dorp, waar ze elkaar al een tijdje ontmoeten om te praten. Jakira kust Sinaron, maar als ze elkaar loslaten, vraagt de jonge krijger ernstig.

‘Jakira, ik moet naar de burcht van de koning om een opdracht uit te voeren. Wil je met me meekomen’.

Het meisje denkt diep na.

‘Dat kan ik niet beslissen, Sinaron.’

‘Jakira, ik hou van jou. Maar ik moet gaan.’

‘Ik hou ook van jou, maar ik kan niet met. Wanneer moet je vertrekken?’ vraagt ze.

‘Morgenvroeg.’

‘Zo snel al. Kan je niet langer blijven.’

‘Ik moet Jakira. Kom, met me mee.’

‘Als dat zou kunnen, lieveling. Maar nee, Anya zal.. Kan je geen contact opnemen. Misschien…’ fluistert Jakira.

Sinaron kijkt haar even aan en schudt zijn hoofd.

‘Nee, schat. Anya zou niet toestaan dat je, je training stopzet. En ik kan dat niet van jou verlangen,’ zegt de jonge krijger.

Dan draait hij zich om en loopt langzaam naar de huizen toe. Jakira blijft hem even nastaren, tot ze schoorvoetend het dorp inloopt. Ze herinnert de woorden van Anya. Plots beseft ze dat zij niet kan meegaan.

Ik heb mijn krachten voor een bepaald doel. Nee, ik kan niet,’ denkt ze.

Dan loopt ze het dorp in. Die nacht kan ze echter niet slapen, omdat ze steeds huilend wakker wordt. Unka wordt ook wakker en hoort haar zuster snikken.

‘Wat is er?’ vraagt ze, terwijl zij naast Jakira op het bed gaat zitten.

‘Niets, Unka. Ga maar weer slapen. Ik moet het alleen oplossen.’

Unka trekt haar schouders op en gaat terug in haar bed liggen. Langzaam vallen ze beide toch nog in slaap en de volgende morgen staat Sinaron, Jakira op te wachten aan de toegangspoort. Hij heeft al zijn bezittingen ingepakt.

Het meisje loopt op hem toe.

‘Sinaron, ik besef nu dat zielsveel van je hou, maar ik kan niet met je meegaan.’

‘Ik weet het, schat. Jij hoort hier in deze streken tot je opleiding voltooid is. Hoe het dan verder moet weet ik niet. Misschien zie ik je dan nooit meer weer.’

‘Dat mag niet gebeuren, Sinaron. I.ik.’

Sinaron neemt haar in zijn armen en ze kussen elkaar. Unka kijkt droevig toe. Ze beseft nu waarom Jakira huilde. Sinaron staat op het punt om te vertrekken.

Dan laat Sinaron het meisje los en neemt zijn bagage op. Jakira kijkt hem na, terwijl tranen over haar wangen lopen. Maar ze volgt hem niet.

Verschillende maanden gaan voorbij na het vertrek van Sinaron en Jakira staat vele avonden aan de rand van het dorp te kijken in de hoop dat hij terugkeert, maar hij komt niet. Ook in het complex Kia-2 ontmoet ze hem niet meer. Op een dag keert ze terug van een training in het complex, loopt ze door het bos in de richting van het kamp. Door de lessen leerde zij haar geestelijke krachten beheersen en met wapens omgaan, die niemand van haar dorpsgenoten ooit gezien hebben

Als ze de rand van het dorp bijna bereikt, schrikt ze. Telepathisch heeft ze strijdlustige gedachten flarden gescand. Spiedend kijkt ze om zich heen en peilt met haar krachten de omgeving. Dan ontdekt ze gedachten van een veertiental krijgers, die met getrokken wapens, naar het dorp toe galopperen. Twee jongemannen die naast de rand van de weg stonden, worden neergestoken.

Jakira rent naar het dorp toe, terwijl de ruiters in het dorp hun dodelijke gang gaan. Het blonde meisje knielt naast een van de jongemannen en stelt opgelucht vast dat hij nog leeft. Dan haast ze zich naar de andere, maar deze is dood. Plots ziet ze een van de ruiters het meisje uitdagend aan de poort staan en die rijdt langzaam op haar toe.

‘Zeg, schatje. Wil je een beetje stoeien?’ vraagt hij.

‘Jawel, maar niet op de manier die jij in gedachten heb. Bereid je maar voor op de dood, moordenaar,’ sist Jakira.

‘Aha, jij wilt vechten en dan nog wel zonder wapen. Dat overleef je niet,’ lacht de man.

Dan drijft hij zijn paard aan en stormt op Jakira toe. Het meisje springt echter opzij een als de ruiter zijn paard omtrekt, zit zij al achterop.

Bliksemsnel heeft ze hem bij zijn hoofd vast en geeft een ruk. Ze hoort de droge knak waarmee ze zijn nek breekt en laat hem los. Dood stort de man van zijn paard. Veel tijd om na te denken krijgt ze echter niet. Drie andere ruiters hebben haar opgemerkt. Snel springt ze op de grond en grijpt het wapen van de rover. Nog voor zijn paard verder kan lopen, zit zij alweer in het zadel. De drie ruiters keren hun paarden. Jakira hoort een van spottend zeggen:

‘Ha, dat is al beter. Die wil vechten. Laat haar maar aan mij over.’

Dan rijdt hij op Jakira toe en een na een kort zwaardgevecht verliest ze het buitgemaakte wapen. Een volgende slag kan ze op het nippertje ontwijken en het zwaard suist over haar lichaam. Snel drijft ze haar paard vooruit en herinnert zich de woorden van Anya.

‘Concentreer en beeld je in wat je wenst, je hypsoon kan eender wat voor u vormen.’

Dadelijk concentreert ze zich. Als van ver hoort ze de rovers zeggen

‘Niet slecht, meid. Maar deze maal ontkom je niet meer. Zonder je zwaard maakt je geen enkele..’

Maar hij onderbreekt zichzelf, al hij plots een zwaard uit het niets in Jakira’s hand ziet verschijnen. Voor zij van hun verbazing bekomen zijn, drijft Jakira haar paard aan en stormt op hen toe. De dorpelingen zien verbaasd hoe zij de krijgers in een hevig, maar kort gevecht, uitschakelt. Hierbij wordt haar paard echter gedood.

Met het zwaard in de hand staat ze alleen op het plein, terwijl zes andere krijgers het plein van drie kanten oprijden.

Als de drie groepen op haar toe rijden, springt ze plots schuin achteruit, naar rechts en voor twee ruiters het beseffen, suist haar wapen op de rechtse toe.

Het zwaard boort zich door zijn lichaam en de ruiter stort dood van zijn paard. Jakira duikt snel naar het zwaard van de ruiter toe.

Snel grijpt ze het vast en rolt opzij. Juist op tijd een andere ruiter slaat met zijn zwaard naar haar. Maar Jakira heeft zijn been vast en een ruk doet hem van zijn paard storten. Snel heelt ze uit met haar zwaard en slaat de man bewusteloos. Dan staat zij tegenover de vier die overblijven.

‘Kijk maar eens achter u, mooie moedige meid.’

Dan rijden nog vijf ruiters het plein op. Jakira kijkt echter niet om en lacht:

‘Of er nu vier zijn of negen, dat maakt mij niet uit. Een jaar geleden hadden jullie nog een kans, maar nu geen enkele meer.’

‘Je bent niet alleen, zus,’ zegt plots een stem achter de vier krijgers.

Ook Jakira kijkt verrast om en haar hart springt omhoog als ze Junzo, Kaïnja en Sinaron achter de krijgers ziet staan.

Sinaron, is hier,’ denkt ze blij.

Even is ze afgeleid, maar dan concentreert ze zich weer. Ze kijkt de krijgers een voor een aan, terwijl ze hun gedachten peilt. Met haar rechterhand wijst ze twee van de negen krijgers aan en zegt:

‘Jullie mogen gaan, maar volg een andere weg in. Want deze weg leidt vroeg of laat naar een gewelddadige dood.’

De twee krijgers kijken haar even aan, terwijl ze een vreemd gevoel door hun lichaam voelen trekken. Als dat gevoel verdwijnt, voelen ze zich plots veel beter. Een van hen zegt, terwijl ze haar beiden groeten:

‘Dank u, Jakira.’

‘Vergeet mijn naam niet, krijgers. Denk aan hem als jullie het verkeerde pad opgaan, want vroeg of laat ontmoet ik jullie weer.

‘Genoeg gepraat!’ roept een van de andere zeven krijgers. ‘Val hen aan of ik zal jullie straffen.’

‘Nataro, wij gehoorzaamden uit angst. Maar dat is nu voorbij. Wij zijn weer vrij. Loop naar de duivel,’ lacht een van de twee krijgers.

‘W.Wat? Doe wat ik beveel of ik laat het gif zijn werk doen.’

‘Nataro, heb je het nog niet door. Ze hebben het tegengif niet meer nodig. Ik heb het gif vernietigd. Dat bedoelde jouw vroegere krijger met, wij zijn vrij,’ lacht Jakira.

‘Wat!!! J.jij. Dat kan niet.’

‘Toch wel. Zij mogen gaan, omdat het tot nu alleen maar dieven zijn, geen moordenaars zoals jullie en Dirak, jouw broer.’

‘Ken jij Dirak.’

‘Ja, Nataro. Hij viel min of meer door mijn hand, toen hij naar de hel vertrok.’

Woedend staart de man naar de grond.

‘Junzo, breng de twee krijgers tot buiten het dorp. Ik kan deze zeven ook wel alleen aan. Sinaron ga met hem en Kaïnja mee. Ik heb geen hulp nodig.’

Nataro bevindt zich in tweestrijd. Jakira doden of eerst versterking halen. Zijn verstand krijgt de bovenhand en hij geeft een teken aan de resterende zes krijgers. Dan keren ze hun paarden en rijden het dorp uit.

Jakira volgt hen te paard, maar stijgt af op een twintigtal meter van het dorp. Dan horen de dorpelingen haar stem:

‘Nataro. Halt. Ik heb jullie geen toestemming gegeven om deze plaats te verlaten. Leg jullie wapens neer en geef jullie over.’

Even kijkt ze naar de zevende krijger, die achterop blijft, plots richt deze zich tot haar:

‘Jakira, ik heb al vele mensen vermoord. Ik weet dat deze dag mijn laatste zal zijn. Jaren geleden voorspelde een waarzegster dit. Maar ik wil dit uit vrije keuze voor mijn daden en niet omdat ik door het gif in mijn lichaam gedwongen word.’

Even kijkt de jonge vrouw hem aan en concentreert zich even.

‘Yonito, het spijt me. Ik kan uw daden niet ongedaan maken,’ zegt Jakira.

Dan concentreert ze zich heel even.

De krijger voelt haar krachten door zijn lichaam glijden op zoek naar het gif.

‘Je bent weer vrij, Yonito. Maar houd je hierbuiten, anders zal ik je toch moeten doden.’

De man kijkt de blondine aan en stapt naar voor. Als hij ter hoogte van Jakira gekomen is, draait hij zich om en kijkt naar Nataro.

‘Door jou gif ben ik geworden wat ik nu ben, Nataro. Een man die door gewone mensen gehaat wordt. Het gif is dat zij deze mooie godin hier, uit mijn lichaam. Daarom gebied het klein beetje eer, dat ik nog bezit mij, om aan haar zijde te vechten.’

Nataro grijnst.

‘Jij bent een verrader, Yonito. Ik zal je met plezier van je leven beroven.’

‘Is er nog iemand, die samen met mij wil strijden,’ zegt de krijgster, zonder op de woorden van Nataro te letten.

‘Strijden en sterven zeker, dan kies ik voor leven en rijk.’ roept een andere uit.

‘Genoeg gepraat. Als ze ons willen tegenhouden dood ze dan allebei,’ sist Nataro.

De zes krijgers storten zich op Jakira en Yonito, de krijger. Yonito krijgt twee tegenstanders tegenover zich. Jakira en de vier andere krijgers zijn intussen in een gevecht tot de dood gewikkeld.

Onder een hevige regen van slagen moet ze achteruit wijken. De krijgers volgen haar langzaam bewust van hun macht. Maar ze beseffen dat ze een fout maakten als Jakira twee cruns op hen toegooit.

Dit zijn speciale vlijmscherpe op ruiten lijkende wapens, die als een werpwapen gebruikt worden.

Twee doffe klappen en twee doodskreten klinken, terwijl de krijgers langzaam in elkaar zakken. Het wapen heeft hun schilden en borstpantser doorboort. Yonito heeft intussen een tegenstander gedood. De tweede is sneller en raakt de krijger enkele malen.

Hij wordt echter toch door Yonito verrast en voelt het staal in zijn lichaam dringen. Yonito trekt zijn zwaard terug en wankelt achteruit. In zijn rechter been steekt het zwaard van zijn tegenstander. Met een van pijn vertrokken gezicht trekt hij het eruit. Intussen valt Jakira Nataro aan, maar merkt dadelijk dat hij een meesterzwaardvechter is.

Plots schrikt Jakira. Ze heeft een krijger opgemerkt, die de gewonde Yonito van achter besluipt.

‘Pas op!’ roept ze nog, maar het is te laat.

De laatste krijger van Nataro stoot zijn zwaard in de rug van de Yonito. Terwijl het bloed uit zijn wonden vloeit zakt hij in elkaar.

‘Die verrader heeft geboet,’ grijnst de man en valt Jakira van opzij aan.

Nataro heeft van deze kans gebruikt gemaakt en slaat met een harde slag het zwaard van Jakira uit haar hand. Het meisje ziet de man rechts op haar toekomen en ontwijkt handig de slag van Nataro. Ze rolt over de grond en beide tegenstanders volgen haar

‘Jij hebt enkele van mijn kameraden gedood. Niet slecht voor een meisje, zelfs zeer goed. Maar daarvoor moet je sterven, meid,’ grijnst haar tegenstander.

‘Niet zoveel praten, moordenaar,’ sist Jakira en haar arm flits naar voor.

In de borst van de man steekt plots een vlijmscherpe crun. Terwijl de man stervend op de grond valt, steekt Nataro toe.

De dorpelingen horen de luide klap waarmee het zwaard Jakira raakt.

Sinaron slaakt een kreet, terwijl hij een paar stappen vooruit doet:

‘Jakira! Nee.’

Dan blijft hij verrast staan en ziet ook Nataro naar zijn gebroken zwaard staren.

‘Daa.at kan niet. Jij moet dood zijn.,’ stamelt de man.

‘Zo stond uw broer ook naar zijn gebroken zwaard te kijken, moordenaar,’ sist Jakira, terwijl ze recht springt.

‘Jij bent een duivelin.’

‘Misschien, Nataro, maar alleen voor moordenaars en bandieten,’ spot Jakira.

Plots trekt de krijger twee dolken en duikt op Jakira toe, maar mist. Voor Jakira iets kan doen stort de man zich op Sinaron, maar deze duikt opzij en met een snelle beweging raakt hij de man aan de linker onderarm. Nataro verliest met een kreet een mes. Het andere werpt hij is naar de jonge krijger toe en rolt over de grond naar een gevallen bijl, dat naast een dode rover ligt. Bliksemsnel grijpt hij het vast en staat grijnzend op. Plots loopt hij op Jakira toe.

‘Voor de dood van mijn broer zul je boeten, schatje,’ sist hij en zwaait het wapen omhoog.

Maar Jakira is sneller en haar zwaard doorboort de borst van Nataro. Langzaam met grote ogen in elkaar zakt en na een laatste zucht, blijft hij doodstil liggen. Jakira laat haar zwaard zakken en kijkt neer op de dode. Plots hoort een kreunend geluid en draait zich om. Een paar meter van haar ligt Yonito in het rood gekleurd gras. Ze loopt op hem toe en knielt naast de stervende Yonito. Ze scant de wonde en beseft dat hier geen hulp meer kan baten. De gewonde wil nog iets zeggen, maar dan valt zijn hoofd opzij.

‘Misschien heb je een deel van je schuld betaald,’ fluistert ze.

Sinaron neemt haar plots bij haar schouders vast en trekt haar rechtop. Jakira kijkt hem in de ogen en vraagt:

‘Waarom ben je teruggekeerd?’

‘Ik hou van je. Hoe verder ik ging, hoe heviger de drang om terug te keren. Toen ik in de burcht van de koning was, voelde plots een vreemde kracht, die overal aanwezig was.’

‘Een vreemde kracht.’

‘Ja, die kracht was er nog niet zo lang, want bij mijn vorig bezoek voelde ik haar niet.’

‘Jij voelde… ben jij dan ook een esper.’

‘Niet echt, Jakira. Ik heb alleen een heel zwakke telepathische gave.’

‘Ik verliet de burcht zelfs zonder mijn opdracht te volbrengen en bracht Anya dadelijk op de hoogte.’

‘Wat zei Anya?’

‘Over de burcht niets, schat. Maar ik moest dadelijk naar Naïkon weerkeren. Al een tijdje weten we dat er iets gaande is. De laatste gegevens wijzen erop dat deze streken in het middelpunt komen te staan. Ik moet uitzoeken waar.’

‘Jij, ben je dan zo belangrijk.’

‘Misschien, dat weet ik niet. Kagin, het meisje waar ik vroeger op verliefd meende te zijn, vind van wel.’

‘Kagin, het meisje. wat bedoel je.’

‘Dat is al vele jaren voorbij. Ze trouwde met mijn beste vriend, Teson.’

‘Sinaron, het spijt me.’ fluistert Jakira en slaat haar armen om zijn nek, terwijl hun lippen elkaar vinden.

Na een tijdje laten ze elkaar los en Sinaron zegt:

‘Anya heeft je goed opgeleid, Jakira. Zoals jij daarjuist vocht met die rovers.’

‘Je hebt gelijk, Sinaron. Anya’s training heeft me goed gedaan. Ik moet het alleen in de hand houden.’

Intussen begraven de dorpelingen de dode rovers en dan leggen ze hun eigen doden op het grote plein neer. Een uur later bereiken Jakira en Sinaron de open plek waar zij telkens komt trainen. Er is echter niemand te zien. Plots hoort Jakira een geluid achter hen en schrikt, terwijl ze dadelijk haar zwaard trekt. Ook Sinaron grijpt zijn zwaard vast, maar trekt het niet. Want hij Junzo en zijn vrouw Kaïnja herkent.

Ook Jakira steekt haar zwaard weg.

‘O, zijn jullie het.’

‘Ja, zus. Wat doe.’

‘Hé, het wordt donker,’ merkt Kaïnja plots op.

‘Dat kan niet. Het duurt zeker nog vier uur voor het donker wordt.’

‘Daar ben ik niet zo zeker van, lieveling. Er lijkt een zware storm op komst te zijn.’

‘Jullie hebben gelijk. Dit is niet normaal. Het wordt veel te snel donker,’ zegt Jakira.

‘Kom, we kunnen beter snel naar het dorp weerkeren, misschien hebben ze ons daar nodig.’

‘Oké, Junzo. Kom.,’ stemt Jakira in, maar wordt onderbroken door een hevige bliksem, gevolgd door een rollende donderslag waarvan de grond trilt.

Nog een lichtflits volgt en samen met de donder begint het plots hevig te regenen. Binnen korte tijd zijn ze allen kletsnat. Ze zien bijna niets doorheen de regen.

‘Geef elkaar een hand,’ roept Jakira zo hard ze kan.

Onder het geweld van de storm vallen verschillende bomen om, maar onze vrienden bereiken toch veilig de rotsen. Intussen is de regen door een hevige hagelbui opgevolgd. De kleine ijskorreltjes kletsen pijnlijk tegen hun huid en ook hun lichte kleding houd niet veel tegen. Dan ziet Jakira vaag een grot en leidt de anderen erheen.

Moe laten ze zich op de harde grond neerzakken. Al snel kruipen ze dicht tegen elkaar want het wordt er steeds kouder, terwijl buiten het helse weer in het land terreur zaait.

Een paar uur later schrikt Jakira wakker als ze haar naam meent te horen. Verbaasd kijkt ze om zich heen. De anderen slapen nog steeds, dan ziet ze Anya staan aan de ingang van de grot. Voorzichtig schuift ze de arm van Sinaron en die van Kaïnja opzij en staat recht.

‘Wat was dat?’ fluistert ze.

‘Het is begonnen, Jakira. Veel vroeger dan wij verwachten. Ik,’ antwoordt Anya.

Junzo staat als laatste op en kijkt verbaasd naar Anya.

‘Wie is dat?’ vraagt Junzo.

‘Dit is Anya, hij heeft mij getraind in vechttechnieken,’ legt Jakira uit.

‘Hij heeft je getraind,’ stamelt Junzo.

‘Ja, ik en Jakira werden door hem getraind. Hij ziet eruit als een man, maar het is er geen. In feite bestaat hij niet, of toch niet zoals wij,’ lacht Sinaron.

‘We zien een man, maar het is er geen. Hoe kan dat?’ Kaïnja, terwijl Jakira haar even verbaasd aankijkt.

‘Dat kan ik beter later uitleggen. Als Anya het toestaat,’ zegt Jakira.

Anya zegt echter niets, maar kijkt alleen voor zich uit. Hij communiceert met de centrale eenheid in het complex. Maar de ontvangst wordt nog steeds verstoord. Toch heeft de centrale eenheid een beslissing genomen, maar de tijd is er nog niet rijp voor.

‘Zeg, het slechte weer is zo te zien voorbij,’ merkt Kaïnja op, nadat ze recht ging zitten.

‘Voorlopig, maar het zal nog veel erger worden,’ zegt Anya ernstig.

‘Nog erger, was dat nog niet erg genoeg. Zie ons hier eens staan, Kletsnat.,’ grijnst Junzo.

Anya kijkt even van de ene naar de andere.

‘Kom, alle vier zo dicht mogelijk rond mij staan.’

Verbaasd doen ze wat de vreemde man zegt en plots begint hij warmte uit te stralen.

Onze vrienden kijken elkaar met grote ogen aan als ze de heerlijke warme gloed doorheen hun natte lichamen voelen trekken. Alleen Jakira en Sinaron beseffen wat er gebeurd.

Na een paar minuten neemt de warmte terug af en ze zien de gedaante van Anya nog maar net.

‘Jakira, ik moet gaan. Mijn energie is bijna op. Gebruik geen overbrengers meer. Er zijn teveel storingen in de atmosfeer. Vertrek morgen naar het zuiden in de richting van de stad Jorgank en wacht daar op een boodschap,’ zegt Anya nog, maar is dan plots helemaal verdwenen.

Even staren ze allen maar de plaats waar hij stond.

‘Laat ons gaan,’ zegt Sinaron en slaat een arm om Jakira’s schouders.

Zonder iets te zeggen verlaten ze, gevolgd door Junzo en Kianja, de grot en lopen door het vernielde landschap naar het dorp. Als ze het bereiken, is het bijna avond. Ongeveer 3/4de ligt in puin. Verschillende doden worden tussen de huizen uitgehaald en bij de doden van de vorige dag gelegd.

Jakira helpt de gewonden, waar onder haar moeder, met haar genezende krachten. Voor de doden kan ze echter niets meer doen.

De volgende dag hebben Jakira en Sinaron gepakt en nemen afscheid van haar ouders, Unka, Junzo en Kaïnja. Jakira omarmt Unka nog één maal en stijgt dan op haar paard. Ze volgt Sinaron, die het pakpaard met zich meetrekt. Als beiden op de heuvel zijn kijken ze nog even naar het zwaar toegetakelde dorp en zien Jakira’s familie naar hen zwaaien. Beiden wuiven terug. Dan gaan beide geliefden op weg naar de verre stad Jorgank.

6. Het complex

‘Anya. Wat,’ fluistert ze.

‘Kom, Jakira,’ zegt de ‘vrouw’.

Beiden stappen in de lichtboog en zijn plots verdwenen. Op een paar meter van de plaats waar Jakira verdween, staat Unka, haar zus naar de plek te staren. Ze weet niet goed wat te doen.

Jakira is verdwenen. Wat moet ik doen. Alarm slaan of.. Nee, het leek alsof Jakira vrijwillig met die man meeging,’ denkt ze en loopt dichter naar die plek toe.

Als ze op dezelfde plaats staat waar Jakira oploste, gebeurd er echter niets. Unka stampt even met haar voet op de grond.

‘Verdwenen of niet, Zus. Maar als jij terugkomt, zal je een goede uitleg moeten geven,’ sist ze kwaad.

Dan draait ze zich om en haast zich naar het huis van Kaïnja’s ouders.

Intussen is Jakira met Anya gematerialiseerd en volgt de ‘vrouw’. Plots hoort ze een stem achter zich:

‘Dat is lang geleden.’

Jakira kijkt om en kijkt de groenhuidige jonge vrouw aan.

‘Wie?? Quana,’ zegt ze.

‘Ja, Jakira. En deze maal ben je iets beter gekleed, zie ik,’ lacht het meisje, terwijl ze op Jakira toeloopt.

Beiden omarmen elkaar.

‘Hela, Quana. Ken je die mooie meid?’ vraagt een jongeman plots.

Quana kijkt om.

‘Dit is Jakira. Ik leerde haar een paar maanden geleden kennen. Jakira, dit is mijn vriend Dargo.’

Even kijkt Jakira naar Quana en dan naar de jongeman.

‘Je vriend ziet er stevig uit,’ knipoogt Jakira naar Quana en vraagt dan:

‘En wie zijn dat?’

Quana kijkt in de richting die Jakira aanwijst. O, die. Dat zijn tempelwachters. Meer weet ik ook nog niet.’

‘Tempelwachters. ‘ fluistert Jakira.

Plots verschijnt Anya terug en vraagt:

‘Willen jullie mij volgen?’

De drie kijken elkaar aan en volgen de ‘man’ dan maar. Ze kunnen niet anders, want ze staan plots in een grote zaal met allemaal ‘vensters’.

‘Dat zijn beeldschermen, meesteres.’ hoort Jakira haar hypsoon meedelen.

Quana en Dargo volgen Jakira die naar een van die ‘vensters’. Jakira kijkt verbaasd naar het scherm.

‘Dat is een planeet,’ stamelt ze.

‘Klopt, meesteres. Dat is de zesde planeet van het stelsel waar jij geboren bent. Wij bevinden ons op een maan, die om deze planeet draait.’

‘Een planeet,’ vraagt Dargo op dat moment.

Quana kijkt met bewondering naar het scherm en fluistert:

‘Wat mooi.’

‘Mag ik even jullie aandacht.’

Jakira kijkt als eerste om en knikt.

‘Dargo, Quana. Op de tafel liggen voor ieder van jullie een hypsoon. Neem hem.’

‘Anya, wat is een hypsoon,’ vraagt Quana.

Maar voor Anya iets kan zeggen, merkt Jakira op:

‘Dit hier, Quana.’

Het roodharig meisje loopt op Jakira toe, die vlakbij de tafel staan en neemt het vreemde ding aan. Als het in haar hand ligt kijkt ze ernaar.

‘Wat is dat voor iets, weet jij het, Jakira?’ vraagt Dargo, terwijl hij het andere van de tafel neemt.

‘Ja, Dargo. Je moet het vanachter tegen je nek drukken. Maar pas op het voelt wel een vreemd aan.’

Quana en Dargo doen het en dadelijk voelen ze allebei het apparaat van vorm veranderen.

‘En jij, Jakira. Wil jij er geen.’

‘Ik heb er al een tijd zo eentje, Dargo. Schrik maar niet, het kan praten en nog veel meer,’ lacht Jakira.

‘Praten.,’ fluistert Quana.

Jakira wil nog antwoorden, maar op dat moment zegt Anya:

‘Pas op, we gaan naar de centrale.’

Quana kijkt naar hem, maar op hetzelfde moment vervaagt hun omgeving een paar seconden. Dan staan ze ergens anders. Hier staan allemaal kleinere beeldschermen, maar daar zijn geen beelden op te zien, maar gegevens.

‘He, waar is Anya,’ merkt Dargo op.

Ook Jakira en Quana kijken om zich heen, maar zien hem niet.

Dan horen ze een stem die van overal lijkt te komen.

‘Ik ben de centrale computer van het complex, dat door mijn bouwers Kia-2 genoemd werd. Vroeger was hier ook een menselijk bemanning, maar toen de grote oorlog kwam, werden deze mensen geëvacueerd. Later nam ik het volgens het programma op mij om dit stelsel tegen indringers te blijven verdedigen. Ongeveer twintig jaar geleden vloog een schip het stelsel binnen. Eerst wilde ik mijn opdracht uitvoeren en het schip vernietigen, maar de laatste zeven bemanningsleden van dit schip bleken zwaar ziek te zijn. Daarom nam ik contact op, en zij bleken vanuit een beschaving te stammen uit een ver verleden. Ik verleende hen toegang tot het complex en zij pasten mijn programma aan. Drie van de zeven stierven aan het virus dat in hun lichamen huisden. De vier overblijvenden bevinden zich op hun schip in een diepe ijsslaap, waardoor het virus zijn noodlottige werking niet verder kan zetten. Een paar maanden later startte ik met de uitvoering van het programma dat deze zeven Muonen inbrachten. Ik volgde instructies heel stip en begon op deze planeet naar de juiste personen te zoeken om een groep van espers te vormen. Acht ongeborenen, bij wie de esperkrachten sterk aanwezig waren, werden vlak voor hun geboorte genetisch behandeld. Van deze groep blijven jullie Jakira, Dargo en Quana als enigen over.’

‘Wat is er dan met de anderen gebeurd,’ merkt Quana op.

‘Onbekenden hebben hen een voor een gedood. Maron en Tessa hebben jullie gekend. Verder waren er nog Tano, Ainara en Zor. Alleen Zor is nooit teruggevonden. Vlak na zijn geboorte is hij verdwenen. Ik heb van hem nog steeds geen spoor kunnen vinden,’ legt de computer uit.

‘Tessa dood en Maron ook,’ stamelt Dargo en kijkt Quana ontsteld aan.

‘Ook Jakira was bijna gedood. Maar zij overleefde de aanslag, ik weet nog steeds niet waarom, maar vlak voor de dolk haar lichaam doorboorde, nam ik een lichte esperwaarde waar. De dolk werd even tegengehouden, maar die tegenstand was niet sterk genoeg. Toch werd het wapen van richting veranderd. Hierdoor miste de dolk Jakira’s hart op een paar millimeter. Hoewel ze zeer ziek werd, overleefde zij de aanslag.’

‘Wij zijn dus de enigen die overblijven. Is dat genoeg, Anya,’ merkt Jakira op.

‘Niet genoeg gegevens in databank.’

Even is het stil in de zaal.

‘Vrienden, van nu horen jullie hier thuis. Alle technische mogelijkheden van het complex staan tot jullie in functie van jullie taken tot jullie beschikking. De technische mogelijkheden van het complex zijn enorm, maar jullie training zal er toe bijdragen om met die krachten te leren omgaan. Alleen voor ons gemeenschappelijk doel mogen ze gebruikt worden. Maar eerst moet ik het jullie het een ander uitleggen over de kledij die jullie van nu af zullen dragen,’ legt de projectie uit.

‘De stof wordt door jullie hypsoon, dit is een heel kleine computer, bestuurt en vormt zich naar al jullie wensen. Jakira heeft het al ondervonden.”

‘Als ze maar niet te veel schrikken. Het is nogal griezelig als de stof veranderd.’

‘Laat maar, Jakira. Ze zullen het straks wel ondervinden.’

‘Oké, misschien kan ik dan hun domme gezichten eens bekijken.’

Dargo en Quana kijken verbaasd naar de grijnzende Jakira en horen haar zeggen:

‘Kleedjes uit.’

‘Wat, onze kleren uit. ‘ stamelt Dargo.

‘Jakira heeft gelijk.’

Quana en Dargo kijken even naar elkaar.

‘En jij dan. Geef eens het voorbeeld, Jakira,’ merkt Dargo plots op.

‘Ik heb mijn echter kleren al weggesmeten. Deze kleren zijn veel beter. Kijk maar,’ lacht Jakira en geeft haar hypsoon een gedachtebevel.

Haar beide vrienden staren haar verbaasd aan, terwijl haar kledij langzaam verandert in een blauwe bodysuit, die haar lichaam helemaal bedekt.

‘Wauw. hoe doe je dat? Het lijkt wel toverij.’

‘Ik doe zo goed als niets, Quana. Mijn hypsoon vormt mijn kledij volledig naar een beeld dat ik in gedachten hou.’

‘Je hypsoon en de mijne kan dat ook.’

‘Dat klopt, meid,’ zegt Jakira, terwijl haar kledij weer de vorm aanneemt, zoals ze in haar dorp draagt.

Dargo kijkt even verschrikt naar Quana, die snel haar kleren uittrekt. Het is een hele tijd geleden dat hij haar nog naakt gezien heeft, ze waren toen een jaar of acht en gingen dikwijls in de rivier, nabij hun dorp zwemmen. Maar nu is ze bijna een volwassen vrouw.

Dan schrikt hij.

‘Dargo, naar mooie meisjes staren, zal je niet uit je kleren helpen.’

Met een licht roodgekleurd hoofd kijkt hij op en glimlacht.

‘Toen ik haar de laatste keer naakt zag rondlopen, was ze nog maar acht jaar oud.’

Quana kijkt hem kwaad aan.

‘Jakira, wat moet ik nu doen,’ sist ze.

De blonde jonge vrouw kijkt haar lachend aan.

‘Denk aan een kledij die je wilt dragen en je zal wel voelen wat er gebeurd.’

Quana kijkt dan naar Jakira en concentreert zich. Eerst gebeurt er niets, maar dan voelt ze een vreemde stof over haar naakte huid schuiven.

‘He, dat kittelt,’ giechelt ze.

Dargo is half uitgekleed en kijkt zijn vriendin verbaasd aan.

‘Kom, Jakira. Wij zijn hier weg. Als het die idioot niet lukt, dan moet hij maar in zijn blootje rondlopen.’

Hoe voelt het, Quana,’ vraagt Jakira.

‘Je had me wel even kunnen waarschuwen. Het voelde zo vreemd aan,’ sist Quana.

Jakira glimlacht en volgt Quana, die naar een aantal beeldschermen loopt. Ze zien beelden van de omgeving van de maan. Beiden beseffen steeds meer, dat hun leefwereld sterk aan het veranderen is.

‘Wat staat ons nog te wachten?’ fluistert Quana, terwijl ze naar de beelden van de zesde planeet staart.

‘Ha, daar is je vriendje. Hij ziet er niet slecht uit,’ merkt Jakira op, als ze merkt dat Dargo naar hen toe loopt.

‘Hela, kijk maar, meisjes. Het is me toch gelukt, zoals jullie zien,’ lacht hij.

Quana kijkt hem even aan, maar sist:

‘Tegen jouw spreek ik niet, gluurder.’

Op dat moment verschijnt Anya uit het niets

‘Allemaal oké,’ vraagt hij.

Als onze vrienden knikken, zegt hij:

‘Dan nu de volgende fase.’

Onze drie vrienden kijken naar de tafel die Anya aanwijst en zien drie paar kleine voorwerpen liggen.

‘Ook een Pentagon. Maar dan kleintjes,’ lacht Jakira.

Quana, neemt er een op en draait het kleine ding tussen haar vingers rond. Het lijkt op een kleinere uitgave van hun hypsoon.

‘Waar dient dat voor?’ vraagt ze, terwijl Jakira en Dargo ook één opnemen.

‘Druk het tegen jullie hypsoon. Voor ieder een paar’ antwoordt Anya.

Onze vrienden voelen allen een lichte tinteling in hun hals, als hun hypsoon beide kleine Pentagons volledig in zich opneemt.

‘Wat is dat nu weer?’ merkt Dargo vragend op.

‘Die Pentagons of die vreemde apparaatjes, zoals jullie het noemen hebben contact gemaakt met zijn hoofdmodule, waardoor de mogelijkheden van de hypsoon uitgebreid werden. Er zijn nog twee uitbreidingen mogelijk, maar die zijn voor later. Eerst moeten jullie met deze leren omgaan.’

‘Er is toch niet veel veranderd,’ merkt Dargo op.

‘Dat denk je maar. Pas maar op met wat je denkt. De hypsoon voert dadelijk een bevel van zijn drager uit. Het kan zelfs een energiescherm om jullie lichaam opwekken. Ook past hij zich automatisch aan, aan jullie lichaam samenstelling. Waardoor Jakira nooit meer, zoals jullie het noemen, in haar blootje komt te staan. Je weet het toch nog.’

‘Jawel, Anya. Ik weet het nog. Dus je wilt zeggen dat dit met deze kleren niet meer kan voorkomen.’

‘Nee.’ schrikt Anya.

Maar Jakira luistert niet. Ze vormt haar volledig lichaam om in een soort gas en zweeft langzaam naar het plafond toe, terwijl haar lichaam volledig onherkenbaar wordt. Geleidelijk zakt het gas weer naar beneden en langzaam wordt de gedaante van Jakira meer en meer opgebouwd.

‘Ja, Anya. Je had gelijk. Ik heb al mijn kleren nog steeds aan. Zelfs de hypsoon veranderde,’ lacht ze, terwijl ze haar lichaam bekijkt.

‘Hoe doe je dat?’ vraagt Quana met trillende stem.

Maar voor Jakira kan antwoorden, zegt Anya.

‘Genoeg, spelletjes. Jullie esperkrachten laten we een tijdje rusten. Vanaf nu gaan we verder met vechttechnieken. Vorm een beeld in gedachten van een zwaard dat jullie vasthouden. Maar schrik niet.’

Onze vrienden zien plots een vreemde vorm in hun handen, dat langzaam maar zeker een zwaard wordt.

‘Als jullie meer geoefend hebben, zal deze transformatie veel sneller zijn juiste vorm aannemen. De concentratie moet veel intensiever gebeuren,’ merkt Anya op.

Jakira zwaait even met het zwaard rond.

‘Het ziet er echt uit,’ glimlacht ze.

‘Pas maar op, Jakira. Dat ding is vlijmscherp,’ moppert Quana, terwijl ze het topje van haar vinger aflikt.

‘Laat eens zien.’

Quana kijkt het blonde meisje even aan en laat haar dan het sneetje aan haar linker wijsvinger zien. Tot haar verbazing neemt Jakira haar vinger in haar rechterhand en even ziet ze een groen licht tussen de vinger van haar vriendin doorschemeren. Dan laat Jakira haar vinger los en Quana staart verbaasd naar de plaats waar het sneetje was. Het is er niet meer.

‘Hoe… ik wou dat ik dat ook kon.’

‘Dat kan je ook, Quana. Maar Jakira staat al verder dan jullie beiden.’

‘Hoe kan dat, Anya?’ vraagt het groenhuidig meisje.

‘Dat is een gevolg van enkele gebeurtenissen in de voorbije jaren. Hierdoor kwamen haar krachten naar boven, zoals op het moment dat haar oude leermeester stierf.’

‘Heb je dat gemerkt.’

‘Dat werd geregistreerd, Jakira. Ook toen je vader gewond was en jij door de schok, je genezende krachten voor de eerste maal onbewust gebruikte. Ook de genetische erfenis van je moeder heeft hier toe bijgedragen.’

‘Mijn moeder? Hoe kan zij…. Ze is toch geen esper…,’ vraagt Jakira.

‘Dat staat in mijn databank. Verdere gegevens moeten opgezocht worden,’ antwoordt Anya.

Even lijkt Anya naar de muur te staren, terwijl hij onzichtbaar communiceert met de centrale computer.

‘Gegevens zullen later beschikbaar gesteld worden,’ zegt hij plots.

Jakira kijkt hem even aan en beseft dat ze op dit moment niet meer te weten zal komen en zwijgt. Anya wendt zich dan tot de drie aanwezige mensen.

‘Volg het programma van jullie hypsoon. Jullie vechten vanaf nu tegen jezelf.’

‘Tegen onszelf. Hoe gaan we dat doen,’ lacht Quana.

Ook Dargo wil iets zeggen, maar ze zien allen hun halografische evenbeelden voor hun ogen materialiseren. Jakira gaat tegenover zichzelf staan, maar voor ze het beseft, valt het halogram haar aan.

‘Pas op. Dit is een van de eerste trainingen. Jullie doel is om zo perfect mogelijk te vechten, zowel met het zwaard als met de blote hand. Jullie evenbeelden leren natuurlijk ook bij. Het is de bedoeling, dat jullie even snel of sneller reageren dan jullie tegenstander.’

Quana en Dargo kijken verbaasd toe. Beide Jakira’s zijn even goed en hun zwaarden flitsen heen en weer. Geen van beiden slaagt erin om doorheen de verdediging van de ander te dringen. Tot de verbazing van haar beide vrienden, beginnen ze nog harder en sneller te vechten.

Quana kijkt even naar Dargo.

‘Wauw. Je vriendin is goed. Ik kan goed vechten maar dat…’

‘Je hebt gelijk, Dargo. We moeten later eens vragen of Jakira ons les wil geven,’ lacht Quana.

‘Eerst zijn wij aan de beurt. Kom maar op,’ zegt Quana’s halogram.

Dargo en Quana gaan tegenover hun dubbel staan en even later zijn ze ook in een hevig gevecht gewikkeld. Ze vechten goed, maar niet zo snel als Jakira. Gelukkig zijn de halogrammen aangepast aan de training van hun tegenstander. Verschillende dagen gaan voorbij, tot Jakira op een dag een fout maakt. Ze moet hierdoor achter uit wijken en nadert de plaats waar Quana aan het vechten is. Quana heeft het te laat gemerkt en haar zwaard suist op Jakira toe. Deze merkt het, maar ze reageert te laat. Haar hypsoon echter niet. Bliksemsnel bouwt deze een energiescherm om Jakira’s lichaam op en het zwaard van Quana ketst er op af.

Verschrikt laten beide hun zwaard zakken.

‘Wat was dat,’ stamelt Quana.

Dargo laat ook zijn zwaard zakken en kijkt naar beide meisjes.

‘Dat was een energiescherm, Quana. Een van de dingen, die jullie hypsoon kan oproepen. Hij kan jullie beschermen als jullie leven in gevaar is. Hij zal jullie ook waarschuwen als er gevaar dreigt,’ zegt het halogram van Jakira.

In het complex is het intussen middag geworden, als Anya plots materialiseert. Hij stopt de oefening en stuurt hen naar de kantine. Ze krijgen zoals de vorige dagen een stevig, maar sober eetmaal.

Jakira fluistert iets tegen Quana en die begint te giechelen. Dargo kijkt hen verbaasd aan.

‘Pak ons als je kan,’ lacht de roodharige hem toe.

Dargo schrikt en ziet hen beiden wegrennen.

Als hij de kantine verlaat, struikelt hij over de voet van Jakira, die lachend op hem neerkijkt.

‘Je moet altijd op je hoede zijn, Dargo.’

Dargo kruipt snel recht, maar de blondine is al verdwenen. Deze maal is hij voorzichtiger als hij hun lachende stemmen volgt. Ze leiden hem naar de trainingsruimte, die nu volstaat met vreemde geometrische vormen.

Maar nu hoort hij hen niet meer. als hij om zich heen kijkt, hoort hij de telepathische stem van Jakira:

‘Als je één van ons kan vinden dan krijg je van haar een kusje.’

Dargo glimlacht, want dat bevalt hem wel. Zo stil mogelijk sluipt hij tussen de voorwerpen door, terwijl hij zijn gedachten afschermt. De eerste die hij plots voor zich ziet opdoemen is, Jakira, maar als hij haar wil grijpen, gaan zijn handen door haar heen.

 

Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx

 

Terwijl onze vrienden nog wat zitten na te praten, komt Anya weer uit het niets te voorschijn.

‘Het is tijd voor jullie volgende lessen.’

Quana staat als eerste op.

‘Wat volgt er nu?’ vraagt ze lachend.

‘Geen training meer, Quana; Maar jullie krijgen een hypnocursus.’

‘Wat is dat?’ vraagt Dargo.

‘Jullie zullen ongeveer drie uur lekker slapen. Maar tijdens jullie slaap wordt met een speciale hypnotechniek grote hoeveelheden leerstof toegediend.’

Een paar minuten later stappen onze vrienden uit een lichtboog in de sector waar de vreemde bedden staan. Jakira gaat als eerste in een van de bedden liggen. Dargo en Quana volgen haar voorbeeld. Quana’s bed is het laatste dat dichtschuift. Een na een vallen ze even later in een lichte slaap, terwijl op enkele apparaten die tegen de wand staan, verschillende lampjes aan en uit flikkeren. Anya lost opnieuw op in het niets en laat hen onder toezicht van de hoofdcomputer achter.

Verschillende uren zijn voorbijgegaan, als de koepels plots weer opschuiven. Een voor een worden ze gewekt. Jakira kijkt even naar haar nieuwe vrienden, maar zegt niets. Stilzwijgend lopen ze naar de kantine. Ze moeten hun nieuwe kennis verwerken.

De eerste les handelde over de geschiedenis van de op Tera geboren mensen, hun oorlogen en hun streven naar vrede, die ze misschien nooit zullen krijgen. Ze maakten de ondergang van de Teranen, ongeveer 30000 jaar geleden bijna bewust mee. Dan volgde de geschiedenis van het ontstaan van de beschaving op Enuron. Toen de planeet nog door een donker wolkendek van de zon afgeschermd. De temperatuur was toen veel kouder en het leven van de menselijke bevolking speelde zich in kleine, tegen elkaar strijdende, groepen af. Vele jaren later werd de toestand beter, tot de zon uiteindelijk door het wolkendek brak. Van dan af bloeide de beschavingen op. Maar ook de strijd om meer macht stak de kop op en zware oorlogen volgden, terwijl roversbenden de streken onveilig maakten. Zo ziet de toestand er op dit moment nog steeds uit.

Onze vrienden kijken elkaar aan, terwijl Dargo voor ieder van hen iets te drinken op de tafel neerzet.

‘Vreselijk. Hoe kunnen de goden die verschrikkelijke dingen toelaten,’ zegt Quana plots.

‘Dat doen ze al miljoenen jaren, Quana. Voor zover mijn gegevensbanken gegevens over het verleden bevatten.’

‘En de toekomst. Ziet die er ook zo uit.’

‘De strijd om de macht zal zich altijd verder zetten. Tot alle leven ophoudt te bestaan. Of alle intelligente wezens zouden zich moeten verheffen uit de primitieve samenlevingen en eerbied krijgen voor het leven.’

‘Dat klopt, Anya. Maar ik denk niet dat dit snel zal gebeuren,’ merkt Jakira op.

‘Dat denk ik ook, Jakira. Er zullen nog vele duizenden jaren verstrijken voor er ook maar iets verandert,’ zegt eens stem plots.

‘Sinaron,’ roept Jakira uit.

De jonge krijger loopt op de tafel toe waar onze vrienden zitten. Quana en Dargo merken al snel dat hij alleen oog heeft voor Jakira. Wat hun ook opvalt, is dat Anya plots verdwijnt.

‘Willen jullie mij volgen?’ zegt de krijger plots, terwijl hij zijn blik van Jakira losmaakt.

Onze vrienden staan op en Jakira loopt op de krijger toe.

‘Waarheen?’ vraagt ze.

‘Jullie keren terug naar jullie familie.’

‘Waarom doet Anya dat niet?’ vraagt Dargo.

‘Sinaron kijkt hem aan en zegt:

‘Dat weet ik niet, maar de tempelwachters zijn opgeroepen. Dus moet er iets gebeurt zijn. Ik weet echter niet meer dan jullie.’

Dan draait hij zich om en de drie anderen volgen hem. Met een overbrenger materialiseren ze in een kleine hal. Hier staat een vreemd apparaat met een geactiveerde purperen lichtboog.

Naast de lichtboog blijft hij staan en kijkt Jakira en beide anderen aan.

‘Ga doorheen de lichtboog, vrienden. Hij zal jullie weer naar de plaats brengen, waar jullie waren toen Anya jullie kwam ophaalde.’

‘Kan ik niet beter naar mijn dorp terugkeren, Sinaron. Mijn broer en zus zullen al wel op weg naar het dorp zijn.’

‘Dat denk ik niet, Jakira. Jullie keren terug vlak nadat jullie in de lichtboog stapten.’

‘Wat?. hoe…’ fluistert Quana.

‘Dat weet ik ook niet. Maar Anya heeft mij gezegd dat het zo is.’

Jakira kijkt even naar Dargo en Quana.

Het groenhuidig meisje heeft dadelijk door wat Jakira verlangd en lacht:

‘Kom, Dargo wij gaan als eersten.’

‘Wacht even. Pas eerst jullie kledij aan, zodat die er hetzelfde uitziet, als die toen jullie hier aankwamen.’

‘Waarom. Dit is toch veel beter.’

‘Dat klopt, Quana. Maar dat zou dadelijk opvallen. Jullie weten toch nog hoe het werkt.’

‘Zeker, Sinaron,’ zegt Dargo en verandert zijn kledij. Dan volgt hij Quana door de lichtboog.

Zodra haar nieuwe vrienden verdwenen zijn, kijkt Jakira naar Sinaron. De krijger stapt langzaam op haar toe en neemt haar in zijn armen. Dan voelt Jakira zijn lippen op de hare en beantwoordt zijn kus. Plots laat hij haar los en wijst op de lichtboog. Jakira kijkt hem verbaasd aan.

‘Ga, Jakira. Als onze meester het toelaat, zie ik je nog wel weer,’ fluistert hij.

Jakira loopt naar de lichtboog en stapt er doorheen.

‘Ik hou van jou,’ hoort hij haar nog zeggen, maar dan is ze verdwenen.

Sinaron blijft naar de lichtboog staren, terwijl deze langzaam in het niets verdwijnt.

‘Je hebt de vrouw van je leven gevonden, Sinaron,’ zegt een stem achter hem plots.

Langzaam draait de krijger zich om en ziet twee vrouwelijke tempelwachters staan. Een ervan denkt hij te herkennen.

‘Kagin,’ zegt hij, maar op hetzelfde moment beseft hij dat het niet kan. Ze is te jong, Achttien of negentien schat hij haar.

‘Mis, Sinaron. Ik ben Arega, haar dochter.’

‘Haar dochter,’ stamelt hij en kijkt dan naar de andere krijgster.

‘Wat… Is zij je dochter,’ vraagt hij dan.

‘Ja, Sinaron. Er zijn al bijna 20 jaar voorbij gegaan, sinds mijn huwelijk met Teson. Jij ziet er echter nog steeds even jong uit.’

‘Zijn er twintig jaar voorbij gegaan. Hoe.,’ fluistert hij.

‘Dat was een mooi meisje, dat je daareven in je armen hield. Wie is zij?’

Sinaron kijkt naar de oudere Kagin.

‘Jakira. Zij is een van de uitverkorenen. Ik moest haar beschermen, maar werd op haar verliefd.’

‘Een uitverkorene. Dan kan je haar beter uit je gedachten zetten. Na haar opleiding staat ze ver boven ons gewone mensen. Bijna zoiets als een godin.’

‘Zo is Jakira niet, Kagin,’ zegt Sinaron wrevelig.

‘Misschien, Sinaron. Ik hoop het, want ik wens je alle geluk toe.’

‘Hoe is het met je man, Teson?’

‘Hij heeft nu de leiding van de tempelwachters. Het zal voor hem wel een verrassing zijn als hij je weerziet.’

‘Laat ons dan maar gaan. Ik wil hem ook wel eens weerzien. Anders heeft Anya misschien weer een nieuwe opdracht voor mij,’ lacht Sinaron.

Intussen is Jakira weer op Enuron gematerialiseerd. Ze kijkt om zich heen en merkt dadelijk haar zus Unka op die naar het huis van Kaïnja’s ouders toeloopt.

‘He, zou Unka mij gevolgd hebben.’ is haar eerste gedachte.

Haar jongere zus voelt echter dat ze bekeken wordt en kijkt plots achterom.

‘Jakira, je…’ schrikt ze.

Jakira heeft haar intussen ingehaald en zegt lachend:

‘Het lijkt wel alsof je een spook gezien hebt.’

‘Je was weg en die man die bij je was. Wie was dat?’

‘Een man, Unka. Welke man? Ik ben hier alleen.’

‘Ik heb hem toch gezien. Jullie waren beiden plots verdwenen.’

‘Je hebt gedroomd, zusje,’ zegt Jakira, terwijl ze innerlijk spijt heeft, dat ze zo moet liegen.

‘Dromen. Nee, zus. Ik droomde niet. Eerst je kleren en nu…. Hier is iets vreemd aan de hand. Maar ik kom er wel achter,’ sist Unka en loopt plots kwaad en mompelend weg.

Jakira volgt haar nadenkend, maar wat moet ze doen. Unka inwijden zou ze niet mogen, maar ze besluit om het toch te doen.

Een week later keren ze weer naar het Naïkon, samen met Kaïnja en haar ouders en nog enkele andere dorpelingen. Zij willen handel gaan drijven met de inwoners van Naïkon. Gedurende de eerste dagen vertelt Jakira haar zus wat ze uitspookt. Unka luistert stilzwijgend. Als ze eindelijk Naïkon, hun geboortedorp bereiken, worden beiden door hun broer van de wagen geholpen. De ouders van Kaïnja gaan naar Nikita en Loran. Junzo en Kaïnja willen trouwen. Jakira zondert zich een paar uur later af en wandelt naar het meer waar ze steeds ging trainen. Haar hypsoon helpt haar om contact op te nemen met het complex Kia-2. Even later wordt een lichtboog gevormd en Jakira stapt erin. Wat ze niet weet is dat haar zus haar gevolgd is. Unka ziet haar verdwijnen en rent wat ze kan. Op het laatste moment springt ze door de lichtboog, die op hetzelfde moment verdwijnt. Jakira materialiseert echter alleen en loopt door de gang, die plots in een rood licht gehuld is. Enkele tempelwachters lopen haar voorbij. Op de vragen van Jakira antwoorden ze niet. Plots staat Sinaron voor Jakira.

‘Kom,’ zegt hij.

Jakira kijkt hem even aan, terwijl hij verder loopt. Dan volgt ze hem.

‘Hij lijkt wel kwaad op mij, denkt ze.

Als ze in een licht grijs gekleurd vertrek aankomen, wendt Sinaron zich tot haar.

‘Jakira, je moet hier wachten. Anya zal later contact opnemen.’

‘Is er iets gebeurd?’

‘Daar kan ik niets over zeggen. Anya zal het wel uitleggen.’

‘En jij. Blijf jij hier bij mij.’

‘Nee, Jakira. Ik moet mijn taken verder zetten.’

‘Dat is spijtig,’ lacht ze en slaat haar armen om zijn nek.

Maar als ze hem wil kussen, duwt hij haar achteruit. Dan haast hij zich om het vertrek te verlaten. Jakira blijft alleen en verward achter. Ze weet niet wat er gaande is. Even wil ze hem achterna rennen, maar dan laat ze het toch maar. Na een tijdje kalmeert ze en langzaam gaat ze op de vloer zitten. In het vertrek staan geen voorwerpen.

‘Weet jij wat er gaande is?’ vraagt ze aan haar hypsoon.

Na een tijdje antwoordt de hypsoon:

‘Nee, Jakira. Het lijkt wel dat de centrale eenheid afgesloten is van de buitenwereld.’

Een paar uur gaan voorbij en plots komen Dargo en Quana binnen. Jakira kijkt hen aan.

‘Weten jullie wat er gaande is?’

‘Nee, Jakira. We zijn hier om onze training verder te zetten. Jij toch ook.’

‘Dat weet ik niet. Ik zit hier al meer dan een uur. Ik weet zelfs niet waar dit vertrek voor dient.’

Quana kijkt Dargo even aan en gaat dan naast Jakira zitten.

‘Hier krijgen we van Anya lessen in het gebruik van onze esperkrachten,’ legt ze uit.

‘Die lessen heb ik nog niet gehad.’

‘Dat weten we. Misschien ben je nu hier om die te trainen.’

‘Maar ik denk dat jij al veel verder gevorderd bent dan wij,’ zegt Dargo.

‘Ik ben al. Nee, dat denk ik niet.’

‘Toch wel, Jakira. Ik moet Dargo gelijk geven. Jij hebt al krachten gebruikt en hoe. Als ik maar half zover zou zijn, dan was ik al gelukkig.’

‘Zo goed ben ik niet, Quana. Maar als we hier zijn om te trainen, waarom is Anya dan niet hier.’

‘Al wat ik weet is dat er iets gebeurd is, maar wat weet ik niet,’ merkt Dargo op.

‘Dan kunnen we beter beginnen met oefenen.’

‘In orde, Quana. Maar je moet dan wel uitleggen wat ik moet doen.’

‘Daar zorgt je hypsoon wel voor, Jakira,’ lacht Dargo.

Jakira volgt het voorbeeld van Quana en Dargo en zit even later naast haar groenhuidige vriendin op de vloer. Door haar hypsoon geleid concentreert Jakira zich. Op een meter voor elk van hen ontstaat een kubus. Quana is het snelst klaar, dan volgen Jakira en Dargo.

‘Wat… Nu al…’

Jakira kijkt beide anderen aan.

‘Nu al. Jullie kunnen dat toch ook.’

‘Ja, nu wel. Maar bij ons lukte het pas na enkele keren.’

‘Laat ons de volgende proberen,’ zegt Dargo.

Quana glimlacht en zegt:

‘Daar zul je het wel moeilijker mee hebben.’

Jakira kijkt haar vrienden even aan en glimlacht:

‘Wat is het?’

Ze sluiten hun ogen en concentreren zich.

Als Jakira van haar hypsoon verneemt wat ze willen vormen, beseft ze dat het deze maal moeilijker zal worden. Zij sluit haar ogen echter niet en voor haar ogen begint de kubus te veranderen in een menselijke gedaante. De drie concentreren zich steeds harder en harder.

Op het hetzelfde moment zijn enkele mensen drie verdiepingen lager druk in de weer. Op een bed ligt een zwaar misvormde menselijk gedaante. Langzaam maar zeker neemt de gedaante zijn normale vorm van een jong meisje aan. De tijd vliegt voorbij.

‘Oef, ik denk dat het geslaagd is,’ zegt een van de tempelwachters, die een hypno-opleiding als genetisch dokter, achter de rug heeft.

‘Controle positief,’ klinkt de stem van Anya, die op dat moment materialiseert.

‘Dat was op het nippertje,’ merkt Kagin op, die naast de deur met enkele anderen stond te wachten.

‘Dat was het zeker. Het scheelde maar een haartje. Nu moeten we afwachten of ze het te boven komt zonder bijwerkingen.’

‘Bijwerkingen,’ vraagt Teson.

‘Mentale problemen. Haar lichaam is in orde, maar we weten niet of haar innerlijk door de techniek volledig hersteld is.’

‘We moeten haar laten rusten. Meer kunnen jullie niet doen,’ zegt Anya.

Alle tempelwachters verlaten het vertrek en begeven zich naar hun kwartieren om te eten en uit te rusten. Langzaam verstrijkt de tijd en plots flitsen enkele lampjes aan op de apparaten die achter het bed van het meisje staan. Op het lichaam van het meisje zijn plots enkele groene lichtvlekken te zien, die even snel als ze verschenen zijn weer verdwijnen. Het is echter door de computer geregistreerd en aan de centrale computer doorgegeven. Een paar seconden nadat de vlekken verdwenen zijn, opent het meisje haar ogen en schrikt even van de vreemde omgeving. Langzaam gaat ze rechtop zitten, terwijl ze beseft dat ze geen kleren aan heeft.

‘Je naam,’ vraagt een stem plots.

Opnieuw schrikt en kijkt om zich heen naar de herkomst van de stem.

‘Je naam, meisje,’ vraagt de stem opnieuw.

Even kijkt ze naar de apparaten en zegt dan:

‘Unka. Wie ben jij?’

‘Je zus en haar vrienden noemen mij, Anya.’

‘Ben jij de vrouw die ik met haar samen gezien heb.’

Even is het stil, maar dan antwoordt de stem:

‘Ja, maar ik ben geen menselijk wezen zoals jij.’

‘Waar zijn mijn kleren?’ vraagt ze plots.

Maar de stem antwoordt niet. Unka laat zich dan maar op de vloer, die warm aanvoelt, zakken.

‘Deze hypsoon is voor u,’ zegt Anya en wijst naar de tafel waarop ze lag. Unka kijkt om en plots ziet ze een Pentagon-vormig voorwerp op de plaats waar ze zat, uit het niets opduiken. Even kijkt ze naar Anya, maar die is alweer verdwenen.

‘Hoe doet zij dat,’ fluistert ze, terwijl ze het voorwerp voorzichtig vastneemt.

Ze bekijkt het nieuwsgierig van alle kanten.

‘Wat is dat nu weer voor iets?’ fluistert ze.

Ik ben je helper en leermeesteres.’ hoort ze het ding plots zeggen.

Bijna laat ze het vallen, zo schrikt ze.

Plaats mij tegen de achterkant van je nek.’ hoort ze de stem weer.

Unka doet het en voelt zich plots helderder.

‘Nu nog kleren vinden,’ denkt ze.

Niet nodig, Unka. Welke kleren wil je dragen?

‘Wat…’

Neem het beeld van de kledij die je wenst in gedachten.’

Verbaasd denkt Unka na en probeert het beeld voor haar ogen te brengen van de kleren die ze droeg toen ze, achter Jakira, in de lichtboog stapte.

Haar huid kittelt op de plaatsen waar de uit het niets ontstane stof over haar lichaam schuift. Dan heeft ze de kledij aan die ze zich inbeeldde.

‘Haha, zie je wel. Ik heb niet gedroomd. Zo doet Jakira, dat dus,’ glimlacht ze.

Dan loopt ze naar de deur en stelt verbaasd vast, dat deze automatisch openschuift.

‘Dat lijkt wel tovenarij.’

Dat is het niet, Unka. Onze techniek zorgt daarvoor. Als je wil kan ik je meer uitleg geven.

‘Dat is niet nodig, ik wil naar mijn zus. Weet jij waar ze is?’

Zeker. Maar u heeft geen toestemming om….

‘Toestemming of niet. Ik wil naar Jakira,’ sist Unka, terwijl met haar voet op de vloer stampt.

Even hoort ze niets van haar hypsoon, maar dan hoort ze hem zeggen:

Toestemming verleent.

‘Wat zeg je?’

We hebben toestemming van de centrale eenheid. Heb nog even geduld, Unka. Ik zend iemand om je te begeleiden.’

Even wordt de blauwe afsluiting bijna geheel doorzichtig.

‘Ha, je bent die jonge vrouw waar Anya het over had.’

Unka knikt verbaasd.

‘Kom dan. Mijn naam is Arega.’

Aarzelend stapt de zus van Jakira door het licht doorzichtig scherm.

‘Ik ben Unka,’ zegt ze met trillend stem, want als ze naar beneden kijkt beseft ze dat hier gewoon zweeft. Ze ziet alleen een zeer diepe schacht.’

‘En nu,’ vraagt ze.

‘Gewoon denken. Geef me een hand, Unka.’

Voorzichtig neemt Unka de hand vast en beiden zweven omhoog.

Drie verdiepingen hoger stappen ze uit de koker.

‘Wat was dat voor iets. Het leek wel alsof we omhoog gingen,’ mompelt Unka.

‘Dat noemen ze een lift.’

‘Waarheen nu. Het ziet er hier overal hetzelfde uit, behalve die tekens, die op alle hoeken van de gangen staan. Wat betekenen die?’

‘Neem de rechterkant, Unka. Die tekens zijn aanduidingen, waardoor de bemanning weet waar ze zich bevinden.’

‘De bemanning. Zijn hier dan nog andere mensen.’

‘Voorlopig alleen de tempelwachters, zoals ik en de uitverkorenen; zoals je zus. Later komen er nog meer. Maar hun opleiding neemt veel tijd in beslag.’

‘We zijn er bijna,’ merkt Arega.

‘Waar is het?’

‘Die deur links.’

Unka loopt op de deur toe en kijkt naar binnen. Ze ziet echter niemand.

‘Ga maar binnen, Unka. Links, naast de deur, is een ‘venster’.’

Arega volgt de zus van Jakira naar binnen.

‘Waar, Arega. Ik zie hier geen venster.’

De tempelwachtster glimlacht en geeft een gedachte bevel aan haar hypsoon. Een deel van de muur wordt dadelijk doorzichtig. Verbaasd staart Unka door het ‘venster’. Jakira, haar zus en een groenhuidig meisje, met vuurrode haren en een jongeman staan in haar richting, naar iets dat naast het venster staat, te kijken. Jakira lijkt te glimlachen.

Unka bukt zich snel, om niet opgemerkt te worden.

Sta maar weer recht, Unka. Jij kunt hen zien, maar zij zien je niet.

Aarzelend staat Unka recht en kijkt weer naar binnen. Dan schrikt ze hevig. Een dubbelgangster van haar zus loopt naar het midden van de kamer. De jongeman en het groenhuidig meisje staren verbaasd naar de twee Jakira’s.

‘Dat kan toch niet, Arega, of wel?’

‘Ik weet het niet, Unka. Je zus is een krachtige esper. Maar dat ze zo krachtig is om een kloon van zichzelf te scheppen, dat zal Anya ook wel niet weten, denk ik.’

Unka kijkt weer door het venster en hoort een van de Jakira’s spottend vragen.

‘Ben ik de echte?’

‘Of ik,’ gaat de tweede verder, terwijl beiden om elkaar stappen

‘Ze kan nog praten ook,’ stamelt Dargo.

‘Dat zullen we snel weten,’ lacht Quana en loopt op een van beiden toe.

Dan neemt ze de hand van de linkse vast en glimlacht:

‘Zie je wel. Jij bent de echte Jakira.’

‘Zeker van, Quana,’ lacht de andere en grijpt de andere hand van het groenhuidig meisje plots vast.

‘Verschrikt trekt Quana haar beide handen terug en stamelt:

‘Wat, Dargo. Ze zijn allebei echt.’

‘Hoe doe je Jakira dat? Zoiets kunnen wij zelfs niet,’ merkt een verbaasde Dargo op.

Plots loopt een van de twee Jakira’s naar de muur, waarachter Unka staat. De andere Jakira zakt op hetzelfde moment in elkaar en verandert van vorm. Even later is ze in het niets opgelost. Dargo en Quana staren naar de plek waar het laatste restje verdween. Jakira kijkt even indringend naar de muur, maar kan niets zien. Toch weet ze doormiddel van telepathie dat Unka zich achter de muur bevindt en haar aankijkt. Met een ruk draait ze zich om en loopt naar de deur toe. Maar voor ze die bereikt verschijnt Anya en die zegt bevelend

‘Jakira, volg me. De centrale eenheid wil je spreken’

5. Dirak, de rover

‘Druk het tegen de achterkant van uw hals.’

Jakira kijkt de vrouw even aan en wil het uitvoeren.

‘Iets hoger, Jakira. Ja, zo. Maar schrik niet.’

Het blonde meisje heft haar lang haar omhoog en drukt het op de bedoelde plek. Zodra ze het terug loslaat voelt ze het ding plots uitzetten. Ze schrikt en wil het weer verwijderen

‘Laat dat, het kan geen kwaad, Jakira. Het is nodig om op zijn plaats te blijven,’ hoort ze de brunette zeggen.

Jakira laat haar handen zakken en voelt plots de werking van het apparaat. Haar verstand wordt heel helder en plots hoort ze een stem in haar hoofd:

‘Jakira, niet schrikken. Voor tijdje ben ik uw leermeesteres en beschermster.’

Het blonde meisje kijkt verschrikt om zich heen, maar ze ziet niemand, buiten de vreemde vrouw. Deze zegt:

‘Jakira, ik heb mijn opdracht volbracht. Als je terugkeert uit Kranjon, zal een andere eenheid u verder opleiden.’

‘Een ander eenheid. wat,’ zegt Jakira, maar kijkt verbaasd naar de plaats waar Anya stond. Zij is in het niets opgelost.

Jakira keert terug naar het kamp en kijkt even naar haar broer, die rustig slaapt. Ook de krijger lijkt te slapen, maar hij doet alsof. Hij heeft ook de witte gedaante gezien. Het blonde meisje gaat opnieuw op haar plaats liggen. Deze maal valt ze dadelijk in slaapt. De volgende morgen wordt ze door haar broer gewekt en kijkt hem verbaasd aan. Gedurende haar slaap heeft ze, van het apparaatje, onder hypnose een grote hoeveelheid kennis gekregen. Even is ze uit haar lood geslagen, als deze kennis op de voorgrond treedt. Het apparaatje, dat hypsoon genoemd wordt, helpt haar om het te verwerken.

‘Waar is Sinaron?’ vraagt Jakira, die nu pas merkt dat de krijger er niet meer is.

‘Die is al zeer vroeg opgestaan. Hij wilde de rovers achterna. Misschien kan hij hun kamp vinden en dan de soldaten van de koning naar hen leiden.’

‘En als ze hem ontdekken.’

‘Hij is een krijger, Jakira. Dus als je om hem geeft, dan…’

‘Heb je het gemerkt, Junzo.’

‘Eerst niet, zus. Maar het viel me op dat jullie dikwijls naar elkaar kijken. Al jullie moeite om niets te laten merken is voor niets geweest,’ glimlacht Junzo, terwijl hij enkele pakjes met eten uit de zadeltas pakt. Nadenkend rolt Jakira haar dekens op en bergt ze weg in de tas van haar zadel. Een half uur later zit Jakira zit te paard te wachten tot haar broer opgestegen is. Even kijken ze nog naar de graven naast de drie uitgebrande wagens, maar dan rijdt Jakira als eerste verder. De hypsoon leert haar onderweg vele nieuwe dingen en stimuleert haar onbewuste esperkrachten.

In Kranjon brengen de ouders van Tinron haar naar zijn graf. Hier legt Jakira, terwijl tranen over haar wangen naar beneden rollen, bloemen neer. Jakira omarmt de huilende Olan en probeert haar te troosten. Plots voelt Jakira de moeder van Tinron verstarren en laat haar los. De vrouw wijkt achteruit en kijkt haar ontsteld aan.

‘Afschuwelijk, die beelden. En die vrouw.. Wie is ze.,’ stamelt ze.

Saro haar man loopt op haar toe en slaat een arm om haar schouders.

‘Zie je weer van die vreemde dingen, schat,’ fluistert hij, maar Jakira heeft het gehoord en vraagt:

‘Vreemde dingen.’

‘J.ja, Jakira. Mijn vrouw ziet dingen. Hoe of waarom weten we niet, maar niemand mag het weten.’

‘Dan moet zij ook een espergave hebben, zoals ik,’ merkt Jakira op.

‘Een espergave. Wat is dat?’

‘Dat kan ik nu niet uitleggen, Saro. Maar wat voor dingen ziet ze dan.’

‘Misschien weet je het beter niet, Jakira,’ fluistert Olan.

‘Wie weet, Olan. Maar misschien moet ik het toch weten, anders zou je die beelden niet zien,’ zegt het blonde meisje.

‘Misschien. In orde, ik zal ze je tonen,’ zegt de vrouw en loopt op Jakira toe.

Ze neemt het hoofd van Jakira tussen haar handen en concentreert zich.

Plots ziet Jakira beelden voor haar ogen opdoemen. Beelden van geweld en dood. Onbekende vreselijke wapens die dood en verderf zaaien. Te midden van deze beelden doemt plots het beeld op van een wezen, dat met een vreemd zwaard gewapend is. Met dat wapen dood hij verschillende mensen, die ze niet kent. Boven dit alles ziet ze het gezicht van die vrouw uit haar dromen van de voorbije dagen. Dan verdwijnen de beelden plots.

Jakira wankelt even achteruit. Ze weet niet wat ze ermee moet aanvangen of wat het moet voorstellen. Haar hypsoon verwerkt de beelden bliksemsnel en zendt hen naar het complex. ‘Die vrouw, uit je dromen, is Chin-li.’ hoort ze de stem van de hypsoon in haar binnenste.

Chin-li, wie is..’

Later, Jakira. Nu is dat nog niet belangrijk.’

Oké, maar ik vergeet het niet. Die Chin-li, ik wil toch wel meer over haar weten,’ denkt Jakira en wendt zich dan plots naar Saro en Olan.

Deze kijken haar aan, alsof zij misschien meer weet. Jakira haalt haar schouders op en zegt:

‘Laat ons maar naar het dorp terugkeren. Misschien vinden we later wel een verklaring.’

De ouders van Tinron knikken en na een laatste blik op het graf volgen ze Jakira stilzwijgend naar het dorp.

Intussen is haar broer onder de indruk van Kaïnja, de zuster van Tinron. Hij weet eerst niet goed wat te zeggen, maar dan begint ze met hem te praten over van alles en nog wat.

De uren vliegen voorbij en plots is Jakira terug, met de ouders van het meisje. Als ze het dorp binnen lopen ziet Jakira plots een ruiter aan de rand van de weg.

‘Sinaron,’ zucht ze opgelucht.

Ook de krijger heeft haar opgemerkt van veranderd van richting. Naast de ruiter blijft Jakira staan en kijkt omhoog.

‘Eindelijk, ik dacht al. Heb je de rovers kunnen vinden.’

‘Ja, maar Dirak was met het grootste deel van zijn mannen op rooftocht,’ antwoordt de krijger, zonder af te stijgen. Er waren alleen vrouwen en enkele kinderen in het kamp aanwezig.’

‘Kom, je met ons mee terug naar Naïkon.’

‘Nee, Jakira. Ik heb de opdracht om Dirak op te sporen van de tempelmeesteres. De koning heeft een aantal soldaten onder mijn bevel geplaatst.’

‘Spijtig, Sinaron. I….k…’

De krijger kijkt haar zonder iets te zeggen aan en wendt dan zijn paard.

‘Ik moet verder, Jakira. Breng mijn groeten aan Junzo over. Als mijn opdracht volbracht is zie ik je misschien in Naïkon.’

‘Ja… I…,’ zegt Jakira droevig.

Maar de krijger geeft zijn paard de sporen en ze staart hem na, terwijl hij langs de weg naar het oosten rijdt.

Olan en Saro, die stonden te wachten, komen naar haar toe.

‘Hou je van hem,’ vraagt Olan plots.

‘I.k… Ja, ik denk het wel,’ stamelt Jakira.

‘Kom, we gaan eten. Je zult hem wel terugzien,’ zegt de moeder van Tinron, terwijl ze een arm om de schouders van Jakira slaat.

Ze moet moeite doen, om haar arm niet terug te trekken, want ze ziet opnieuw vreemde beelden voor haar ogen. Ze schrikt er zo van dat ze voor een seconde verstijft. Jakira merkt het.

‘Wat is er, Olan. Krijg je opnieuw beelden.’

‘Ja, Jakira, maar ze rolden zo snel voorbij, dat ik ervan schrok.’

‘Wat zag je?’

‘Het ging veel te snel om er iets uit op te maken.’

Die avond zit Olan, samen met haar man Saro, aan het haardvuur.

‘Vertel me eens wat je daarstraks zag, schat.’

Even kijkt Olan haar man aan, maar dan zegt:

‘Ik zag haar dood.’

‘Wat… ben je zeker?’

‘Ja, Jakira in een gevecht op leven en dood met een monster. Het laatste beeld dat ik zag is dat zijn vlijmscherpe armen Jakira doorboorden.’

Saro kijkt nadenkend voor zich uit.

‘Wat moet ik doen, Saro. Jakira op de hoogte brengen of…’

‘Laat ons… Nee, we zeggen er niets van. Wie weet veroorzaakt die kennis haar dood als ze tegen dat monster moet vechten.’

‘Of misschien juist niet, Saro.’

‘Laat ons er een nachtje over slapen. Jakira en haar broer vertrekken pas over twee dagen.’

Maar een dag later bevinden Saro en Olan zich op het veld, terwijl Jakira, Junzo en Kaïnja in gras van de tuin zitten te praten. Plots horen ze een ruiter het dorp binnenrijden. Het is een soldaat van de koning.

Hij legt uit dat de soldaten slaags geraakt zijn met rovers van Dirak. Er vielen langs beide zijden veel slachtoffers en gewonden. Jakira, Junzo en enkele dorpelingen rijden met de soldaat mee om hulp te bieden.

Ongeveer een dag later bereiken ze het kamp van de soldaten. Hier vernemen ze dat Sinaron met een tiental soldaten achter de overlevende rovers aanzit. Zonder dat iemand het merkt geneest Jakira een deel van de ergste wonden. De dorpelingen zijn wel verbaasd dat de wonden niet zo erg lijken te zijn als ze eerst dachten en maar gaan toch verder met hun taak.

Jakira en Junzo hun weg naar Naïkon verderzetten. Op de avond van de laatste dag van hun tocht slaan beiden een kamp op en gaan rond het vuur zitten. Ze praten over verschillende dingen, ook over Kaïnja. Plots ziet Jakira haar broer in elkaar zakken.

Niet wetend wat er gebeurd kijkt ze naar hem. Dan merkt ze een vreemde, in het wit geklede vrouw op.

‘Jij weer, Anya. Een uit energie opgewekte vorm, door een compu….. He, hoe weet ik dat?’ sist ze.

‘Ik zie dat uw kennis al is toegenomen,’ zegt de vrouw.

Verbaasd kijkt ze haar aan.

‘Ja, het lijkt wel alsof ik in een andere wereld beland ben. Is dat apparaat dat ik van u kreeg daar de oorzaak van.

‘Dat apparaat, zoals jij dat noemt, heeft u al een groot deel van de nodige kennis overgedragen. Ik ben hier om u te helpen in het volbrengen van uw lotsbestemming. Volg mij’ zegt Anya.

Even aarzelt zij, maar plots merkt zij het symbool op dat de vrouw op de rug draagt. Het is hetzelfde als dat op haar schouder.

Snel legt ze een laken over haar bewusteloze broer en dan volgt ze de vrouw.

Het is tijd Jakira om je opleiding te starten. Ik heb de anderen al opgeroepen ‘ antwoordt de brunette.

‘De anderen, wie.’

‘Er zijn nog andere uitverkorenen. Enkele heb je al ontmoet, dat weet je toch wel.’

‘Ik denk het, maar waren dat geen dromen.’

‘Als ik kon lachen, zou ik nu in het gras liggen, van plezier. Zoals jullie mensen dat noemen.’

Jakira kijkt Anya aan en moet glimlachen.

Maar de kunstmatige vrouw draait zich om en activeert een overbrenger.

‘Wat is dat voor iets?’ vraagt ze.

Maar haar hypsoon antwoordt in plaats van de brunette.

‘Een overbrenger, meesteres.’ hoort ze in haar gedachten.

‘Gelieve mij te volgen,’ zegt Anya op dat moment en loopt naar de ring toe.

Jakira richt haar aandacht op haar en volgt haarm aarzelend. Als beide doorheen de lichtboog gestapt zijn, verdwijnt zij plots.

Als Jakira materialiseert, kijkt ze om zich heen. Dadelijk herkent ze de omgeving. Het lijkt op wat ze van haar dromen herinnerd.

‘Volg me,’ zegt Anya.

Jakira doet wat haar gevraagd wordt en even later stappen ze een zaal binnen. Tegen de muren staan vreemde apparaten, die Jakira nog nooit gezien heeft.

‘Wat zijn dat?’ vraagt ze.

‘Toestellen om te sporten,’ antwoordt Anya.

‘Mag ik.’

‘Nee, mijn opdracht bestaat erin om u de te evalueren. Het doel is om te kijken wat je kunt en wat je nog moet leren. Als eerste gaan we u enkele gevechtstechnieken bijbrengen.’

Op een paar meter rechts van hen wordt plots een beeld van een jonge groenhuidige vrouw gevormd.’

‘Quana,’ lacht Jakira.

‘Kennen jullie elkaar.’

‘Ja, Anya. Ik heb haar hier een tijdje geleden ontmoet. Er was toen nog een jongeman bij haar. Maron heette hij, geloof ik.’

‘Dit is Quana niet, Jakira, maar deze matrix is wel met haar gegevens gevormd.’

‘Is zij ook, zoals jij.’

‘Ja, maar nu is zij je tegenstander. Verdedig je, maar pas op de matrix leert bij.’

Jakira gaat tegenover de gedaante van Quana staan en kijkt haar aan.

‘Ze lijkt toch echt,’ lacht ze, maar op hetzelfde moment vliegt ze door de lucht.

Quana heeft haar bij haar arm vastgegrepen en Jakira komt met een harde klap op de zachte vloer neer. Langzaam kruipt ze recht en kijkt haar opponent aan.

‘Ach zo,’ zegt ze.

Quana komt weer op haar af, maar deze maal is Jakira op haar hoede. De roodharige krijgt enkele rake klappen te verduren. Maar al snel beseft Jakira dat Anya gelijk had. Quana leert in een ijl tempo bij en al snel blijkt haar techniek, die ze van Sung leerde, niet meer voldoende.

Plots blijft de gedaante van Quana staan en ze hoort Anya zeggen:

‘Niet slecht. Je hebt al veel geleerd, Jakira.’

‘Ja, mijn leermeester Sung beheerste de vechtkunst van zijn volk. Hij was een Wikan,’ zegt Jakira, terwijl ze aan haar dode meester denkt.

‘Dan kunnen we verder gaan met de volgende technieken, Bv het Dragor vechten,’ merkt Anya op.

Jakira kijkt hem verbaasd aan. Quana lacht even en loopt op haar toe. Jakira houdt nog wel even stand, maar tegen deze techniek kan ze niet veel uithalen, verschillende malen valt ze op de grond. Maar ze leert snel, tot Anya plots zegt:

‘Stop, evaluatie beëindigt.’

Jakira kijkt Anya vragend aan, maar deze draait zich om loopt naar de deur toe. Jakira kijkt nog even om naar Quana, maar deze is nergens te zien.

‘Die is weer uitgeschakeld,’ merkt ze spottend op.

‘Volg me. Het is tijd om u terug te brengen naar uw reisgezel.’

‘Dat is mijn broer, Anya,’ lacht Jakira.

‘Gegevens aangepast,’ zegt Anya en gaat verder.

Jakira kijkt hem even na en denkt:

Toch een vreemde vrouw, die Anya.’

Op de plaats waar Jakira was, zijn er vijf uren voorbijgegaan, terwijl er op de planeet maar een paar minuten verstreken zijn. Jakira merkt het dadelijk als ze weer in open lucht staat, aan de stand van de sterren. Anya is alweer verdwenen. Dan kijkt ze naar het kampvuur en loopt erheen.

‘Hoe doen ze dat?’ denkt ze.

Door middel van een speciale machine, die..

‘Stop, de uitleg volgt later wel,’ fluistert ze, tegen haar hypsoon.

Dan neemt een paar takken en legt het op het vuur. Terwijl ze naar de dansende vlammen kijkt, gaat ze op haar rug liggen op een paar passen van het vuur. Nadenkend kijkt ze naar de sterren en valt langzaam maar zeker in slaap. De volgende dag is ze als eerste wakker en maakt het eten klaar. Junzo gaat lachend naast haar zitten en vraagt:

‘Lekker geslapen, zusje.’

‘Eerst niet, maar later als een roos,’ lacht ze.

Als ze in het dorp aankomen, staat Unka hen op te wachten. Ze heeft hen van ver opgemerkt. De vreugde onder hun familie is zeer groot, nu ze ongedeerd teruggekomen zijn. Als Jakira naar Sinaron vraagt, blijkt dat ze in het dorp nog steeds niets van hem gehoord hebben.

Gedurende de volgende weken gaat ze elk weekend naar de open plek in het bos. Haar ouders moesten eens weten dat ze al na een paar seconden in het niets oplost. In het complex traint Jakira uit alle macht in het aanleren van nieuwe technieken, met verschillende halografische gevechtspartners. Telkens brengt Anya haar op tijd terug naar de open plek, waarna ze naar het dorp terugkeert. Als ze niets te doen heeft, staat ze dikwijls aan de rand van het dorp op uitkijk. Haar gedachten zijn dan bij Sinaron, waar ze al lange tijd niets meer van gehoord heeft.

De weken worden maanden, terwijl Jakira steeds verder en sneller vordert. Tot ze op een dag terugkeert van een training. Ze merkt plots drie mensen voor haar op.

‘He. Ja. Dat is. Kaïnja.. en haar ouders zijn er ook bij,’ stamelt ze en begint te lopen.

‘Kaïnja!!’ roept ze.

Het meisje van het andere dorp kijkt verast om en blijft staan. Dan omarmen beide jonge vrouwen elkaar.

‘Mijn broertje zal verrast zijn om je te zien,’ lacht Jakira.

Ook ouders begroeten Jakira hartelijk en samen gaan ze verder naar het dorp. Junzo springt blij op als hij hen herkent en omarmt Kaïnja. Dan kussen ze elkaar.

‘Zo te zien hebben we binnenkort opnieuw een zoon,’ zegt Kaïnja’s vader.

Kaïnja blijft, bij Jakira’s ouders, twee weken logeren. Haar moeder en vader gaan intussen verder naar het volgende dorp, waar een paar familieleden wonen.

Elke avond gaat Junzo, met Kaïnja, aan het meertje picknicken. Jakira, die nu in de derde fase van haar opleiding is, gaat hen soms opzoeken, als ze van de training met Anya terugkeert. De tijd vliegt voorbij en dan komt de dag dat de ouders van Kaïnja terugkeren. Het moment van afscheid is gekomen.

De eerste dagen na Kaïnja’s vertrek zit Junzo alleen aan het meertje. Hier neemt hij een besluit en drie weken later vertrek hij met toestemming van zijn ouders. Jakira en Unka vergezellen hun broer naar Kranjon en zijn liefje Kaïnja, de zuster van Tinron. Ze rijden met een wagen naar het oosten.

Plots horen ze stemmen en zien een gewapende man, die een ander dreigend tegen een boom, duwt en een mes tegen zijn keel drukt. Twee anderen houden een vrouw vast, Terwijl een vierde lachend toekijkt.

‘Je geld en andere dingen van waarde, maat. Of je bent er geweest en dan nemen we je vrouw onderhanden,’ zegt de vierde dreigend.

Voor Junzo haar kan tegenhouden, springt Jakira op de grond en loopt naar de rovers toe. Op een tiental passen van hen blijft ze staan en zegt sissend:

‘Waarom neem je mij niet onder handen, bandieten.’

Verbaasd kijken de vier mannen om en zien het praktisch ongewapende meisje. Ze heeft alleen een klein mes aan haar riem hangen.

‘Ben jij je leven moe, meid. Of wil jij je eens lekker amuseren?’ vraagt de leider dreigend.

‘Amuseren. Met jullie. Wie zegt dat ik nog iets van jullie overlaat, als jullie deze man en zijn vrouw niet dadelijk laten gaan,’ dreigt Jakira.

‘En hun geld dan.,’ vraagt de leider.

‘Dat nemen ze mee. Zij hebben ervoor gewerkt en jullie niet.’

‘Zeg, meid. Weet jij wel wie ik ben. Mijn naam is Dirak, de rover.’

Jakira’s broer schrikt. Hij heeft al verhalen van deze man gehoord, verhalen waar in moord en doodslag de hoofdrol spelen. Hij is de leider van de moorddadigste bende die in deze streken overvallen pleegt.

‘Is dat die Dirak. Dan moet hij ontkomen aan Sinaron en de soldaten.

‘Ja, Dirak. Ik heb al van jou gehoord. Een paar maanden geleden in de buurt van het dorp Kranjon, gingen jullie op de vlucht. Enkelen van jullie heb ik toen met mijn stok halfdood geslagen.’

‘Jij. ben jij die meid. Eindelijk. Toen hadden jullie geluk, De soldaten van de Koning kwamen juist op tijd, Maar vandaag krijg jij de rekening, meisje. Levend geraakt jij hier niet meer vandaan,’ sist de hoofdman.

‘Toen was ik nog Jakira, de boerendochter. Vandaag ben ik dat niet meer, Dirak.’

‘Dat zal je niet veel helpen, meid. Ik heb al vele mannen gedood tijdens mijn leven. Jij bent nog jong. Ik wil je nog een kans geven. Verdwijn nu dadelijk en je leeft tot onze volgende ontmoeting.’

‘Nee, Dirak. Deze mensen hebben mijn hulp nodig en als jullie je wapens niet neerleggen; dan moet ik jullie je verdiende straf bezorgen.’

‘Jij onze straf. Aha ha, dat zullen we nog wel eens zien.,’ lacht Dirak en geeft zijn mannen een teken.

Een van hen trekt zijn zwaard en stapt op Jakira toe. Junzo, trekt intussen ook zijn wapen en wil van de wagen springen.

‘Unka, blijft hier. Ik moet Jakira helpen.’

‘Zeker van, Junzo. Kijk eens,’ antwoordt Unka.

Junzo kijkt om en ziet Jakira plots ziet uithalen. Dan hoort hij een luidde klap en ziet de rover naar zijn borst staren. Zijn metalen borstplaat is gebroken en hij wankelt achteruit, terwijl hij naar de jonge vrouw staart. De drie anderen vallen Jakira met hun zwaarden aan, maar zij duikt soepel onder hun aanvallen door. Dan raakt haar voet het been van een rover, dat dadelijk breekt en de man stort in elkaar, kreunend van de pijn.

Even peilt Jakira naar de gedachten van de twee anderen en beseft dat beide al meerdere moorden op hun geweten hebben. Zij hebben de dood verdiend. Handig ontwijkt Jakira de aanvallen van beide rovers en slaagt erin om tussen hen in te komen. Als Dirak naar haar uithaalt, duikt ze opzij en het zwaard doorboord de borst van zijn maat. Verbaasd kijkt de gevreesde rover naar Jakira en dan naar zijn maat, die stervend in elkaar zakt.

‘Waar heeft ze dat geleerd?’ fluistert Junzo verbaasd.

‘Misschien van die vreemde vrouw, waar ze soms van spreekt. Ik geloof dat ze haar Anya noemt,’ merkt Unka op.

‘Een vrouw. Wie dan?’ gromt Junzo.

‘Ze zegt dat hij haar traint in gevechtskunsten en esperkrachten.’

‘Esperkrachten. Wat zijn dat, Unka?’

‘Dat weet ik ook niet, Junzo. Ze heeft het er soms over. Misschien zijn het die krachten die ze op dit moment gebruikt,’ antwoordt zijn jongere zuster vragend.

Intussen hoort Dirak, Jakira zeggen.

‘Nu is het uw beurt, Dirak.’

Snel richt hij dan zijn blik op haar en voelt de woede weer in zich opkomen.

‘Sterf dan.,’ brult hij uit.

Dan stort hij zich op het blonde meisje, met opgeheven zwaard. Jakira slaat echter met haar tot staal gevormde hand tegen de zijkant van het zwaard, dat met een vreemd geluid breekt. Dan wordt de verbaasde Dirak twee maal door de voet van Jakira aan het hoofd getroffen. Het bloed vloeit uit zijn mond.

Dan werpt hij zijn gebroken zwaard weg en rent naar zijn paard. Jakira stapt hem langzaam achterna. Dirak stijgt echter niet op, maar grijpt zijn gevreesde wapen. Een dikke metalen bol, met scherpe punten, aan een metalen ketting. Terwijl hij deze rondzwaait stapt hij dreigend op Jakira toe. De jonge vrouw blijft echter roerloos voor hem staan. Haar broer en zuster schrikken als ze de bol op hun blonde zuster zien toe razen. Maar de bol gaat door haar heen alsof ze er niet staat.

Terwijl de ogen van Dirak naar Jakira staren, klinkt een luidde slag als de bol zijn borstplaat raakt. Met grote ogen kijkt hij naar zijn borst en ziet de scherpe punten uit zijn borst steken. Dan wordt alles plots zwart om hem heen en langzaam zakt hij door zijn benen. Met een luidde plof valt hij dan voorover in het gras neer. Nog een laatste schok en hij is dood.

Jakira loopt dan op de man met het gebroken been toe. Ze knielt naast hem en legt het been zoals het zou moeten zijn. Maar ze merkt dat hij haar met vreemde ogen aankijkt. Even weet ze niet goed waarom, maar dan beseft ze, dat hij naar naakte borsten staart.

Haar gezicht wordt rood, terwijl ze om zich heen kijkt. Plots ziet ze haar boven kleedje in het gras liggen en beseft wat er gebeurd is.

‘Mijn lichaam is dus geen enkel probleem, maar mijn kleren blijven wat ze zijn,’ denkt ze terwijl ze haar hand naar haar kledingstuk uitsteekt.

Dan verheft het bloesje zich van de grond en zweeft snel naar haar toe.

De krijger kijkt verbaasd naar de jonge vrouw.

‘Ben jij een Godin,’ vraagt hij trillend.

‘Nee, krijger. Dat ben ik niet,’ glimlacht ze.

Junzo en Unka, die intussen hun schrik en verbazing te boven gekomen zijn, komen dichterbij maar blijven dan opnieuw verrast staan. Even kijkt Jakira naar haar broer en zus.

‘Wacht even, ik moet deze krijger nog even helpen,’ zegt ze glimlachend, terwijl ze haar beschadigd boven kleedje zo goed mogelijk probeert aan te trekken.

‘Ziet er een beetje kapot uit, maar ja, ik maak dat straks wel even,’ fluistert ze intussen

Nadat Jakira haar boven kleedje weer aangetrokken heeft, concentreert ze zich en het been van de gewonde is plots door een groene schijn omgeven. Even later helpt Jakira de rover recht, die verbaasd merkt dat zijn been weer genezen is. Dan staart hij naar zijn drie dode maten.

‘Doray, Ik schenk je, je leven, maar ik eis wel dat jij je roversbestaan opgeeft en eindelijk eerlijk werkt zoekt. Bescherm de zwakken en diegenen die hulp nodig hebben.’

‘Ik zal het doen. Ik zweer het.’ stamelt de man.

‘Vergeet het niet. Anders zal ik je weten te vinden en zal je, je drie maten in de hel terugzien.’

De man loopt naar zijn paard en stijgt op.

‘Ik zal het niet vergeten,’ zegt hij en geeft dan zijn paard de sporen.

Urinzo en zijn vrouw komen op dat ogenblik naderbij.

‘Dank u, vrouwe. U redde ons leven,’ zegt de man aarzelend.

‘Geen dank. Het is mijn taak om anderen te helpen. Ga met uw vrouw verder in vrede, zij zullen u niet meer lastig vallen.’

Urinzo knikt en raapt dan met zijn vrouw hun bagage op. Jakira kijkt hen nog even na, terwijl ze verder trekken. Junzo merkt grijnzend op:

‘Ik denk niet dat die nog ooit iemand kunnen lastig vallen, zusje.’

Jakira draait haar hoofd naar haar broer en ziet hem naar de lijken op de grond kijken. Dan valt haar blik op de doden en dringt langzaam tot haar door dat ze vandaag mensen gedood heeft. Plots heft ze haar hoofd op en stapt naar haar broer en zuster toe.

‘Voorlopig mag niemand weten wat ik vandaag gedaan heb. Vergeet alstublieft wat jullie vandaag gezien hebben,’ zegt ze.

‘Vergeten, zus. Ik wou dat ik ook zo’n krachten had, dan.’

‘Laat het, Junzo. Ik wou dat ik ze niet had, dan kon ik trouwen en kinderen krijgen.’

‘Dat kan nu toch ook. Misschien hebben ze dan ook je krachten en.’

‘Nee, Unka. Dat kan nu niet meer. Na mijn opleiding komt mijn taak op de eerste plaats,’ zegt Jakira, terwijl ze in de wagen kruipt.

Hier trekt ze snel haar blouse terug uit en zoekt in haar bagage naar een andere. Als haar broer en zus weer vooraan op de wagen gaan zitten komt ze lachend te voorschijn.

‘Zo dat is ook weer in orde. Daar moet ik in het vervolg beter opletten.’

‘Op wat Jakira,’ grijnst Junzo.

‘Broertje, je zult toch wel gemerkt hebben, dat ik daar plots halfnaakt stond.’

‘Dat heeft hij zeker, zus. Het was alsof hij..’

‘Zwijg jij. Je snapt er niets van, Unka,’ sist Junzo en duwt zijn zusje achterover, zodat ze achter in de wagen beland.

‘Laat maar, ik snap wel wat ze bedoelt, broer. Kom, laat ons verder trekken. Anders laat Kaïnja haar oog nog op iemand anders vallen,’ lacht Jakira.

‘Hou op, Jakira. Kaïnja houdt van mij,’ gromt Junzo en neemt de teugels stevig vast.

Een ruk en dan zetten de paarden zich in beweging. Junzo draait de wagen naar rechts en ze zetten tocht naar Kranjon verder.

Dat was niet nodig geweest, meesteres. Ik kan ook kleren vormen,’ denkt haar hypsoon plots.

‘Kleren vormen. Hoe.’ zegt Jakira verbaasd, maar schrikt als ze haar broer en zus naar haar ziet kijken.

‘Wat zeg je?’ vraagt Unka.

‘Ik bedoelde dat mijn kleren beschadigd worden, als ik doe wat ik daarstraks deed,’ antwoordt Jakira.

‘Hoe deed je dat, Jakira. Het leek alsof dat puntige ding doorheen je lichaam ging.’

Even kijkt Jakira haar zus aan en dan naar Junzo die de wagen bestuurt. Toch merkt ze dat hij aandachtig naar hun gesprek luistert.

‘Dat ding ging niet door mij heen, maar ik kon achteruit springen. Een van de punten raakte mijn blouse, die van mijn lichaam gescheurd werd, zusje,’ lacht ze.

‘Toch leek het dat, dat ding doorheen.’

‘Jullie stonden nogal veraf. Misschien heb je het niet goed kunnen zien,’ glimlacht Jakira.

Ze merkt dat Junzo opgelucht zucht en ook haar zus begint erover na te denken. Jakira zwijgt verder en denkt:

‘Wat bedoelde je daareven?’

Ik kan kleren om je lichaam vormen, meesteres.’

Wat. hoe zien die er dan uit. Zoals je zelf wil. Je moet er maar aan denken en het wordt uitgevoerd.’

Haar broer en zus hebben niets gemerkt van dit gesprek en plots zegt Jakira.

‘Ik ga proberen mijn bloes te herstellen.’

‘Herstellen, zus. Maar ze was toch helemaal kapot.’

‘Ja, maar toch moet ik het proberen. Het is een van mijn lievelings bloezen, dat weet je, Unka.’

‘Doe maar, Jakira. Het is nog een paar uur en dan zijn we in Kranjon.’

Jakira kruipt in de wagen en gaat in een hoek zitten, zodat beiden anderen haar zo goed als niet kunnen zien.

Wat moet ik doen om.’ vraagt ze in gedachten.

‘Kleed je uit, meesteres.’

‘Mij uit kle.’

Ja, anders is het niet mogelijk. Je kleren zouden in de weg zitten.

Nadenkend kijkt Jakira naar de rug van haar broer en zus, maar ze is veel te nieuwsgierig naar het resultaat.

‘Je bent toch zeker, dat je het kunt.’

Honderd procent, meesteres.’ hoort ze de stem van haar hypsoon.

Nog even kijkt ze naar beide anderen en trekt dan haar rokje uit. En dan de rest. In haar blootje maakt ze zich zo klein mogelijk.

Zo zal het niet gaan, meesters.’

‘Wat. Het moet.’

‘Het kan alleen als je rechtstaat, meesteres.’

Oké, dan,’ denkt Jakira en probeert met zo weinig mogelijk geluid op te staan.

Het duurt bijna een minuut, maar dan staat ze eindelijk rechtop.

Doe het nu maar snel,’ denkt ze.

Op hetzelfde moment kijkt Unka om en stamelt:

‘Jakira. He, waar zijn je kle. Wat is dat voor iets.’

‘Wat. zus,’ vraagt Jakira met trillende stem, terwijl ze terug gaat zitten.

Unka kruipt de wagen in en fluistert:

‘Je stond daar in je blootje en het leek wel alsof je kleren uit het niets over je lichaam schoven. Hoe doe je dat?’

‘Ben je aan het dromen, zusje. Mijn kleren schoven over mijn lichaam. Dat is wel grappig,’ glimlacht Jakira.

Unka kijkt haar kwaad aan, maar zegt niets. Jakira kijkt haar droevig na, terwijl ze weer naast Junzo gaat zitten. Ongeveer een uur later zegt Junzo:

‘We zijn er. Daar zijn de eerste huize.. Kaïnja!!!!’

Jakira kruipt naar voor en ziet de jonge vrouw tussen de huizen naar hen toelopen. Junzo springt van de wagen, terwijl Unka de teugels met moeite kan vastgrijpen. Jakira helpt haar om de paarden te doen stoppen en even later lopen beiden naar hun broer, die Kaïnja kust.

Die avond gaat Jakira na het eten met de familie van Tinron naar buiten. Junzo en Kaïnja zitten op de bank langs de overkant te praten. Ze wuift even met haar hand en loopt dan nadenkend door het dorp. Aan de rand ziet ze plots een vreemd lichtschijnsel. Voorzichtig nadert ze het en ziet ze een gedaante staan.

4. Anya

Er nadert een ruiter in volle galop. Als deze de wagens opmerkt, houdt hij zijn paard in. Luron springt van de wagen en herkent de krijger.

‘Sinaron. Wat doe jij hier?’

‘Wat is er gebeurd, Luron?’, zegt de krijger, terwijl hij even een blik werp op de dode Tinron.

Nadat Jakira’s vader hem op de hoogte gebracht heeft, klimt de jongeman in de wagen.

‘Breng verband en heet water,’ zegt hij.

Nikita kijkt hem even aan en verlaat dan de wagen.

Als ze een paar minuten later met het gevraagde terugkeert, heeft Sinaron de dolk al verwijderd. Nikita ziet dat hij een vreemd flesje in zijn zak wegsteekt. Sinaron merkt haar vragende blik op en lacht:

‘Dit flesje bevat een middel om wonden te ontsmetten. Was haar en leg een verband aan,’ zegt de jongeman.

Terwijl Nikita op haar dochter toe kruipt, richt Sinaron zich op en verlaat even later de wagen.

‘Oeron, jij rijdt naar Kranjon terug, om de ouders van deze jongeman op de hoogte te brengen,’ zegt Luron op dat moment.

Terwijl zijn dorpsgenoot op een paard stijgt, keert Luron zich tot Sinaron:

‘Ik dank u, Hera, voor uw hulp. Hoe maakt mijn dochter het?’

‘De dolk heb ik verwijderd, maar het scheelde niet veel. Iets hoger en ze had niet meer geleefd. Haar toestand is echter zeer ernstig.’

‘Dan moeten ze zo snel mogelijk naar het dorp. De dokteres kan haar misschien helpen.’

‘Dat lijkt me het beste, maar rijdt zeer voorzichtig. Een nieuwe bloeding zou haar dood kunnen betekenen,’ merkt Sinaron op.

Luron kijkt hem verschrikt aan.

‘Is het zo.’

‘Ja, ga naar haar toe. Ik ga eens op onderzoek uit,’ zegt Sinaron en loopt op zijn paard toe.

Als hij zijn paard wendt ziet hij nog juist Oeron wegrijden in de richting van Kranjon.

‘Waar is het gebeurd?’, vraagt hij aan de vrouw van Oeron.

De vrouw wijst naar het oosten.

‘Ongeveer driehonderd meter, achter die bomen daar,’ zegt ze.

Sinaron knikt tot afscheid en geeft zijn paard een tik met zijn hiel. Het dier zet zich dadelijk in beweging en even later verlaat hij het kamp, terwijl de aanwezigen beginnen op te breken. Een paar minuten later bereikt Sinaron de plaats van het gevecht en zoekt naar sporen.

Intussen vertrekt de groep en gaat op weg naar Naïkon, hun dorp, dat ze een anderhalve dag later bereiken.

Terwijl de dorpsdokteres het meisje behandelt, neemt Luron zijn wenende vrouw in zijn armen. De dokteres verwijdert het verband en legt geneeskrachtige kruiden op wonde, waarna hij haar opnieuw verbind. Nadat Luron zijn familie op de hoogte gebracht heeft van het gebeurde, verzamelt zijn zoon enkele jongemannen. Terwijl zijn ouders toekijken, rijdt de groep het dorp uit. Maar een paar uur later merken ze Sinaron op, die op hen toe rijdt. Ze trekken hun wapens, maar de krijger zegt:

‘Wacht, ik kom in vrede. Waarheen gaat de reis?’

Wij zijn op weg om de drie mannen, die mijn zuster overvallen hebben op te sporen.”

‘Komen jullie uit Naïkon.

‘J.ja,’ antwoordt Junzo aarzelend.

‘Ik ben Sinaron… Hoe is het met Jakira.’

‘Slecht, man. Wie ben j.. Toch niet, die krijger waarvan mijn vader sprak.’

‘Goed geraden.’

‘Dus jij hebt mijn zus verzorgd. Ik dank u.’

‘Laat maar, dat behoorde tot mijn taak.’

‘Ik ben Junzo, haar broer. Je taak????’

‘Ja, ik moet van mijn meester Jakira helpen en beschermen.’

‘Je meester?’

‘Dat kan ik nu niet uitleggen.’

‘In orde, dat kan later. Laat ons voortmaken, anders ontkomen ze nog.’

‘Verloren moeite, Junzo. Ik heb naar sporen gezocht en gevonden. Maar het bleken ervaren krijgers te zijn. Na een tijdje kon ik hun sporen niet meer vinden. Ik heb er geen idee van wie ze waren en waar ze gebleven zijn. Dus keerde ik maar terug en ben nu op weg naar Naïkon.’

Junzo kijkt hem even aan en vraagt:

‘En als we met zijn allen gingen zoeken.’

‘Dat zou niet veel helpen. Ik heb veel ervaring met spoorzoeken, maar kon niets meer vinden. Zelfs als het ons toch lukte, dan waren we nog geen stap verder. Alleen Jakira kan hen herkennen. Laat ons terugkeren naar Naïkon.’

‘In orde, Sinaron. Laat ons gaan,’ stemt Junzo in en keert zijn paard.

Zes dagen later komt Oeron terug van Kranjon. Hij heeft de ouders van Tinron en enkele andere dorpelingen bij zich.

‘Ik ben Saro, de vader van Tinron en dit is mijn vrouw Olan. Uw dorpsgenoot heeft ons op de hoogte gebracht,’ stelt een van hen zich voor.

De vader van Jakira knikt hen toe.

‘Mijn naam is Luron, Jakira is mijn dochter. Laat mij u naar uw zoon brengen.’

Saro en Olan volgen Luron, terwijl hun dorpsgenoten bij de wagen blijven. Even kijkt Saro naar zijn zoon, terwijl Olan het doek van het hoofd van de dode trekt. Dan barst ze in huilen uit. Saro balt zijn vuisten van woede en staart machteloos voor zich uit.

‘Weet iemand wat er gebeurd is?’, vraagt hij hees.

‘Niet met zekerheid, maar we vermoeden dat drie mannen Jakira aanvielen en Tinron kwam haar ter hulp. De drie mannen waren echter ervaren krijgers. Door de komst van Tinron moeten ze in paniek gereageerd hebben. Ze staken mijn dochter en Tinron neer met een mes,’ legt Luron uit.

De moeder van Tinron kijkt plots op en wist de tranen van haar gezicht. Even kijkt ze naar haar man en dan valt haar blik op Jakira’s vader.

‘Mogen wij uw dochter zien,’ vraagt ze.

‘Zeker, maar ze is zwaar ziek. Volg me,’ antwoordt Luron.

Beide Kranjonen volgen hem naar de hut

De moeder van Tinron knielt naast Jakira, die nog steeds tussen leven en dood zweeft. Even raakt ze de wang van het meisje aan en schrikt. De huid is zo koud als de dood. Op hetzelfde moment ziet Olan afschuwelijke beelden van geweld en dood. Verschrikt laat ze de hand van het meisje los en staart naar het gewonde meisje. Even beweegt Jakira’s hoofd en kijkt de vreemde vrouw even aan. Maar dan verliest ze terug het bewustzijn.

‘Wat was dat? Wat een afschuwelijke beelden,’ fluistert de moeder van Tinron.

‘Wat zeg je?’, vraagt haar man, maar Olan schudt haar hoofd en staat terug recht.

‘Moge de goden uw dochter bijstaan en haar het leven terug schenken. Dan is onze zoon niet voor niets gestorven,’ zegt Olan.

Langzaam verlaten ze het huis en worden door Nikita, de moeder van Jakira opgewacht.

Als jullie willen kunnen jullie met ons eten.

‘Dank u, vrouw Nikita, met alle plezier,’ antwoordt Saro.

Die avond komt Sinaron, samen met Junzo en zijn groep aan in het dorp.

‘Sinaron verloor hun spoor. Verder zoeken had geen zin. Daarom besloten we terug te keren’, zegt Junzo, en kijkt even naar de Kranjonen.

‘Die moordenaars zullen ooit wel hun straf krijgen,’ zegt de moeder van Tinron.

‘Ik hoop het, maar Jakira is de enige die hen kan herkennen. Als zij.,’ zegt Saro, maar zijn vrouw duwt tegen zijn ellenboog, om hem te doen zwijgen.

Maar Nikita weet wat hij wil zeggen en staat huilend recht. Ze haast zich haar hun huis.

De volgende dag verlaten de Kranjonen het dorp en keren terug naar hun woonplaats. Aan de rand van hun dorp wordt Tinron door de familie begraven

Jakira weet hier echter niets van, zij ligt drie weken te zweven tussen leven en dood. Haar toestand verslechterd met de dag. De dorpsdokter weet niet wat te doen.

Tien dagen geleden is het meisje voor de laatste maal bij bewustzijn geweest. Iedereen weet nu ongeveer wat er gebeurt is, alleen weten ze nog niet wie de daders geweest zijn. Sinaron zondert zich af en neemt contact op met het complex. Maar het lijkt wel alsof niemand hem hoort. Woedend schakelt hij de armbandzender uit en keert met een snelle pas terug naar het dorp. Aan de rand blijft hij staan. Hij beseft dat hij op Jakira verliefd is.

Intussen onderzoekt de dokteres het meisje nog een maal en beseft dat haar kennis niet voldoet om het meisje te genezen. Zij kan alleen haar pijnen verzachten, al denkt ze niet dat Jakira die nog voelt.

Als zij de hut verlaat, staat Sinaron voor hem.

‘Mag ik haar even zien.’

‘Heel even, jongeman. Maar ze kan je niet herkennen.’

‘Toch wil ik haar even zien, dokter.’

Even later zit Sinaron naast het blonde meisje en kijkt naar haar gezicht. Ze is zo bleek en ademt schokkend.

Plots staat Sinaron op en verlaat de hut. Met lange passen haast hij zich naar zijn paard en een paar minuten later verlaat hij het dorp. Zijn doel ligt in het zuiden. Maar als hij nog een laatste maal omkijkt naar het huis van Jakira’s ouders schrikt hij. Hij voelt dat er iets is. Jakira’s vader loopt naar het huis toe. Haar broer volgt hem op de voet. Unka haar zuster blijft staan en kijkt in zijn richting. Even ziet hij een vreemd licht uit de vensters van het huis komen. Snel rijdt hij terug naar het dorp en stijgt af.

‘Wat is er gebeurd, Unka?’, vraagt hij.

Het meisje wendt haar blik en fluistert:

‘Er is een vreemde vrouw bij Jakira.’

‘Kom, volg me,’ zegt Sinaron.

Dan loopt hij, door Unka gevolgd, naar Lurons huis toe. Maar als hij binnenstapt, blijkt Jakira verdwenen te zijn. Haar moeder zit naast het bed biddend op de vloer.

‘Wat is.’

‘Die vrouw… Z..zij nam mijn dochter mee,’ fluistert Nikita, terwijl de tranen uit haar ogen lopen.

Sinaron kijkt even om zich heen en verlaat dan de hut. Unka kijkt hem na.

Zou hij er meer van weten,’ denkt ze en volgt hem.

Aan de rand van het dorp ziet zij hem praten, terwijl hij zijn arm ter hoogte van zijn kin houdt. Met een ruk laat hij plots zijn arm zakken.

‘Hij lijkt wel kwaad,’ denkt Unka, maar merkt dan dat hij haar opgemerkt heeft.

Ze ziet hem plots glimlachen en hij loopt op haar toe.

‘Je zus komt wel weer terug,’ zegt hij.

‘Weet jij er meer van?’, vraagt Unka.

Sinaron kijkt haar nog steeds lachend aan en loopt dan terug naar zijn paard. Ze volgt hem op enige afstand en merkt dat hij het bruine dier naar de stallen brengt.

Jakira is intussen, samen met de vrouw in het complex op de maan van de zesde planeet gematerialiseerd. De vrouw laat het blauwe veld, waarin Jakira zweeft zakken tot ze vlak boven de tafel hangt. Dan schakelt hij het veld langzaam uit, waardoor Jakira’s lichaam langzaam op de tafel zakt. Dan schuift een apparaat naderbij en glijdt op een hoogte van 30 centimeter over het lichaam van de gewonde. Plots verdwijnt het verband om Jakira’s lichaam in het niets. Dan activeert ze de machine een blauwe band van ongeveer tien centimeter breed omheen het lichaam van Jakira. Deze glijdt van haar voeten naar haar hoofd toe. Als de band de plaats van de wonde nadert, licht hij op en gaat zeer traag verder.

Al na een paar seconden begint de wonde te genezen en na een minuut of twee is er volledig niets meer van te zien. Het blauwe licht schuift dan verder omhoog tot voorbij haar hoofd en schakelt zichzelf dan uit. Langzaam schuift het toestel dan weer op zijn plaats in de hoek van het vertrek. De vreemde gedaante van de vrouw staat nog steeds naar de muur te staren en als Jakira ongeveer een uur later haar ogen opent, staat hij er nog steeds.

‘Waar ben ik?’, stamelt zij verschrikt, terwijl ze naar de vreemde omgeving kijkt.

De vrouw opent haar ogen en kijkt haar aan.

‘Veilig. Jakira.’

‘Veilig, maar waa. Hee,’ fluistert Jakira en merkt dat ze alleen een slipje en een lendendoek aan heeft.

Terwijl ze haar borsten met haar linkerarm probeert te bedekken, duwt ze zich met haar rechter recht op. De vrouw kijkt haar aan.

‘Dat is niet nodig, Jakira. Mijn matrix wordt kunstmatig opgebouwd. Ik ben geen lichamelijk wezen. Ik wordt ook een halogram genoemd’

‘Je matrix. Wat.’

Deze gedaante is niet echt, Jakira. Ze wordt alleen maar gevormd om levende wezens met een vertrouwd uiterlijk tegemoet te treden.”

‘Hoe zie je er dan echt uit.’

‘Als een reeks getallen en symbolen in een computer.’

‘Een computer. Wat is dat voor iets?’

‘Dat is iets voor later. Tijdens je opleiding zal veel duidelijk worden. Nu is daar nog geen tijd voor.’

‘Waar ben ik hier?’, vraagt Jakira.

‘In het complex Tara-2381.’

Jakira kijkt hem niet begrijpend aan, maar de vrouw reageert niet. Dus laat ze zich van de tafel zakken en kijkt om zich heen. Overal ziet ze vreemde apparaten, waarvan ze niet weet wat het is. Voor het eerst ziet ze een beeldscherm waarop getallen en beelden van een gang afgebeeld worden.

‘Dit heb ik nog gezien. In een droom of zo.’

‘Dat was geen droom, Jakira. Het is niet de eerste keer dat je hier bent.’

‘Wat… ben ik hier nog geweest?’

‘Volgens mijn gegevens is dit de vijfde keer. Alleen ben je er deze keer volledig van bewust,’ antwoordt de tempelmeesteres.

Even kijkt ze naar hem, maar dan valt haar blik op een van de schermen. Het scherm vertoont beelden van een groot gevaarte, dat op een zestal poten staat.

‘Wat is dat?’, vraagt ze, maar de vrouw antwoordt niet.

Zij kijkt alleen voor zich uit en is plots verdwenen.

‘Nu nog beter. In plaats van te antwoorden verdwijnt zij ook nog,’ fluistert ze kwaad.

Opnieuw kijkt ze om zich heen, maar ze kan niets vinden dat ze herkent. Alles is hier vreemd en onbekend. Dan valt haar blik op de deur. Langzaam loopt ze er naar toe en probeert iets te vinden om ze te openen, maar er is nergens iets. Maar als ze er dichter naar toe loopt schuift de deur plots open. Even kijkt ze verbaasd naar.

‘Dat gaat vanzelf. Alsof ze door een spook geopend wordt.’

Voorzichtig loopt ze naar buiten en staat plots in een groot vertrek, dat de vorm heeft van een Pentagon, met meerdere deuren. Naast elke deur staat een op een mens lijkend wezen, maar hun gezicht heeft allen een blauwkleurige lijn ter hoogte van de ogen. In het midden staan enkele van die vreemde apparaten. Ze loopt erheen, terwijl ze naar de vreemde wezens kijkt, maar ze reageren niet. Dan schrikt ze op de beeldschermen zijn andere jonge mensen te zien. Twee meisjes zijn aan het vechten met elkaar. Ze hebben allebei een groene kledij aan. Maar Jakira glimlacht als ze merkt dat ze alleen maar aan het trainen zijn. Een jonge man staat toe te kijken. Dan ziet ze op een ander scherm een voorwerp in de lucht zweven, terwijl een jonge man er geconcentreerd naar lijkt te kijken.

‘Wauw, wat een mooie meid hebben we hier,’ hoort ze een stem achter haar plots zeggen.

Verschrikt draait Jakira zich om en ziet een jongeman en een groenhuidig meisje, met vuurrode haren, staan. Beiden zijn in dezelfde lichtgroene kledij gekleed, als de mensen die ze op het scherm zag trainen.

‘Een dan nog half naakt,’ lacht het meisje.

‘Wat,’ stamelt Jakira, terwijl ze met beide handen haar borsten bedekt.

‘Zijn jullie echte mensen.’

‘Ja, meisje. Hier loopt maar één halogram rond, al is hij soms op verschillende plaatsen tezelfdertijd, en dat is de tempelmeesteres,’ lacht de jongeman.

‘Wie zijn jullie?’

‘Ik ben Quana en dit is Maron,’ antwoordt de groenhuidige.

‘Mijn naam is Jakira.’

‘Quana en Maron. Het wordt tijd dat jullie je training verderzetten,’ zegt een stem plots.

Beiden kijken verrast om.

‘Zeker, meester. Jakira ik zie je later misschien nog wel en trekt dan fatsoenlijke kleren aan,’ zegt Quana lachend.

Moran knikt Jakira toe en volgt Quana naar een van de deuren. Als ze beiden het centrale vertrek verlaten hebben.

‘Deze kennismaking was niet gepland, Jakira. Het is tijd om je terug te brengen naar je ouders.’

Jakira kijkt hem aan en vraagt:

‘Waar komen zij vandaan?’

‘Ik heb geen bevoegdheid om deze vraag te beantwoorden, Jakira. Volg me,’ zegt het halogram.

Jakira mompelt nog iets, maar volgt het halogram dan toch. Hij brengt haar naar een zaal, waar verschillende speciale bedden, in de vorm van een buis, staan opgesteld. De vrouw loopt naar een controle paneel en toe en even later schuift een van de bedden open.

‘Ga erin liggen, Jakira.’

Jakira kijkt hem even aan en doet dan maar wat haar gevraagd wordt. Langzaam gaat ze liggen.

‘He, wat doe je?’ zegt ze nog, terwijl de buis boven haar dichtschuift.

‘Geen paniek, Jakira. Dit is een laatste controle Volgens mijn opdracht moet u opnieuw volledig gezond zijn, voor ik u mag terugbrengen naar uw dorp.’

Jakira kijkt dan maar omhoog en ziet de buis verder dichtschuiven.

‘Slaap wel, Jakira. Over korte tijd zal en ik volledig operationeel zijn en contact met u opnemen, om uw opleiding te starten,’ hoort ze de vrouw nog zeggen.

‘Opleiding,’ vraagt Jakira, nog, maar niemand geeft nog antwoordt en langzaam valt ze in een diep slaap.

Als ze een paar uur later haar ogen opent, ziet ze het bezorgde gezicht van Unka voor zich. Ze richt zich langzaam op en Unka buigt voor haar op de vloer.

‘Z.us, waar was je? Je was een paar minuten verdwenen,’ schrikt Unka.

‘Een paar minuten. Nee, dat kan niet,’ stamelt Jakira.

‘Jakira, waar zi… He, je bent genezen,’ fluistert de veertien jarige Unka.

‘Ja, Unka. Ik. Ben je zeker dat het maar een paar minuten waren. Het leek mij veel langer,’ vraagt Jakira.

‘Toch wel zus. Maar er moet wel veel gebeurd zijn, want je bent gezond teruggekeerd.’

‘Er is ook veel gebeurd, maar het was er zo vreemd. Ik denk dat er ook nog anderen waren.’

Buiten de hut, hoort haar moeder plots stemmen en kijkt naar binnen. Ze verstijft even als ze haar beide dochters in de hut opmerkt. Snel stapt ze de hut in en blijft verbaasd staan.

‘Jakira, je. De goden zijn almachtig. Ze hebben je genezen teruggebracht. hoe,’ stamelt Nikita.

‘Dat weet ik ook niet, moeder. Maar de goden hebben er niets mee te maken. Het was daar zo vreemd. Er stonden wezens met blauwe ogen, maar die konden niet spreken,’ antwoordt Jakira.

‘Wat hebben ze daar gedaan?’ stottert haar moeder.

‘Moeder. Waar ik was, weet ik niet. Maar ze hebben mijn wonde genezen en.’

‘Wezens met blauwe ogen… Ik heb het ook gezien,’ merkt Luron op.

Nikita kijkt haar man verschrikt aan en fluistert:

‘Ja, hebt gelijk. he… weet je nog onze droom, vele jaren geleden.’

‘Jullie droom, moeder,’ vraagt Jakira.

‘Ja, schatje. Ik en je vader hadden beiden dezelfde droom. We waren ergens anders en ik werd wakker in een vreemde omgeving. Er waren ook nog andere mensen, zelfs van andere rassen, die ik nog nooit gezien had. Allemaal waren ze in diepe slaap. Er stonden twee gedaanten met blauwe ogen.’

‘Dat moeten wel machtige wezens zijn, als ze Jakira op een paar minuten konden genezen,’ merkt Jakira’s vader op.

‘Toch denk ik dat ik veel langer weg geweest ben. Voor jullie leken het maar minuten, maar voor mij enkele uren,’ antwoordt Jakira.

‘Dat is vreemd?’, vraagt Luron zich hardop af.

Maar niemand weet een verklaring ook Jakira niet. Plots ziet Unka het teken op Jakira’s rechterschouder.

‘Hè zus, Die vlek, die al een paar jaar op je schouder hebt, is nogal veranderd. Het heeft nu een duidelijke vorm, maar wat stelt het voor.’

Verschrikt kijkt Jakira haar aan.

‘W.waar?’, stamelt ze.

‘Je rechterschouder,’ lacht Unka.

Ook hun ouders hebben het gemerkt.

‘Dat zag er gisteren nog niet zo uit. Sinds je vader gen… had,’ merkt haar moeder op.

Toen ze de waarschuwende blik van haar man zag, stopt ze dadelijk op met spreken. Ze beseft dat ze bijna teveel gezegd had en kijkt even naar de nieuwsgierige gezichten van een paar dorpelingen die naar binnen kijken, maar deze hebben het niet gemerkt.

‘Misschien hebben zij het gedaan. Ze zeiden daar ook iets van een opleiding, maar wat ze daarmee bedoelden weet ik niet,’ zegt Jakira op dat moment.

‘Ga maar slapen, Jakira. Je bent nog te zwak. Morgen zien we wel verder,’ zegt haar vader en geeft een teken aan de anderen.

Een paar uur later wordt Jakira wakker en kijkt verschrikt om zich heen. Ze ligt op een bed. Het plafond en de muren zijn wit. Langzaam richt ze zich op en merkt dan een deur en twee ramen op. In de deur is een klein raampje. Ze laat zich langzaam op de vloer, die koel aanvoelt, zakken. Ze heeft een vreemde kledij aan, Het lijken twee grote handdoeken, die langzaam de zijkant met dunne touwtjes aan elkaar vastgemaakt zijn. Ze heeft er niets onder aan. Voorzichtig loopt ze op een van de ramen toe en schrikt. Ook in die kamer staat een bed, maar op het bed ligt een jong meisje van een jaar of 13. Ze heeft een okerkleurige huid en lange donkerblauwe haren. Ze lijkt nog te slapen. Jakira haast zich dan naar het andere raam en daar ligt een jongeman op het bed. Hij lijkt van haar volk te stammen, al heeft hij een gebruinde huidskleur. Ook deze twee hebben dezelfde kledij aan als zijzelf.

‘Hij lijkt mij ouder zeker 17 of 18,’ denkt ze.

Ze schrikt plots als de jongeman zijn ogen opent. Snel haast Jakira zich naar de deur en tot haar verbazing schuift die open. Even kijkt ze naar buiten en ziet een lange gang langs beide zijden van de deur. Langzaam stapt ze de gang in en loopt naar de deur recht tegenover die van haar, hier is niemand. Ze draait zich om en loopt voorzichtig naar de deur naast de kamer waar ze wakker werd, maar die schuift tot haar opluchting niet open. Ze kijkt naar binnen en ziet de jongeman nu naast zijn bed staan. Ook hij kijkt in verbazing om zich heen. Snel haast ze zich naar de volgende kamer en schrikt. Op het bed ligt een jong groenhuidig meisje, met vuurrode haren.

‘He, dat is Quana. Ook al in haar blootje,’ denkt ze.

Even klopt ze op het venster, maar het meisje reageert niet.

‘Wat is hier gaande?’ denkt Jakira, terwijl ze verder loopt.

Maar in de volgende kamers ligt er niemand meer. Steeds meer nadert ze het einde van de gang en plots blijft ze voor een deur staan. Deze kamer is groter dan de anderen. Maar ook deze deur gaat niet open. Dan merkt ze voor het eerst dat er rechts van de deur een soort schakelaar is. Ze drukt erop en de deur schuift open. Langzaam stapt ze naar binnen en merkt verschillende tafels op, die in een cirkel geplaatst zijn.

‘Waar ben ik nu weer in beland?’, fluistert ze verbaasd.

Ze merkt echter nog steeds niet, dat een vreemd toestel aan de muur haar observeert.

‘Misschien kan ik beter de anderen gaan halen, samen zijn we sterker,’ zegt Jakira half hardop en draait zich om. Dan schrikt ze, als ze zichzelf in een spiegel opmerkt.

‘Dat kan niet, ik zie er veel jonger uit dan ik b,’ roept ze uit en op hetzelfde moment opent ze haar ogen.

Ze ligt in haar bed in het huis van haar ouders. Ze kijkt nog steeds spiedend om haar heen, maar ze kalmeert langzaam als ze beseft waar ze is.

‘Gelukkig, het was maar een droom,’ fluistert ze weifelend.

Als ze een paar uur later tegen haar moeder vertelt, dan zegt deze:

‘Daar ben ik niet zeker van Jakira. Twee jaar geleden zat ik naast Unka’s bed te lezen. Je zus was toen ziek. Dat weet je toch nog wel.’

‘Ja, toen zij een soort griep had.’

‘Dat klopt. Maar toen even na middernacht, keek ik naar jou en je was weg.’

‘Wat. Ik was… zoals vandaag.’

‘Ja, maar toen ik je vader wilde halen, was je er plots weer. Je sliep toen zo vast.’

‘Dus die droom zou echt geweest zijn.’

‘Dat kan, maar ik denk dat het herinneringen zijn aan wat er toen, twee jaar geleden gebeurd is.’

Jakira kijkt haar moeder verbaasd aan. Maar ze kan er niet wijs uit worden en trekt haar schouders op.

‘Waarom gebeurt dit allemaal met mij?’, vraagt Jakira.”

‘Dat weet ik niet, dochtertje. Maar wie weet wat de goden met ons van plan zijn.’

‘Misschien, maar ik denk niet dat het goden zijn. Het is iets anders.’

‘Pas maar op, Jakira. Als het hun dienaren zijn, dan zouden ze je wel eens kunnen straffen.’

‘En als het geen goden zijn, moeder.’

Even kijkt Nikita haar dochter verschrikt aan.

‘Denk niet verder, Jakira. Dat mag niet. Wezens van de duivel. Nee, dat mag niet waar zijn,’ stamelt Nikita verschrikt.

Moeder en dochter kijken elkaar aan en voelen de angst door hun lichaam trekken.

‘Ik ga verder werken. Denk er maar niet meer aan,’ zegt Nikita plots.

Terwijl haar moeder het huis verlaat, loopt Jakira naar de spiegel. Langzaam draait ze zich om en kijkt naar het teken op haar rechterschouder. Het ziet eruit als twee handen, die licht gebogen met de palm naar elkaar toe omhoog gehouden worden.

‘Het teken van de duivel… Nee, dat kan het niet zijn,’ fluistert ze met trillende stem.

‘Misschien weet Sinaron het, zus.’

‘Sinaron. Waarom zou die… Weet jij waar hij is.’

‘Ja, Jakira. Hij heeft zijn tent aan de rand van het dorp opgeslagen.’

‘Weet hij al dat ik terug ben.’

‘Nu je het zegt, dat heb ik vergeten te melden. Ik had hem beloofd, dat ik hem dadelijk zou…’

‘Laat maar, zusje. Ik zal hem eens verrassen,’ lacht Jakira en verlaat het huis.

Unka volgt haar. Als ze de tent naderen zegt Jakira:

‘Zusje, roep hem eens.’

Terwijl Jakira tot naast de tent sluipt, roept Unka, de naam van de krijger. Maar niemand geeft antwoord. Plots ziet Jakira Unka glimlachen, maar als ze zich omdraait, schrikt ze.

Sinaron staat voor haar. Even kijken ze elkaar aan zonder te bewegen.

‘I.ik dank je voor je hulp. Sinaron,’ zegt ze met trillende stem.

‘Geen dank, boerendochter. Dat behoorde tot mijn opdracht,’ lacht hij.

Jakira antwoordt niet, maar ze is helemaal in de war. Haar hart gaat als een wild te keer. Ook Sinaron voelt zich verward. Maar hij beseft steeds meer, dat hij op dit meisje verliefd is. Plots draait Jakira zich met een ruk om en loopt naar Unka toe.

‘Kom, Unka.’

Haar zusje kijkt naar de krijger en trekt haar schouders op. Dan volgt ze Jakira. Maar als Jakira de richting van hun huis inslaat blijft ze plots staan.

Unka botst bijna tegen haar op.

‘Hoe is het met Tinron?’, hoort Unka, haar zus vragen.

Unka kijkt naar Jakira en zoekt naar woorden.

‘I…ik. Tinron was al dood, toen vader jullie vond.’

‘Tinron. D.dood,’ stamelt haar blonde zus.

‘Ja.’

‘Weet je waar is hij begraven ligt?’

‘Zijn ouders hebben hem komen halen, zus. Ik denk dat ze hem in hun dorp begraven hebben.’

Jakira kijkt nadenkend om zich heen en als ze zich omdraait staat haar besluit vast. Ze moet naar Kranjon om de ouders van Tinron te spreken. Als ze het aan haar vader vraagt, wil deze eerst geen toestemming verlenen. Maar als blijkt dat Junzo, hij wil Kaïnja weerzien, en ook Sinaron meegaan, stemt hij toch toe.

Na enkele voorbereidingen verlaten broer en zus een paar dagen later het dorp. Ze zijn allebei gewapend met een boog en een paar pijlen en een stok als wapen, waar ze als de beste kunnen omgaan. Nadat ze van hun ouders afscheid genomen hebben, gaan ze op weg naar Kranjon. Sinaron, die hen aan de rand van het dorp, staat op te wachten, vergezeld hen.

De derde dag van hun reis te paard, loopt het tegen de avond Als Junzo opmerkt:

‘Dat lijkt me een goede plek, zus.’

Maar Sinaron heeft zijn paard enkele passen verder ingehouden. Ook Jakira kijkt in de richting waarin de krijger kijkt.

‘Dat denk ik niet, Junzo,’ zegt Jakira ernstig.

Ook Junzo kijkt in de richting die Jakira aanwijst. Boven de bomen zien ze een lichte rook naar de hemel stijgen. Sinaron is intussen van zijn paard afgestegen en trekt zijn zwaard. Jakira en Junzo stijgen ook af en volgen de krijger met hun stokken gewapend. De drie volgen een smal pad, dat op een open plek uitkomt. Dan blijven ze plots staan. Aan de rand van de open plek staan drie uitgebrande wagens. Onze vrienden lopen langzaam dichtbij en zien verschillende doden liggen. Mannen, vrouwen en kinderen. De meeste mensen zijn met pijlen doorboord. Vol afgrijzen kijken ze om zich heen, maar zien geen enkele overlevende. Zelfs een baby is met een zwaard doodgeslagen. Terwijl Sinaron de omgeving gaat verkennen, beginnen Jakira en Junzo enkele kuilen te graven voor de doden. Plots verstart Junzo. Onder een dode lag een schild van een krijger. In het midden ervan staat het kenteken van Dirak.

‘Wat is er, broer?’, vraagt Jakira.

‘Het zijn mannen van Dirak, die dit gedaan hebben. Misschien was hij er zelf bij.’

Zijn zus loopt op hem toe en kijkt ook neer op het schild. Even staart ze naar het teken, een bloedrode doodskop, met er boven een bol met scherpe uitsteeksels. Dan kijkt Jakira nog even naar enkele doden in het gras. Als Jakira naar haar kijkt, merkt hij dadelijk dat de glimlach op haar gezicht verdwenen is. Zonder iets te zeggen loopt ze naar een dode vrouw en draagt haar dan naar de kuil die ze groeven. Junzo loopt haar toe en helpt haar om de vrouw in de kuil leggen. Plots komt Sinaron, die de omgeving gaan verkennen is, met de paarden terug gereden.

‘Er zijn sporen van een tiental ruiters, die naar het westen wegrijden,’ meldt Sinaron.

‘Het zijn mannen van Dirak, de rover,’ sist Jakira, terwijl ze naar het schild wijst.

‘Dirak dus,’ zegt Sinaron en stijgt van zijn paard.

Twee uur later hebben onze vrienden het laatste graf dichtgemaakt.

‘Wat doen we? Hier de nacht doorbrengen of verder trekken,’ vraagt Junzo.

‘We slaan hier ons kamp op, broertje. Ik ben te moe om nog veel verder te raken. Je hebt toch geen angst van spoken.’

De drie jaar oudere Junzo kijkt naar zijn zus en lacht even. Dan loopt hij de paarden aan de teugel naar de andere kant van de open plek. Jakira en Sinaron volgen hem en terwijl Jakira een beetje eten uitpakt, maakt haar broer een vuur. Sinaron heeft intussen de paarden verzorgd en komt bij hen zitten. Na tijdje besluiten ze om te gaan slapen en gaan omheen het vuur liggen. Jakira kan echter de slaap niet vatten. Ze heeft vreemde dromen, waarin een vreemde vrouw, die ze nog nooit gezien heeft voorkomt. Ze staat dan maar op en gaat aan het vuur zitten. Nadenkend kijkt ze naar de flakkerende vlammen. Plots merkt ze een, in het wit geklede, gedaante tussen de bomen op. Verschrikt richt ze zich op.

Dat lijkt wel een geest,’ denkt ze.

De vreemde gedaante heft een arm op en wijst naar een plek dieper tussen de bomen. Jakira staat op, terwijl ze haar stok opraapt. Dan loopt ze in de aangewezen richting.

Als ze een tiental meter van het vuur verwijderd is, blijft ze staan en kijkt ze de vreemde aan.

‘Wie bent u?’

‘Niemand, Jakira. Ik besta niet zoals jij.’

‘Dus een geest?’, vraagt het meisje.

‘Nee, Jakira. Ik ben niet dood, want ik heb nooit geleefd. Ik ben een wezen dat volledig uit energie opgewekt wordt door een programma. Een soort halogram. Mijn tempelwachters noemen mij de tempelmeesteres. Ik werd naar een echte persoon genoemd, die ooit lang geleden een levend bestaan leidde. Haar naam was Anya.’

‘Programma???’

‘Dat is iets voor later. Nu is het tijd om uw opleiding te starten.’

‘Mijn opleiding. Ik heb al genoeg geleerd om een eigen leven op te bouwen.’

‘Zeker, maar niet voor de taak waar u voor uitverkoren bent.’

‘Uitverkoren. I.ik,’ stamelt Jakira.

‘Ja, al voor uw geboorte werd jij hiervoor, samen met nog een aantal anderen behandeld. Hierdoor zijn uw natuurlijke esperkrachten versterkt.’

‘Mijn esperkrachten.’

‘Ja, Jakira. Je hebt je vader toch genezen.’

‘Ik dacht.. Was ik dat?’

‘Ja, je deed dat instinctief. Je zult in de toekomst nog meer krachten leren gebruiken.’

‘U zei daareven, voor mijn geboorte… Wie heeft u toestemming gegeven? Mijn ouders.’

‘Nee, ook zij waren niet op de hoogte van wat er met u gebeurde. Maar het was nodig om de taak die u wacht aan te kunnen.’

‘U spreekt altijd van mijn taak. Wie zegt dat ik niet iets anders wil, Anya?’

‘Dat mag je later beslissen, Jakira. Als uw opleiding voltooid is, dan kan je samen met je lotgenoten een keuze maken.’

Even denkt Jakira na en zegt dan:

‘In orde, Anya. Bereid me maar voor.’

‘Hier, dit is voor u.’

‘Wat is dat voor een ding,’ vraagt Jakira.

‘Een hypsoon, het zal je helpen en bijstaan om de nieuwe dingen in uw leven beter te begrijpen.’

Jakira neemt het vreemde apparaat aan en kijkt er even naar. Het heeft de vorm van een Pentagon.

‘Nieuwe dingen?’, vraagt ze verbaasd.

‘Dingen zoals ik.’

Jakira kijkt de vreemde vrouw met grote ogen, maar snapt er niets van. Dan kijkt ze weer naar het kleine Pentagon in haar hand.

‘Wat moet ik daar nu mee?’, vraagt ze zich af.

3. Jakira

Drie maanden na haar zestiende verjaardag is Jakira ijverig aan het trainen op het grote plein. Enkele jongemannen en vrouwen kijken verbaasd toe. Hun dorpsgenote is al meer dan een uur gevechtsbewegingen aan het uitvoeren. Bij wedstrijden met naburige dorpen heeft ze al verschillende prijzen behaald. Sung, haar leermeester uit een ver land, heeft haar vele vechtstijlen bijgebracht. Jakira werd zelfs de leidster van een groepje meisjes, die ze met de hulp van Sung, trainde in de vechtkunsten. Sung was wel verbaasd over de kracht, die Jakira lijkt te bezitten. Ze is veel sterker dan een normale vrouw. Het is voor hem een raadsel hoe het komt, maar toch volgde hij zijn gevoel. Hij bleef haar leermeester en voltooide haar opleiding tot een Wikan.(Een van de hoogste graden van de gevechtskunsten in zijn land). Hij brak hierdoor zijn gelofte om deze technieken nooit aan vreemden te onderwijzen. Maar zijn gevoel zegt, dat dit zijn bestemming is.

Intussen in het vreemde complex, dat verborgen in de maan in een baan om de zesde planeet draait. Dicht bij het centrum van het complex, is het schemerdonker in een vreemd vertrek. Plots flitsen lichten aan. Een twintigtal vreemde bedden worden zichtbaar. Op de onderkant van het tweede bed lichten cijfers op, terwijl verschillende programma’s opgestart worden. Het glas bovenop het bed wordt langzaam weer doorzichtig, terwijl de vreemde stof waarmee het gevuld is, weggezogen wordt. Dan wordt het met zuurstof gevuld en na een twintigtal minuten, opent de man in het bed zijn ogen. Op het zelfde moment schuift de bovenkant van het bed naar zijn voeten toe.

Langzaam richt de jongeman zich op en kijkt om zich heen. Dan komen de herinneringen terug. De computer controleert zijn toestand, terwijl hij wankelend naar de wand toestapt waar zijn kleren liggen. Als hij zijn zwaard aan zijn riem bevestigd, verschijnt de tempelmeesteres plots.

‘Sinaron, ik heb een taak voor u.’

‘Dat verwachtte ik al, Hera,’ zegt Sinaron glimlachend.

‘Eerst moet je naar de burcht van de koning. Je moet daar alles doen om soldaten ter beschikking te krijgen. Begeef je dan naar Horfon. Verschillende uitverkorenen zijn door onbekenden gedood. Jakira bevindt zich in deze kleine stad. Jij hebt de taak om haar te beschermen tot haar gaven ontluiken. Dan zal ik haar bijstaan om haar opleiding te voltooien.

‘En als ik niet slaag, tempelmeesteres.’

‘Dat kunnen we niet uitsluiten, al is het niet wenselijk, Sinaron. Maar er zijn nog anderen die al met hun opleiding bezig zijn. Jakira heeft echter de hoogste esperwaarde door haar afkomst, maar dat weet ze op dit moment niet. Zij is zich zelfs niet bewust van die gaven. Daarom moet jij haar met je leven beschermen,’ legt de tempelmeesteres uit.

‘In orde, Hera. Uw wens zal geschieden.’

‘Begeef u naar sector T238. Daar zal je een korte aangepaste opleiding volgen om enkele nieuwe apparaatjes te leren gebruiken. Daarna volgt nog een gevechtstraining.’

‘Kom ik dan nog wel op tijd, Hera.’

‘Zeker, jonge krijger. Daar zorg ik wel voor.’

Dan merkt Sinaron een blauwe lichtboog op, die plots verschijnt.

‘Ga door de overbrenger. Hij zal je naar Sector T238 brengen,’ hoort hij de tempelmeesteres zeggen.

Aandachtig kijkt Sinaron naar de lichtboog, dan loopt hij langzaam naar de doorgang toe en even later is hij verdwenen.

Op de vierde planeet is het intussen 23 Loj (ongeveer 12 mei op aarde). Het is de dag van de opening van de grote sport bijeenkomst in het dorp Horfon.

Alle atleten doen aan de elf verschillende disciplines mee. De proef bestaat uit een omloop van ongeveer 10 kilometer met afwisselend een van de acht proeven, waarin ze punten kunnen behalen. (Boogschieten, ongewapend vechten, hardlopen, doel werpen met stenenslingers, zwaard vechten, touwklimmen, duiken, zwemmen.)

Er zijn ongeveer tachtig deelnemers. Drieëntwintig onder hen zijn vrouwen. Allen zijn ze tussen de veertien en dertig jaar.

Heel vroeg in de morgen staan al haar vrouwelijke concurrenten klaar aan de start. Jakira heeft zoals alle deelneemsters een lendendoek en een kleine beha aan, die beide met dunne touwtjes op zijn plaats gehouden worden. Even kijkt ze naar haar leermeester, die naast haar staat.

‘Jakira, probeer zo normaal mogelijk te doen. Die krachten die je bezit, kan je beter nog een tijdje geheimhouden.’

De jonge vrouw kijkt haar leermeester in de ogen en denkt aan een paar weken geleden, toen ze plots verschillende stemmen hoorde uit het niets. Tot ze besefte dat het de gedachten van andere mensen waren. Op dat moment werd ze zich bewust van haar gaven, al weet alleen haar leermeester dit. Dan knikt ze.

‘Ik zal het proberen, al zal het niet gemakkelijk zijn, meester Sung,’ glimlacht ze.

‘Het moet, Jakira. Tot de tijd rijp is,’ zegt de oude man en volgt de andere begeleiders naar de kant.

‘Hoe weet ik of de tijd rijp is, Meester,’ zegt ze nog.

Voor hij tussen het publiek verdwijnt, knikt hij haar nogmaals lachend toe en terwijl ze zijn gedachten opvangt.

‘Dat weet ik ook niet, meisje. Maar jij zult het weten.’

Een paar minuten later klinkt de gongslag die het startsein geeft.

Terwijl de meeste deelneemsters wegsprinten, blijven er een paar, waaronder Jakira kalmer aan doen. Op hun eigen tempo lopen ze achter de anderen aan. De zeven jonge vrouwen bereiken als laatsten de open plek waar de eerste proef gehouden word.

Bij deze boogschutterproef haalt Jakira de derde plaats. Dan lopen ze verder en twee kilometer verder, bevindt Jakira zich op de achttiende plaats. Ze maakt zich klaar om aan de volgende proef deel te nemen. Ongewapend vechten. Wie zijn tegenstander kan uitschakelen krijgt punten. Wie niet slaagt valt af.

Jakira ziet drie deelneemsters staan aan de rand van het terrein en kijkt dan naar haar tegenstander. Het is een gespierde jongeman, die alleen in een lendendoek gekleed is. Langzaam stapt ze op hem toe en blijft dan afwachtend voor hem staan.

‘Is het uw beurt, meid,’ lacht hij.

‘J.ja,’ fluistert Jakira.

‘Kom dan maar op. Waag je kans,’ sist hij dan en springt plots naar voor.

Voor Jakira kan reageren, grijpt hij haar armen stevig vast. Met een zwaai valt ze op de grond. De jongeman laat zich op haar vallen, maar Jakira rolde bliksemsnel opzij, zodat de man in het gras terechtkomt. Jakira staat alweer recht en wacht op haar tegenstander. De jongeman springt recht op en staart even naar de blondine.

‘Niet slecht, maar een tweede keer slaag je daar niet meer in,’ grijnst hij en komt met opgeheven vuisten op haar toe.

Maar Jakira beweegt echter niet, tot hij een schijnbeweging maakt en dadelijk daarop naar haar buik slaat met zijn andere hand. Hij raakt echter niets. Met een sprong is ze opzij gesprongen en valt nu zelf aan. Eerst raakt ze zijn rechter pols en dan schopt ze zijn benen onder hem weg. Verbaasd komt hij in het gras terecht. Deze maal staat hij op zijn hoede op.

‘Dat zijn een paar nuttige puntjes, blondje. Maar je verrast mij maar één maal.’

‘Heb je nog niet genoeg.’

‘Zo snel krijg je geen punten, meid. Ik ben nog niet verslagen.’

De jongeman haalt lachend uit, maar Jakira grijpt zijn hand stevig vast, draait hem om en duwt hem dan voorover. Een tweede maal valt hij op zijn gezicht. Voor hij kan rechtkomen, duikt Jakira op zijn rug en slaat met haar vuist in zijn nek. Maar op een paar millimeter van zijn hals stopt ze.

‘Jij bent er geweest, vriendje,’ lacht ze.

Beiden staan langzaam op, Geen van de aanwezigen zien de krijger op de heuvel op zijn paard zitten. Grijnzend kijkt hij naar beneden.

‘Een lekkere meid en ze vecht niet slecht, Misschien kan ze een goede aanwinst zijn.

‘Een aanwinst, Monsor. Nee, dat niet. Eerst zal ze ons moeten vermaken en dan zullen we haar verkopen als slavin,’ spot de leider en geeft een teken met zijn arm

Onze vrienden hebben hier niets van gemerkt. De jongeman kijkt naar Jakira:

‘Niet slecht, meisje. Ik denk dat het je vijftien punten zal opleveren, maak dat je wegkomt. Enkelen waren vlugger dan jij.’

‘Die haal ik wel in,’ lacht Jakira en begint te lopen.

‘Veel geluk,’ zegt de jongeman nog en kijkt haar na. Maar plots ziet hij de blondine halt houden en naar de heuvel wijzen.

Hij kijkt ook in die richting en verstijft. Op de heuvel staan zeker zestig zwaargewapende krijgers. Enkele deelnemers lopen in de richting van het dorp. Jakira rent tot bij de jongeman.

‘Weet je wie dat zijn?’, vraagt ze.

‘Een roversbende, ze dragen het teken van Dirak. We moeten hier weg.’

‘Te laat. Daar geraken we niet meer,’ zegt een stem achter hen.

Beide kijken om en zien een jonge krijger staan.

‘Wie ben jij?’, vraagt Jakira.

‘Sinaron. Ik ben gezonden om jou bij te staan,’ antwoordt hij.

Maar dan trekt hij zijn zwaard en duwt Jakira en de jongeman opzij.

‘Naar het dorp, snel. Ik hou ze hier wel op,’ roept Sinaron hen toe.

‘En jij dan,’ vraagt Jakira.

‘GA!! Jakira,’ roept de vreemde jongeman nog en kijkt dan naar de aanvallers

Deze rijden op dat moment de heuvel af en stromen op onze vrienden en de laatste vluchtenden toe.

Jakira kijkt om zich heen en ziet plots een stevige stok op de grond liggen. Snel rent ze er naar toe en neemt hem vast. De jongeman is haar gevolgd en zegt:

‘Geef hem aan mij. Het zal er hard aan toegaan en.’

‘Neem die daar, vriendje. Ik zal het hen niet gemakkelijk maken,’ sist Jakira hem toe, terwijl ze naar een andere stok wijst.

‘Mijn naam is Tinron.’

‘Jakira,’ zegt het blonde meisje en loopt dan naar Sinaron toe.

De ruiters hebben intussen Sinaron bereikt en het eerste wapen gekletter weerklinkt. Een tiental keert zich tegen onze vrienden, terwijl de rest naar het dorp toestormt.

Enkele dorpelingen hebben zich bij Jakira en Tinron gevoegd en storten zich op de krijgers. Jakira merkt ook haar leermeester Sung op, die naast de dorpelingen met getrokken zwaard staat te wachten op de aanvallers. Even kijkt hij naar Jakira.

‘Volg mijn lessen zo goed je kunt, Jakira. Deze maal is het geen oefening,’ roept hij

‘Dat zullen die idioten daar wel ondervinden, meester Sung;’ glimlacht ze en richt haar blik dan op de aanstormende ruiters.

Deze naderen hen zeer snel, terwijl ze woeste kreten slaken. Jakira ziet twee krijgers op haar toerijden en ontwijkt een speer. Dan springt ze al draaiend omhoog en slaat haar stok tegen de rug van de ruiter. Door de slag verrast stort de man op de grond. Zijn maat keert zijn paard, maar Tinron springt langs achter op het dier van zijn tegenstander. De jongeman slaat zijn arm om de nek van de krijger en trekt hem opzij.

Het paard steigert en de ruiter valt op de grond. Tinron duikt op hem toe en ze rollen vechtend over de grond. De krijger slaagt erin om recht te komen en haalt uit met zijn zwaard, Tinron, die de dolk van de krijger gegrepen heeft richt zich plots op. Het kleine wapen boort zich in het lichaam van zijn aanvaller, vlak onder borstplaat. De krijger laat zijn zwaard vallen en grijpt naar het mes. Langzaam zakt hij in elkaar. Tinron grijpt het zwaard van de krijger en kijkt even naar de stervende. Hij voelt zich niet lekker, nu hij voor de eerste maal in zijn leven een mens doodde.

Dan hoort hij geluiden van het gevecht dat zich op enkele meters van hem afspeelt. Hij lacht even als hij merkt dat Jakira haar mannetje staat en een krijger bewusteloos op de grond ziet liggen. Een andere krijger slaat op haar in, maar haar stok vangt telkens de slag op. Hij geraakt niet door haar verdediging. Ook Sinaron blijkt een goede zwaardvechter te zijn en verweert zich met gemak tegen drie krijgers. Tinron grijpt het zwaard van de dode rover stevig vast en loopt naar de vechtenden toe. Twee dorpelingen liggen dood in het gras. Op dat moment klinken trompet signalen. En onze vrienden zien de rovers plots schrikken, als er in het blauw geklede ruiters opdagen.

‘Soldaten van de koning,’ merkt Sinaron op.

Een groot aantal soldaten rijdt op het dorp toe en vallen de rovers aan, die het verzet van de dorpelingen proberen te breken. De rovers deinzen even verschrikt terug, maar dan vallen ze de soldaten met ware doodsverachting aan. Enkele soldaten die onze vrienden ter hulp snellen worden door korte pijlen van hun paarden geworpen.

Jakira schrikt plots als ze een kreet achter haar hoort. Als ze zich omdraait ziet ze haar leermeester wankelen. Een rover ligt dood voor de voeren van meester Sung op de grond, maar één zijn twee tegenstanders heeft met een schijnbeweging zijn arm vlak boven zijn elleboog afgehakt.

‘In je jonge jaren zal je een groot krijger geweest zijn, oudje, maar nu ben ze veel te traag voor een grootmeester,’ grijnst de rover.

De andere wacht echter niet op hem en zijn zwaard boort zich in de borst van de oude man. Jakira blijft even verschrikt staan, terwijl ze haar handen om haar stok balt. Woede welt in haar op en zonder dat ze het beseft bruisen haar krachten in haar op en schieten plots op de krijger die haar leermeester dode toe. De rover laat zijn zwaard vallen en grijpt naar zijn hoofd. Hij slaakt kreten van pijn, terwijl zijn hersens verpulverd worden. Terwijl zijn lichaam in elkaar zakt, keert de andere zich naar zijn nieuwe tegenstandster.

‘Ha, een meisje en nog mooi ook. Wil je vechten of wil je lief zijn voor mij.’

Jakira hoort het echter niet. Ze staart verschrikt naar het lijk. Ze wankelt en kijkt hulp zoekend om zich heen.

De rover nadert haar op zijn hoede.

‘De eerste maal dat je iemand dode, meid. Maak je geen zorgen het wend wel, als je er nog een paar van hun leven beroofd hebt,’ grijnst de man.

Langzaam heft Jakira haar hoofd op en staart naar de rover. Dan werpt ze haar stok opzij.

‘Haha, dat is beter. Deze nacht in mijn tent zal je mij toebehoren.’

‘Deze nacht zal je tent leeg blijven, rover,’ sist Jakira en duikt naar de grond. Ze rolt rakelings naast de krijger opzij en komt pas recht naast haar meester Sung. Even kijkt ze naar zijn levenloze ogen.’

‘Vergeef me meester, maar je zwaard eist bloed,’ fluistert ze.

Als ze rechtstaat heeft ze het lichte zwaard van Sung stevig vast. De rover schrikt even van de blik in haar ogen.

‘Ik ben jong, rover. Verdedig je leven,’ hoort hij haar zeggen.

De man grijnst even en stort zich op zijn prooi. Hoe hard hij ook probeert hij slaagt er niet in de blondine te raken. Jakira duikt telkens opzij. Maar dan slaat hij met een schijnbeweging toe. Jakira kan de slag afweren, maar het zwaard van haar meester breekt. De rover lacht spottend.

‘Je bent snel, meid, maar je hebt geen kans.’

Als hij toeslaat, springt Jakira echter de hoogte in. Twee meter boven de grond maakt ze een snelle beweging met haar rechterhand en uit de achterkant het handvat van het zwaard schiet een lang mes naar buiten. Voor de rover kan reageren, komt de blondine voor hem op haar voeten en steekt toe. Het lemmet doorboort zijn borst. Schokkend zakt zijn lichaam in elkaar. Even kijkt ze op hem neer en laat het afgebroken zwaard vallen.

Dan ziet ze door een waas Tinron, die samen met twee andere dorpelingen, in een gevecht gewikkeld is met de laatste rover. Plots hoort ze een geluid achter zich en draait langzaam zich om. Even lijkt ze een half doorzichtige gedaante te zien, van een jonge roodharige vrouw. Dan schrikt ze, waardoor ze dadelijk terug in de werkelijkheid beland.

‘Die vreemde krijger is in gevaar,’ fluisteren haar gedachten.

Deze krijger, die zich Sinaron noemde, stortte zich op de drie schutters die op de soldaten schoten. Deze wijken lachend achteruit en trekken dan hun lange slagzwaarden. Ze drijven de jonge krijger achteruit. Sinaron staat met zijn rug tegen een boom en wordt door twee van de drie in het nauw gedreven. De derde richt zijn boog op de man. Snel wijst de blondine met haar hand naar de stok die op een paar meter van haar op de grond ligt en hij schiet op haar hand toe. Even kijkt ze er verbaasd naar, maar dan buigt ze haar arm naar achteren en werpt haar stok als een speer op de man met de boog toe. Ze treft de man nog juist op tijd. Zijn pijl raakt even de arm van een van de twee anderen om zich dan in de boom te boren.

De man met de boog laat deze vallen en ziet Jakira ongewapend op hem toekomen. Snel trekt hij zijn zwaard en slaat toe. Maar Jakira duikt onder zijn slag door en rolt over de grond, terwijl ze haar stok vastgrijpt. Snel springt ze recht en slaat het zwaard van haar aanvaller opzij. Op dat moment rijden enkele rovers, die de vlucht nemen voorbij.

De boogschutter trekt zijn tweede kleinere zwaard, terwijl de anderen even naar elkaar kijken en dan naar hun paarden rennen. Jakira geeft haar aanvaller geen enkele kans. Drie, vier stokslagen drijven hem achteruit, dan raakt ze hem aan zijn hoofd. Zwaar getroffen stort hij neer. Op dat moment houden enkele soldaten halt. Twee van hem grijpen de rover stevig vast. Terwijl het bloed uit zijn mond loopt, kijkt de rover Jakira woedend aan.

‘Ik zal je wel krijgen, duivelse meid,’ sist hij, en rukt de twee soldaten plots opzij.

De twee zijn volledig verrast en de rover kan het zwaard van een van hen vastgrijpen. Dan werpt hij zich op Jakira. Maar dan staat Sinaron plots voor het meisje. Hij weert de slag af met zijn zwaard en steekt dan toe. Zijn zwaard boort zich in de borst van de rover, die met opengesperde ogen dood neerstort.

‘Dat was niet nodig. Sinaron. Ik kon hem wel alleen aan,’ sist Jakira kwaad.

‘De dood wachtte toch op hem, meisje,’ glimlacht een soldaat.

‘De andere rovers zijn er vandoor,’ merkt Sinaron op.

Een van de soldaten knikt:

‘Deze maal kwamen we op tijd. Dank zij u, Hera Sinaron. Uw bericht kwam op tijd aan.’

Jakira kijkt even nieuwsgierig naar de krijger, maar deze doet alsof hij haar blik niet opmerkt.

Toch geeft ze het nog niet op.

‘Hera. Wij moeten achter hen aan. Die rovers moeten uitgeschakeld worden,’ zegt de kapitein.

Sinaron knikt.

‘Ik wens jullie een goede jacht.’

De kapitein kijkt hem nog even aan en keert dan zijn paard. De groep soldaten zet de achtervolging in en verdwijnen even later in de verte.

Jakira volgt met de anderen Sinaron naar het dorp. Plots vraagt ze:

‘Sinaron, vlak voor de aanval zei je dat je gezonden werd om mij bij te staan. Wat bedoelde je daarmee?’

‘Dat klopt, Jakira. Maar ik kan je daar niets over zeggen. Toch niet op dit moment. Misschien over een tijdje. Mijn opdrachtgever moet mij er toestemming voor geven.’

‘Je opdrachtgever. Wie is dat?’

‘Later, Jakira. Als de tijd gekomen is zal je meer weten.’

‘Waarom niet nu?’, mompelt Jakira.

De jonge krijger zegt niets en loopt verder.

Kwaad stampt Jakira op de grond.

‘Hera Sinaron. Blijf staan of,’ hoort hij haar roepen, maar hij gaat rustig verder.

Hij ziet niet meer dat ze opnieuw wankelt, als ze de beelden van de dode die ze met een gedachte van het leven benam, weer voor haar ogen ziet voorbij trekken.

‘Deed ik dat?’ fluistert ze.

Tinron merkt het wel en haast zich naar haar toe. Even houdt hij haar in zijn sterke armen. Maar al snel heeft ze zich alweer herpakt. Alleen dwarrelen haar gedachten nog radeloos door elkaar.

‘Laat maar, ik ben alweer in orde.’

‘Hoho, die krijger. Die heeft zo te zien een grote indruk op jou nagelaten, Jakira.’

Even kijkt Jakira naar Tinron.

‘Misschien, Tinron. Maar ik zou eerder willen weten wat hij aan het begin van de aanval bedoelde met dat hij gezonden was om mij bij te staan.’

‘Tja, het lijkt me dat je dat aan hem zult moeten vragen.’

‘Iets zegt me dat hij dat niet zal willen zeggen,’ antwoordt Jakira, terwijl ze met een kwade blik naar Sinaron kijkt, die bijna de eerste huizen bereikt heeft. Dan trekt ze haar schouders op en loopt naar de plaats waar haar leermeester viel. Wenend staart ze naar zijn gebroken ogen en laat zich op haar knieën naast de dode neerzakken. Tinron komt naast haar staan en legt zijn hand op haar schouder. Zo blijft hij even staan, tot de jonge vrouw plots rechtstaat. Hij schrikt even als hij de blik in haar ogen ziet. Dan kijkt Jakira hem aan en lacht.

‘Mijn leermeester is niet meer, Tinron. Ik zal hem in zijn gevechtstechnieken, die hij mij aanleerde en die ik volledig beheers, gedenken,’ hoort hij haar zeggen.

Dan draait Jakira zich om en loopt naar het dorp toe. Tinron volgt haar op de voet, terwijl hij haar vreemd blijft aankijken.

Wauw, wat een meid. Straks ben ik nog verliefd,’ denkt hij verbaasd.

Aan de rand van het dorp blijft het blonde meisje staan. Tinron haalt haar in en ziet haar om zich heen kijken. Overal lopen gewapende dorpelingen rond. Enkele vrouwen verzorgen de gewonden. Jakira schrikt even als ze enkele doden ziet liggen.

‘Als ik kon zou ik die roverbendes eens een lesje leren, maar ik ben maar een boerendochter.’

‘Een boerendochter. Ja, Jakira. Maar één die kan vechten als de beste,’ denkt Tinron, maar wordt jaloers als hij haar naar de jonge krijger ziet kijken.

Haar ogen lijken wel te stralen. Sinaron, die aan de rand van het dorp staat, merkt er echter niets van. Zijn lippen bewegen alsof hij tegen iemand aan het praten is, maar er is niemand te zien. Dan valt zijn blik op Jakira. Hij rilt, terwijl hij in haar ogen kijkt.

‘Ja, Jakira. Je bent een boerendochter, maar je bent voorbestemd om een lange weg af te leggen.’

Ook Jakira voelt de vreemde band die plots tussen hen ontstaat en stamelt:

‘Een lange weg.’

‘Ja, maar meer kan ik op dit moment niet zeggen.’

‘Waarom.’

‘Nee, Jakira. Geen vragen. Ik kan ze toch niet beantwoorden. Ik moet verder, maar binnen korte tijd zal er iemand komen. Hij zal je opleiden en de weg naar je bestemming wijzen.’

‘W.Wat?? wat zeg je, Sinaron. Wie zal mij de weg wijzen?’

‘Dat is voor later, meisje. Ik moet verder, al zou ik graag hier blijven,’ hoort ze Sinaron zeggen.

Op dat moment ziet ze haar moeder naar haar toelopen.

‘In orde, misschien zie ik je later nog wel,’ antwoordt ze, terwijl Sinaron op zijn paard stijgt.

‘Jakira, kom mee. Je vader is gewond,’ hoort ze haar moeder zeggen.

Het blonde meisje schrikt en kijkt haar verbaasd aan.

‘Is papa gewond.’

‘Kom, hij overleeft het wel. Een pijl trof hem in de rechterzij.’

Even kijkt Jakira nog om naar Sinaron, maar ze ziet hem nergens meer, dan volgt ze haar moeder. Haar vader ligt op een tafel naast andere gewonden. Enkelen hebben een doek over hun hoofd. Jakira slikt even als ze een achttal doden telt.

‘Als ik,’ sist ze kwaad.

‘Wat, Jakira. Wat zeg je?’

‘Niets moeder,’ fluistert Jakira en loopt op haar vader toe.

Haar moeder schrikt als de ze rechterhand van Jakira ziet. Ze lijkt een groen licht uit te stralen. Jakira blijft naast haar vader staan en zonder dat ze het beseft legt ze haar hand op het verband. Nikita kijkt haar dochter en merkt plots op haar rechterschouder een klein groen licht. Dan valt haar blik op haar man en verstard als ze ook hier een groene gloed onder het verband ziet uitkomen. Plots is de gloed verdwenen en op hetzelfde moment op haar man zijn ogen. Hij kijkt zijn dochter verbaasd aan.

‘Jij hier, Jakira. Heb je gewo,’ zegt hij, maar dan komen de herinneringen terug.

Hij richt zich op en wil opstaan. Nikita loopt snel op haar man toe en zegt:

‘Blijf liggen, Luron. Je bent gewond.’

Luron tast naar zijn zijde en het verband.

‘Daar voel ik niets meer van, ik weet nog dat ik door een pijl getroffen werd. Maar nu lijkt het wel dat mijn wonde verdwenen is,’ zegt hij, terwijl hij recht gaat zitten.

Nikita maakt het verband los en kijkt naar de wonde, die er niet meer is. Dan kijkt ze naar haar dochter.

‘Jakira… hoe,’ stamelt Nikita.

Het blonde meisje kijkt haar niet begrijpend aan en fluistert:

‘Dat weet ik ook niet, moeder. Het leek alsof mijn hand een eigen wil had.’

‘Luron, ik maak het verband weer vast. Niemand mag ontdekken dat je wonde genezen is. Wie weet wat ze met onze dochter doen als iemand het te weten komt,’ merkt Nikita op, terwijl ze naar de vreemde vlek staart op de schouder van haar dochter.

Jakira merkt het op en lacht:

‘Wat is er, moeder. Je kijkt zo vreemd.’

‘Je schouder, Jakira, daareven was er een groen licht en nu lijkt het alsof je geboortevlek veranderd is.’

Jakira tast naar haar schouder, maar voelt niets.

‘Laat mij eens kijken,’ zet haar vader.

Het blonde meisje draait zich om en Luron kijkt verbaasd naar de vlek.

‘Vroeger was het een onduidelijke bijna ovale vlek, maar nu lijkt het wel alsof het er nu twee naast elkaar zijn,’ merkt hij op.

Even later staat Luron, die doet alsof hij wankelt op en loopt ondersteunt door zijn vrouw naar de deur. Jakira loopt hen aarzelend achterna. Intussen begint het al donker te worden.

In het complex heeft de computer de ontluikende krachten van Jakira ontdekt en hij treft de eerste voorbereidingen voor de volgende stap.

Sinaron, die intussen een kamp opgeslagen heeft nabij een meertje, zit roerloos naar het vuur te kijken. Als hij aan Jakira denkt, lijkt zijn hart wel op hol te slaan. Dit heeft hij nog nooit gevoeld, ook niet toen hij Kagin voor zichzelf wilde. Plots hoort hij een signaal dat van zijn armband komt en hij kijkt verschrikt op. Voor hem staat de gedaante van de tempelmeesteres. Dan hoort hij zijn geluidloze stem zeggen:

‘Sinaron, de scanners hebben de eerste tekenen van Jakira’s gaven opgemerkt. Ik moet enkele veranderingen doorvoeren, voor ik Jakira’s opleiding kan starten. Verschillende delen van mij zijn al bij de andere gevormden aanwezig. Onze onbekende tegenstander heeft de gave van Jakira misschien ook ontdekt. Jij krijgt de taak om Jakira doorheen deze moeilijke tijd te helpen tot ik klaar ben om haar zelf bij te staan. Jij wordt haar nieuwe leermeester.’

‘Uw wil zal geschieden, Hera. Maar mijn opdracht. De rovers…,’ merkt Sinaron op.

‘Dat is al voorzien, Sinaron.’

Nadenkend kijkt Sinaron voor zich uit.

‘In orde, Hera. Ik keer morgenvroeg dadelijk terug,’ zegt hij dan.

‘Voer de taak uit waarvoor ik jou uitgekozen heb. Maar wees op je hoede We weten dat de onbekende zijn duivelse plannen aan het uitbroeden is. Maar mijn uitverkorenen zijn nog lang niet klaar voor de strijd,’ zegt de tempelmeesteres en lost een seconde later in het niets op.

Sinaron kijkt even naar het meertje, waarop het maanlicht weerkaatst. De volgende morgen begeeft hij zich op de terugweg. Intussen zijn Jakira en haar ouders, samen met twee andere gezinnen vertrokken. Tinron gaat met hen mee. Hij moet naar Forah om Kaïnja, zijn zus op te halen. Ze slaan de richting van Naïkon, hun dorp in. Ranon, de zoon van het tweede gezin werd bij de aanval gedood en ligt op een kar. Ze willen hem nabij hun dorp begraven. Als Sinaron Kranjon weer verlaat loopt het al tegen de avond. De groep van Nikita en Luron slaan een kamp op, nabij een kruispunt. Iedereen helpt bij opbouwen van het kamp. Alleen Jakira niet, zij loopt weg om eens rustig te kunnen nadenken over wat ze meemaakte. Haar vader wil haar tegenhouden, maar haar moeder zegt:

‘Laat haar maar even. Ze heeft veel te verwerken.’

‘Maar is het wel veilig.’

‘Ze zal wel niet te ver gaan. Die vreemde krachten die ze bezit, moeten met die droom te maken hebben, die we beiden hadden, toen ik nog in verwachting van haar was.’

‘Dat zou kunnen, schat. Bij Junzo en Unka gebeurde dat niet. Misschien hebben de goden Jakira voor een onbekende taak uitverkoren,’ antwoordt haar man.

‘Misschien een soort genezer,’ lacht Nikita.

‘Ik volg haar wel,’ merkt Tinron op.

‘Let goed op haar,’ knikt Jakira’s vader dankbaar, die Tinron nu pas opmerkt.

‘Mag ik mee, moeder,’ zegt een stem plots.

‘Nee, Unka. Laat je zus maar alleen gaan. Jij blijft hier.’

Jakira loopt intussen verder en is een honderdtal meter van het kamp verwijderd, als ze plots schrikt. Ze merkt een oudere krijger op, die een paar meter voor haar staat te grijnzen.

‘Ha, lieve meid. Wat doe jij hier zo alleen?’, grijnst hij, terwijl hij haar even van boven tot onder bekijkt.

Jakira heeft een kort blauw rokje aan en een niet nauwsluitende blouse, die alleen haar borsten en bovenste deel van haar rug bedekt.

‘Ik ben met mijn familie op weg naar huis. Wie ben jij?’, antwoordt ze met trillende stem.

‘Mijn naam is Genak. Ik en mijn twee vrienden zijn op weg naar Taroy, de hoofdstad,’ zegt hij.

Dan merkt Jakira de twee anderen op, die haar van achter naderen.

‘Dit zijn Jokro en Mogon,’ zegt Genak en geeft zijn twee maten een teken.

Voor ze iets kan doen wordt ze door de twee bij de armen vastgegrepen.

‘Uw tijd is gekomen, meid. Jij bent de zesde, die ik met eigen handen zal afmaken.’

‘Afmaken, Wat bedoel je,’ stamelt Jakira verschrikt.

‘Jij bent er geweest, nog voor je onze plannen kan dwarsbomen. Vijf anderen zijn je al voorgegaan en nog velen zullen volgen, Jakira.’

‘Verzet je niet, meisje. Kom, we brengen haar naar de open plek,’ zegt de leider van de drie.

Ondanks het verzet van Jakira sleuren beide jongemannen haar mee. Als ze op de open plek aankomen, trekt Genak het bovenstuk van haar kleed kapot en staart even naar haar naakte borsten.

Van deze kans maakt ze dadelijk gebruik en rukt plots haar rechterarm los uit de handen van Mogon. Jokro, die haar linkerarm, vasthoudt, raakt ze met een harde slag en hij wankelt achteruit.

Jakira is door haar leermeester goed opgeleid en vecht als de beste. Ze wacht hen lachend op. Weer beland een van haar twee tegenstanders op de grond, terwijl de slag van de andere haar juist mist. Maar dan daagt Genak op en in het korte gevecht met hem wordt ze verschillende keren geraakt. Telkens de man haar raakt, ziet ze een flits van een monsterachtige gedaante.

Wankelend valt ze tegen een boom aan. Dan haalt hij uit en slaat Jakira’s hoofd tegen de boom. Half bewusteloos zakt ze door haar benen en ziet door een waas Tinron opdagen, die haar gevolgd is.

‘Wat is hier gaande?’, roept deze.

De drie zien dat het meisje half bewusteloos probeert recht te kruipen.

‘Ik schakel die idioot wel uit,’ grijnst Genak en loopt op Tinron toe.

Gedurende enkele minuten vechten beiden, maar Tinron weerstaat de aanval van Genak.

‘Je bent goed, jongeman. Maar genoeg gespeeld nu,’ sist Genak, terwijl hij zijn mes trekt.

Jakira staat echter terug recht en balt haar vuisten. Dan kijkt ze even om zich heen.

‘Jakira, maak dat je wegkomt. Ik houd ze wel tegen,’ roept Tinron haar toe.

‘En mijn helper alleen achter laten,’ zegt Jakira, terwijl ze een gevechtshouding aanneemt.

Mogon en Jokro trekken hun mes en lopen lachend op Jakira toe. Maar Jakira slaat keihard terug. Jokro verliest zijn mes en moet zich met een gebroken rib terugtrekken.

Nu is het twee tegen twee, maar Jakira is te impulsief en maakt een paar fouten. Hierbij krijgt ze enkele harde slagen van Mogon te verwerken en wankelt.

Intussen is Tinron ook in nood. Hij staat met zijn rug tegen een boom, terwijl de leider een mes tegen zijn borst drukt.

‘Nu heb je al minder praatjes, is het niet,’ sist de man grijnzend.

Dan kijkt hij even naar zijn maat, die Jakira achteruit drijft met enkele rake slagen.

‘Ook je vriendin maakt het niet lang meer. Zoals je ziet,’ zegt hij.

Dan kijkt hij zijn tegenstander opnieuw aan.

‘En nu krijg jij nog tien seconden om je op de dood voor te bereiden,’ grijnst Genak en steekt toe.

De jongeman voelt het koude staal in zijn borst binnendringen en zakt, terwijl alles voor zijn ogen zwart wordt, in elkaar. Jakira schrikt als zij de jongeman ziet neerstorten. Plots voelt ze haar woede weer toenemen en kijkt de tegenstander van Tinron aan. Deze draait zijn hoofd grijnzend naar haar, maar dan tasten Jakira oncontroleerbare krachten naar zijn hoofd. De man krimpt in elkaar van de pijn in zijn hoofd. Jakira’s tegenstander kijkt verbaasd naar zijn maat, die op de grond neerzakt. Dan kijkt hij naar het meisje, dat op hetzelfde moment en vreemde angstaanjagende gedaante lijkt waar te nemen op de plaats van de moordenaar. In een reactie steekt Mogon plots toe. Even voelt hij dat zijn hand door iets onzichtbaar tegengehouden wordt, maar dan is dat iets plots weg en zijn mes dringt diep in Jakira’s lichaam. Dadelijk is de druk uit het hoofd van Genak, de pijn verdwijnt langzaam. Als hij opkijkt ziet hij Jakira staan wankelen, terwijl ze het mes vastgrijpt, dat vlak onder haar hart in haar lichaam steekt. Langzaam zakt ze in elkaar, terwijl ze verbaasd naar Mogon kijkt.

‘Spijtig, meisje. We wilden ons eerst nog wel even met je amuseren,’ sist deze nog, terwijl ze langzaam in elkaar zakt.

‘Nog een dode uitverkorene,’ hoort ze de stem van Genak van ver spotten, terwijl haar omgeving vervaagt.

Dan valt ze in een diepzwarte afgrond, terwijl haar ogen niets ziend naar de lucht staren. Plots horen ze een aantal stemmen. Snel helpen Mogon en Jokro, Genak rechtop en maken dat ze wegkomen.

Het zijn Jakira’s vader en twee anderen, die op het lawaai afkomen.

‘Jakira, wat,’ fluistert hij en schrikt hevig

Ze staren alle drie naar Jakira, die bloedend op de grond ligt. Luron loopt op zijn dochter toe en knielt naast haar.

Dadelijk merkt hij dat ze nog leeft, maar ze is zwaar gewond.

‘Wat is hier gebeurd?’, merkt een van de twee anderen op, terwijl hij naast de jongeman neerknielt.

‘Hee, dit is Tinron, de jongeman van het dorp Kranjon. Hij is dood,’ schrikt hij.

‘Zou hij haar,’ zegt de tweede dorpeling.

‘Nee, Oeron. Mijn doch,’ merkt Luron, Jakira’s vader, op, maar kijkt dan naar zijn dochter.

‘D.rie man.nen. Tinr.on H.elp… Ze d.o.den he.mm,’ fluistert het gewonde meisje zwak.

Luron wil iets zeggen, maar merkt dan dat ze bewusteloos is.

‘Snel zoek enkele takken, we moeten haar naar het kamp brengen,’ zegt Luron met trillende stem.

De twee anderen hebben al snel een paar lange takken gevonden en binden ze aan elkaar. Dan leggen ze Jakira er voorzichtig op. Luron en zijn vriend dragen de gewonde naar het kamp. Oeron draagt de dode Tinron en volgt hen.

‘Luron, wat is er met Jakira?’, roept Nikita angstig uit, als ze het groepje ziet naderen.

Ze loopt op hen toe en kijkt even naar haar dochter. Ze schrikt hevig als ze het mes ziet dat in het lichaam van haar dochter steekt.

‘Jakira, !!!! Wat. Luron, wat is er gebeurd??’, roept ze

‘Ze fluisterde iets van drie mannen, vrouw,’ zegt Luron.

Ze leggen het meisje voorzichtig neer in de wagen van haar ouders. Haar moeder gaat naast haar zitten en onderzoekt de wonde. Oeron legt intussen, met de hulp van twee anderen, het lijk van Tinron op een wagen

‘We moeten zo snel mogelijk naar het dorp. Hier kunnen we niets doen. Als we de dolk verwijderen betekent dat haar dood.’

‘Zo zal ze ook niet lang meer maken. Als we het bloeden niet stoppen… He,’ zegt Luron, maar hoort plots geluiden.

2. Sung

Enkele maanden later in Naikon, een klein dorp, ligt de eenentwintigjarige Nikita naast haar man te slapen, maar plots schrikt ze wakker. Als ze om zich heen kijkt schrikt ze. Ze is niet meer in hun huis, maar in een witte omgeving. Ze ligt op iets zachts. Ze beseft dat ze op iets ligt dat ondersteunt wordt door een harde ondergrond dat in de muur verdwijnt. Als ze onder de plaat kijkt, die ongeveer de dikte heeft van de lengte van de palm van haar hand, ziet ze echter geen poten. Voorzichtig tast ze over de gladde onderzijde.

‘Waar ben ik hier? Is dit een droom,’ denkt ze verbaasd.

Dan richt ze zich langzaam op en kijkt om zich heen. Ze ziet nog vele andere bedden die uit de wand steken. Op sommigen ervan liggen andere vrouwen. Allemaal zijn ze tussen de eenentwintig en achtentwintig jaar oud. Helemaal achteraan ziet ze een zestal vrouwen rond een tafel zitten. Voorzichtig staat ze op en na enkele wankele stappen loopt ze op de pratende vrouwen toe. Enkelen van hen verstaat ze niet omdat ze een voor haar vreemde taal spreken.

Als ze haar opmerken zeggen ze iets, maar ze begrijpt het niet.

‘Ik ben Nikita,’ zegt ze en wijst op zichzelf.

‘Jij komt van Naikon, hoor ik,’ glimlacht een vrouw met kort zwart haar.

Nikita knikt.

‘Mijn naam is Olane. Ik woon in Jorgank, een grote stad, ver in het zuiden van Naikon.’

‘Weet iemand waar we hier zijn?’

‘Nee, Nikita. Zelfs niet waarom.’

Nikita kijkt even naar de anderen, die allemaal in een dubbele doek, die hun lichaam voor een deel bedekt, gekleed zijn. Een van hen is groenhuidige en twee anderen hebben een geel kleurige huid. De vierde heeft een donkerbruine huidskleur, maar die zegt niet veel.

Olane die haar blik opgemerkt heeft, zegt:

‘Lon-tara, spreekt onze taal niet. Al heeft ze al wel een paar woorden geleerd.’

Op dat moment komen nog twee vrouwen op hen toe. Eén met zwarte huid en een blanke zoals Nikita en Olane.

Meer dan drie uur zitten het groepje bij elkaar te praten. Tot een vreemde vrouw plots binnenkomt. Zij is gekleed met een ijsgroen kleurig kleed, dat heel haar lichaam tot op de vloer bedekt.

‘Nikita en Keryan blijven hier nog even. De anderen moeten mij volgen,’ zegt zij.

‘Waarom, vreemde?’ vraagt Olane opstandig.

‘Er is geen gevaar hier in dit complex, vrouw. Ik heb de opdracht om jullie naar jullie dorpen en steden terug te laten keren.’

‘En Nikita en Keryan. Wat gebeurt er met hen?’

De man lijkt Morina aan te kijken.

‘Nikita en Keryan keren ook weer naar hun gezin, maar zij zijn later dan jullie aangekomen. Volg mij.’

‘Ik blijf hier,’ zegt Morina echter, hopend dat de anderen ook haar voorbeeld zullen volgen.

De vrouw knikt echter en gaat naar buiten. Olane en de zes anderen volgen hem snel.

‘Ga ook maar, Morina.’

‘Nee, ik wil weten wat u van ons wil,’ zegt de groenhuidige Morina.

De geelhuidige Keryan kijkt haar verbaasd aan, maar zegt niets. Als ze om zich heen kijken merken ze dadelijk dat alle ‘bedden’ weg zijn. Ook de laatste vrouwen die nog in hun bedden lagen, zijn er niet meer. Ze staan in een grote rechthoekige lege witte ruimte.

‘Wat nu?’ vraagt Nikita zich luidop af.

‘Wilt u mij volgen, dames,’ zegt een stem achter hen.

Langzaam draait Nikita zich om en vraagt:

‘Wat zijn we hier ergens en waarom?’

‘Waar zijn de andere vrouwen?’, vraagt Keryan.

‘Mijn programma gebied mij om mensen te testen op hun kwaliteiten. Zodra er voldoende testobjecten beschikbaar zijn, zal een keuze gemaakt worden. Daarna kan de volgende fase intreden.’

‘Kan dat niet duidelijker, Hera.’

‘Ik vrees van niet. Het is zeer moeilijk om dit in uw taal uit te leggen.’

‘Mogen we nu eindelijk weten waar de vrouwen, de die hier nog lagen, naartoe zijn.’

De vrouw kijkt de groenhuidige vrouw aan en zegt:

‘Ze zijn allen terug naar hun dorp gebracht. Jij zou ook terug bij je man en drie kinderen zijn, Morina, was je met hen meegegaan.’

Morina slikt even.

‘Wie zegt dat u de waarheid spreekt?’

‘Mijn programma staat met niet toe te liegen. Na elke test worden de kandidaten terug naar de plaats van herkomst gebracht. Voor ieder van hen lijkt dit nadien als een soort droom. Ook voor jullie zal dat zo zijn.’

‘Ga je nu eens zwijgen, Doriaanse.’

Morina draait langzaam haar hoofd naar Keryan.

‘Ik ben een prinses van mijn volk, Nuroonse. Niet een van jullie slaven.’

‘Stop allebei. Hier zijn we allen gelijken.’

Keryan kijkt naar Nikita.

‘Je kan maar beter zwijgen, Taraanse. Als het nodig is vraag ik je mening wel.’

‘Ook ik ben geen van jullie slavinnen, Keryan. Ik ben een vrije Enaarse.’

‘Misschien nu nog wel, Nikita. Maar ooit zullen wij uw continent bezetten.’

‘Dank u, Keryan. U vergemakkelijkt mijn keuze. Uw dorp wacht op u.’

‘Wat?’

‘Je woorden duiden op de wens om anderen te overheersen. Mijn programma staat alleen gelijken toe. Jij, Keryan, wordt terug gestraald naar je leven.’

‘Hera, vergeef haar. Haar denkwijze is het gevolg van haar opvoeding en het leven dat daarop volgde. Ik weet niet wat onze bestemming is, maar Keryan verdient een kans om zich te bewijzen.’

Even kijkt de vrouw de geelhuidige Nuroonse aan.

‘Nieuwe gegevens toegevoegd aan programma. Keryan kan blijven als ze wil, maar met een andere bestemming.’

Keryan kijkt Nikita aan.

‘Waarom doe je dit, Nikita?’

‘Omdat ik je vertrouw als een echte vriendin.’

‘Hoe kan dat. Je kent me nog maar een paar uur.’

‘Ik voel zoiets aan, Keryan. En meestal klopt dit gevoel.’

‘Weet wel als je kiest om te blijven. Dan wordt je een gelijke onder gelijken. Ook Morina heeft die keuze.’

Keryan kijkt even naar de Doriaanse.

‘Het zal moeilijk worden, Hera. Maar ik zal mijn best doen.’

‘Volg mij.’

De drie vrouwen volgen de brunette door de gangen tot hij bij een grote deur halt houdt.

‘Wie naar binnen gaat, heeft gekozen,’ zegt het halogram, terwijl de deur geruisloos openschuift.

Ze zien alleen vele mannen en vrouwen die opgesteld staan in acht rijen achter elkaar. Allen voeren bliksemsnel de enige gevechtsbeweging na de anderen na elkaar uit. Zelfs Keryan, die een getraind vechtster is, schrikt van de snelheid en de precisie van deze mensen.

Ze beseft ook dat er vele rassen voor hen aan het trainen zijn. Ze kan Zaranen, Dorianen, Eranen, Nuronen, zelfs blauw huidige Karanen en nog vele andere volkeren, die ze nog nooit gezien heeft onderscheiden. Maar allen bewegen ze alsof ze een geheel zijn.

‘Wie binnen gaat, hoort bij hen? Vergeet het niet. Een weg terug is er niet.’

Keryan kijkt de vrouw nadenkend aan.

‘En mijn gezin.’

‘Jullie beiden blijven een dag bij deze groep. Leer hen kennen. Daarna keer je terug naar je gezin en familie. Eén maand later zal je mij je keuze meedelen. Als je kiest om toe te treden, dan kan je je gezin meebrengen. Voor ieder van jullie zal er een taak voorzien worden.’

Keryan aarzelt even, maar Morina stapt naar voor. Nikita volgt haar met een lichte aarzeling.’

‘Jij niet, Nikita. Uw bestemming volgt een ander pad.’

Verbaasd kijkt de Enaarse naar het halogram.

‘Waarom?’

‘U bent in verwachting.’

‘Wat? Dat kan niet.’

‘Waarom niet? Je hebt de liefde met je man bedreven, zoals jullie mensen, dat noemen in beleefde termen. Twee weken geleden werd je bevrucht en ontstonden twee levende wezens in je lichaam. Twee dochters.’

‘Is dat waar, Hera.’

‘Mijn gegevens wijzen het uit. Daarom keert u terug naar uw dorp.’

Nikita neemt dan maar Afscheid van Keryan en Morina.

‘Het ga jullie goed.’

Morina omarmt Nikita even, maar Keryan geeft haar alleen een hand.

‘Je weet wat onze geheimzinnige vriend hier gezegd heeft, Keryan. Iedereen is gelijk.’

Keryan hoort de woorden van Morina en kijkt Nikita diep in de ogen. Dan stapt ze op de Enaarse toe en omarmt haar.

‘Dank je voor je vertrouwen, Nikita,’ fluistert ze.

Even later schuift de deur achter Keryan en Morina dicht en Nikita volgt de vrouw door de gang. Maar plots verdwijnt haar omgeving. Op hetzelfde ogenblik opent ze haar ogen en beseft dat ze in haar bed, naast Loran in het dorp ligt.

Ongeveer negen maanden later ligt Nikita uitgeput van de bevalling in hetzelfde bed, maar nu heeft ze twee pasgeboren meisjes in haar armen. Een van de twee heeft ze naar een innerlijke stem Jakira gedoopt. De tweede draagt de naam van de moeder van Loran, Unka.

De tijd vliegt voorbij en beide meisjes groeien met hun oudere broer, Junzo, op. Heel het dorp is in bloei en zo gaan twaalf jaar voorbij.

Het dorp is intussen gegroeid tot een nederzetting, waar ongeveer tweehonderd mannen met hun gezinnen leven Loron heeft zich in de voorbije jaren tot een handige bouwmeester opgewerkt. Onder zijn leiding worden grote hutten gebouwd. Hij is op dit moment zessendertig jaar oud en ook een goede jager. Nikita is drie jaar jonger en een zeer mooie vrouw. Ook hun zeventien jarige zoon Junzo neemt al aan deze jachtpartijen deel. Maar hij moet nog veel leren. Zijn zusjes Jakira en Unka zijn intussen twee maanden geleden twaalf geworden. Jakira heeft echter meer aanleg voor sport en training dan voor een leven als een boerin en huisvrouw. Ze rent sneller dan haar andere leeftijdgenoten van het dorp, springt hoger, kortom ze houdt van sport. Zijn tweede zus, Unka, is een vlijtige leerlinge en studeert in haar vrije uren.

Juist als Loron en zijn groep van de jacht terugkeren, zien ze acht gewapende ruiters en vier huifkarren naar het dorp toe rijden. Het blijken handelaars uit een ver land te zijn. In het dorp kopen en verkopen deze handelaars verschillende goederen. Twee dagen later worden tegen de avond enkelen van de handelaars als gasten op het grote plein uitgenodigd.

Maar de volgende morgen slaat een wachter op de zuidertoren alarm. Gewapende strijders naderen vanuit het zuiden. Loran en enkele anderen haasten zich naar de zuidermuur toe en klimmen de laders op. Tot hun schrik ziet meer dan duizend in leren pakken geklede mannen naderen.

‘Dat zijn rovers onder leiding van Dirak,’ zegt een van de dorpelingen, die het banier van die roverhoofdman herkent.

Ze beseffen allen dat ze voor hun leven zullen moeten vechten, want deze roverhoofdman kent geen genade. Hij laat alleen doden achter. Overal wordt hij gevreesd en gehaat. Niemand ziet de vreemde man bovenop de heuvel ver achter het dorp.

De rovers stormen omheen het ommuurde dorp en schieten met pijlen naar de verdedigers. Sommigen worden geraakt. Als ze de oost muur doorbreken, stormen de eerste ruiters het dorp in. Maar over de heuvel waar de man stond komen andere ruiters gereden. Ze zijn maar met een tachtigtal maar de rovers deinzen dadelijk terug als ze met hen in aanraking. Dit lijken duivels.

In het dorp strijden de dorpelingen, naast de mensen van de karavaan. Een van bewakers van de karavaan vecht in voor de bers die geslagen werd in de omheining. Het is een oude man, maar hij vecht als de beste. Verschillende rovers liggen dood om hem heen. Als een derde aanvaller plots naast hem neerstort met een lange pijl in de borst. Kijkt de man even naar de plaats waar de pijl vandaan moet zijn gekomen. Op het dak ziet hij een jong meisje staan, terwijl haar lange haren wapperen in de wind. Ze schiet de ene na de andere pijl af. Zo snel heeft hij nog nooit zien schieten. Maar in de buurt van de doorgang treft elke pijl doel. Meer dan twintig ruiters liggen dood of gewond in het zand, terwijl hun paarden van angst wegstormen en de anderen de toegang blokkeren.

Plots duikt ze opzij en drie pijlen schieten over haar heen. Als ze zich weer opricht, schieten drie pijlen kort na elkaar in verschillende richtingen weg. Meer dan honderdmeter van haar storten twee mannen en een vrouw met een pijl in het borst van hun paard. Dan valt haar blik op hem en knikt glimlachend. Dan buk ze zich snel en verwisselt haar lege pijlenkoker met een gevulde, die voor haar op het dak ligt. Op dat moment wordt Sung door de kreten weer naar de werkelijkheid getrokken en kijkt om zich heen.

Dan merkt hij de vreemde ruiters op die tussen de rovers doorrijden. Hun zwaarden maaien elke tegenstand uit de weg. Maar dan breken meer dan vijftig rovers door in een ander plaats. Vier van hen raken niet verder dan de bers, voor ze door een pijl doorboort worden. Maar de anderen keren hun paarden naar de eerste huizen toe. De oude strijder staat alleen tegenover hen. Het jonge blonde meisje heeft het echter bemerkt en richt haar pijlen op deze aanvallers. Ze kan echter niet voorkomen dat de man gewond neerstort. Toch heeft hij nog een tiental aanvallers met zijn zwaard zwaar geraakt. De overblijven stappen langzaam op hem toe.

Het meisje merkt het gevaar en grijpt een touw. Met een zwaai komt ze tussen de rovers en de gevallen oude man terecht. Moedig richt ze haar laatste pijl op de rovers. Even verstarren die, maar dan grijnzen ze. Deze jonge meid zal hen niet kunnen tegenhouden. Dan schrikken ze als ze twee ruiters naar hen zien stormen. Beiden springen naast het meisje op de grond. Beiden zijn vrouwen, de ene is geelhuidig de andere heeft een licht groene huidskleur.

Deze twee zijn veel gevaarlijker dan het jonge meisje en dat ondervinden ze als ze hen aanvallen. Als de anderen rovers zich terugtrekken, dagen de dorpelingen ook nog op. De veertien rovers werpen hun wapens neer en geven zich over. Beide vrouwen steken zwaarden in de schede op hun rug en kijken de dorpelingen aan. Maar de dorpelingen kijken hen vijandig aan. Het jonge blonde meisje stapt echter tussen beiden door.

‘Stop. Deze zijn vrienden,’ zegt ze.

De mannen kijken de blonde meid, die haar boog in haar rechterhand houdt, aan.

‘Jakira, wat doe jij met dat wapen hier?’

“Vader, i…iik…’

‘Je kan trots zijn op je dochter. Ze is moedig. Zij heeft verschillende rovers uitgeschakeld met haar snelle pijlen.’

‘Wie ben u?’ vraagt Loran, nadat hij even streng naar Jakira keek.

‘Keryan,’ klinkt een stamelende stem plots.

De geelhuidige vrouw kijkt om zich heen en ziet een bekende naar haar toekomen.

Nikita glimlacht, terwijl ze op deze oude bekende toestapt.

‘Hai, Nikita. Blij je terug te zien. Hoe is het met je dochters?’

‘Ze maken het goed. Een van hen staat naast jou.’

‘Is deze meid jou dochter?’

Nikita knikt.

‘Ze vecht goed. Maar ze heeft nog veel training nodig. Misschien kan ze later tot onze groep toetreden.’

Voor Nikita iets kan zeggen, stapt haar blonde dochter naderbij.

‘Mijn naam is Jakira, Hera. Ik wil leren vechten zoals jullie.’

Keryan kijkt de twaalf jarige Jakira nadenkend aan.

‘Je kan zeer goed met die pijl en boog omgaan, meisje. Maar ik vrees dat je een ander pad zult volgen.’

‘Dat wil ik niet, Hera. Mijn pad bepaal ikzelf.’

Even glimlacht Keryan.

‘Ze heeft moed, je dochter, Nikita. Maar ik vrees dat mijn meesteres andere plannen heeft.’

Op dat moment hoort Jakira iets achter zich en haast zich naar de gewonde oude man toe. Even kijkt ze naar de wonde en kijkt dan om.

‘Moeder, deze man heeft hulp nodig.’

Enkele dorpelingen bekommeren zich om de oude man en brengen hem naar een hut, waar ze de gewonden verzorgen. De dorpelingen tellen een vijftigtal doden, die op een rij naast elkaar gelegd worden. Loran staat naast Okran, de dorp overste en enkele anderen naar hun vrienden en kennissen te kijken, die daar dood naast elkaar liggen. Intussen zijn enkele branden geblust. Loran herpakt zich en geeft enkele bevelen. Zijn mannen dragen de dode rovers tot buiten het dorp. De volgende dag zullen ze met enkele wagens weggebracht worden om in een grote put begraven te worden. De gesneuvelde dorpsbewoners en de paar gedode karavaanmensen, worden in de nabijheid van het dorp begraven.

De volgende dag kan het leven min of meer zijn gewone gang gaan. De rust is weergekeerd en de doden worden in gedolven graven gelegd. Hun dierbaren treuren om hen, maar het harde leven in deze wereld gaat verder. Morina en enkele anderen, die gewond werden, worden door hun medestrijders verzorgd. De groenhuidige loopt al wankelend, naast Jakira, die bij de oude man op bezoek was door het dorp, waar de bewoners aan de wederopbouw van de omheining bezig zijn.

Ongeveer een week blijven de strijders van Keryan in een kamp in de buurt van het dorp. Als de strijders vertrekken, wil Jakira met hen mee, maar Nikita zegt streng:

‘Stopt, Jakira. Jij blijft hier in het dorp. Zoals mijn vriendin al zei. Je hebt nog veel te leren.’

Droevig en kwaad stapt Jakira weg en rent plots naar het huis van haar ouders toe.

‘Laat haar, Nikita. Ze zal wel bijdraaien. Mijn meester waakt over haar.’

Nikita begrijpt niet goed wat haar vriendin bedoelt, maar knikt toch. Ook Loran komt naderbij om afscheid te nemen. Hij en zijn vrouw Nikita bedanken Keryan en Morina voor de hulp. Dan rijden de ruiters weg in de richting waarin de overgebleven rovers gevlucht zijn.

Jakira kijkt hen na tot ze over de heuvel uit het zicht verdwijnen. Dan wil ze weerkeren naar het huis van haar ouders, maar ze besluit naar de zieke man te gaan kijken. Ook de mensen van de kleine handelskaravaan hebben zich klaargemaakt en zetten hun weg verder.

De volgende dagen zit Jakira dikwijls in de hut waar de gewonden liggen, bij de oude man. Zijn naam is Sung en hij was een beschermer in dienst van de karavaan. Maar nu is hij alleen. Jakira is nieuwsgierig, want deze man heeft een licht gele huid en stamt dus van een ander volk af. Sung vertelt haar over zijn leven en de samenleving van zijn volk. Dit volk leeft op een ander continent, ten oosten van dat waar op Jakira geboren werd. Jakira die nog nooit de zee gezien heeft, kan het zich maar moeilijk voorstellen. Naarmate Sung gezonder wordt begint hij te vertellen over zijn thuis en het leven daar. Jakira blijkt een vlijtige leerlinge te zijn. Meer dan zestien dagen later verlaat hij voor het eerst op eigen benen de hut en kijkt steunend op een houten stok om zicht heen.

Plots dagen ruiters met een wagen op. Het zijn een twintigtal gewapende dorpelingen die van een tocht naar een naburig dorp weerkeren. Ze hebben nieuw gekochte handelswaar bij zich. Nikita en Loran begroeten hun zoon en andere dochter, die samen met drie anderen jongeren met de karavaan mee mochten. Enkelen van hen hebben familie verloren tijdens de aanval op het dorp en deze gaan de graven bezoeken.

Na het werk is Jakira met enkele meisjes en jongens aan het trainen met een stok. Ze zijn allen al zeer bedreven, maar hun techniek laat echter veel te wensen over. Een paar minuten kijkt Sung aandachtig toe. Hij merkt al snel dat Jakira minder goed vecht dan de anderen, maar ze is wel veel sterker dan een meisje van haar leeftijd zou kunnen zijn. Hij begint haar te observeren en merkt ook enkele verschillen op met de anderen dorpsbewoners. Zij hoort hier, dat weet hij, maar toch lijkt ze anders te zijn. Zelfs bij Nikita, haar moeder en haar zus, die van haar houden, merkt hij deze verschillen. Unka lijkt op Nikita, maar Jakira lijkt veel minder op haar moeder en haar vader. Die blondine begint hem te boeien. Hij wil meer van haar weten en besluit hier te blijven.

De volgende dag zijn de dorpsbewoners met hun normaal dagtaken bezig. Enkele gaan op jacht anderen doen hun werk in het dorp. Ook Jakira loopt samen met enkele meisjes en vrouwen, met wasgoed naar de rivier toe. Deze rivier snijdt een klein stuk van het dorp van de rest af.

Die avond is Jakira met enkele anderen weer aan het trainen, als Sung besluit om hen enkele technieken bij te brengen. In de namiddag heeft hij met de dorpsoverste en de ouders van Jakira en andere kinderen gepraat. Zij stemden toch toe, nadat ze er eerst weigerachtig tegenover stonden, om hen te trainen. Hoofdzakelijk, omdat het dorp krijgers nodig had om zich te verdedigen tegen rondtrekkende roversbenden. Al vanaf het eerste ogenblikken blijken zijn nieuwe leerlingen ijverig hun best te doen.

1. De tempelwachters

Enkele uren later nadert het onopgemerkt zijn doel, de vierde planeet. Gedurende één omwenteling zweeft het schip vlak boven de dampkring. Dan duikt het in de bovenste lagen van de atmosfeer en daalt langzaam af naar de oppervlakte. Op sommige beeldschermen zijn beelden van het zonnestelsel zichtbaar en op andere rollen gegevens over het scherm. Maar er is geen levende ziel aan boord, om deze beelden te bekijken. Het schip zweeft boven een van de drie centraal gelegen continenten van de planeet, die later Enuron genoemd zal worden.

Hier leven mensen in een periode die met de Aarde uiterlijk overeenkomt als de vroeg Egyptische tijd. Maar technisch zijn ze meer vooruit. Ze kennen het gebruik van ijzer en andere metalen. De scanners vinden geen teken van leven in de omgeving van het doel. Langzaam en volledig geruisloos land het schip, diep in de nacht, in een klein dal. In één van de ruimen worden op mensen gelijkende robots geactiveerd.

Hun ogen lichten op en even later stappen ze met luidde stappen in de richting van de openschuivende deur. Een paar minuten later worden ze uit het niets stoffelijk op een tiental meter van het vreemde schip. In de omgeving beginnen ze met de hun opgedragen opdrachten, die zeer snel vorderen. Vlak voor het aanbreken van de volgende dag worden ze terug aan boord gehaald en het schip keert weer naar het complex op de maan van de zesde planeet.

In een groot dorp een paar kilometers van de plaats waar het vreemde schip landde, gaat het leven nog steeds zijn gewone gang. Geen enkele van de inwoners is op de hoogte van de op komst zijnde veranderingen. Tot twee weken later enkele jagers het dorp te voet verlaten. Ze lopen in de richting van het dal op zoek naar dieren om op te jagen, maar vreemd genoeg zien ze nergens geschikte prooien. Het lijkt wel alsof alle levende wezens hier weggevlucht zijn.

S’avonds slaat het groepje mannen en vrouwen ontmoedigd hun kamp op. In de tweede helft van de nacht schrikt een van de vrouwen plots wakker. Ze weet niet door wat, maar ze werd door iets gewekt. Het was alsof een vreemd wezen met blauwe lichtende ogen over haar gebogen stond. Ze voelde een kribbel achteraan in haar nek, toen het wezen haar aanraakte. Even tast ze naar de plaats waar ze het voelde, maar nu is er echter niets.

Plots hoort ze echter een stem:

‘Sta op, Joena. Jij bent toegelaten. Leid je vrienden naar hun bestemming.’

‘Wat??? Wie?’ stamelt de jonge vrouw.

Maar de stem zegt niets meer. Langzaam staat ze op, terwijl ze spiedend om zich heen kijkt. Maar nergens kan ze de vrouw zien waaraan de stem toebehoort.

‘Joena, wat is er? Kan je niet meer slapen,’ vraagt de krijger, die op wacht staat.

‘Ik weet het niet, maar ik hoorde iets vreemds.’

‘Toch niet gedroomd zeker.’

‘Nee, Daron. Het was geen droom. Wek de anderen.’

Even kijkt de bruinharige vrouw haar aan en trekt dan haar schouders op.

‘Is er iets, Joena,’ vraagt een andere krijger.

Maar Joena staat als verstijfd naar het noordoosten te kijken.

‘Teson, wat is er met Joena?’

‘Dat weet ik niet, Oengar. Ze staat daar maar te kijken.’

Oengar kijkt naar Joena en loopt dan op haar toe. Als hij haar arm wil vastgrijpen, doet ze plots een paar stappen vooruit.

‘Volg me,’ klinkt haar stem.

Ze kijken allen naar Joena, die zich van het kamp verwijdert in de eerste schemering van de ochtend. Aarzelend nemen ze hun wapens op en volgen hun stamgenote. Als ze een smalle doorgang tussen de bomen instappen, zijn ze op hun hoede en houden hun wapens stevig vast. Maar Joena loopt rustig verder, alsof ze de weg kent. Ze weten echter niet dat de jonge vrouw door een vreemde stem geleid wordt.

Plots zijn ze in een klein dal. In het midden ervan staat een vreemde tempel, vlak achter het meertje. Hij heeft van boven bekeken de vorm van een Pentagon, ongeveer vijfenveertig meter in doorsnede. In het midden is er een koepel, ook in de vorm van een Pentagon. Die steekt er ongeveer zeven meter bovenuit. Langs een zijde is er een grote dubbele deur, met aan de rand van het pad dat de hele tempel omgeeft een trap. Van uit deze trap vertrekt een pad van de tempel weg, dat langs beide zijde door bloemen versiert is. Zij blijven verbaasd staan en staren naar het vreemde ijsgroene gebouw. Alleen Joena loopt verder.

‘Wat is dat voor een bouwwerk, dat was er een tijdje geleden nog niet,’ merkt een vrouwelijke krijger op.

‘Dat klopt, Kagin, maar nu staat het er,’ zegt een krijger nadenkend.

‘Wie zou dat gebouwd hebben en waarom,’ vraagt een andere.

‘Misschien is het een soort tempel voor een of andere god. Misschien zelfs voor Taxala.’

‘Zou kunnen, maar wie weet of wij het ooit zullen weten.’

‘Misschien weet Joena het antwoordt. Zij heeft ons de weg gewezen.’

‘Hee, waar is ze?’ roept Oengar uit.

Ook de anderen kijken om zich heen, maar ze zien de vrouw niet meer.

‘Ik denk dat ze naar binnen stapte.’

‘Zeker van, Kagin.’

‘Ja, ze liep naar die grote poort toe.’

Oengar haast zich langs het pad naar de tempel toe, maar krijgt de poort niet open.

‘Ik denk dat je het mis hebt, Kagin. Deze deuren krijgen we niet open.’

‘Kom, laten we Oengar helpen, misschien krijgen we ze met ons allen open.’

Maar ook met de hulp van Teson en de anderen slagen ze er niet om de grote deuren te openen.

‘Keren we terug naar het dorp,’ vraagt een andere krijger.

‘Nee, we kunnen Joena toch niet aan haar lot overlaten.’

‘Als ze daarbinnen is, hoe gaan we haar dan helpen, Teson,’ vraagt Kagin.

Even kijkt de krijger naar de jonge vrouw en zegt dan.

‘Daron en Gania zetten een kamp op. Wij gaan naar Joena zoeken. Ze moet hier ergens zijn, Maar wees op jullie hoede.’

De krijgers stemmen in en verspreiden zich. Nieuwsgierig verkennen ze, op hun hoede, de nieuwe omgeving. Maar Joena vinden ze echter niet. Besluiteloos keren ze terug naar de plaats, nabij het meertje, waar Doran en Gania intussen hun kamp opgesteld hebben.

Ze weten geen van allen wat te doen, nu ze geen spoor Joena gevonden hebben.

‘Ze kan alleen maar in dat gebouw zijn,’ zegt Teson die even naar Kagin kijkt.

In een van de kelders van de tempel ligt Joena naakt op een metalen tafel. Twee gedaanten met blauwe ogen staan links en rechts van haar. Uit hun handen vloeit een blauwe gloed, die heel het lichaam van de jonge vrouw omgeeft.

Joena kijkt hen angstig aan, maar de stem uit het niets, hoort ze weer in haar hoofd zeggen:

‘Vrees niets, Joena. Dit onderzoek is nodig.’

Meer dan een uur gaat voorbij, terwijl Joena maar langzaam van haar angst bevrijdt wordt. De vreemde gedaanten trekken plots het vreemde blauwe licht terug en doen twee stappen achteruit. Joena richt zich op en kijkt de twee op mensen lijkende gedaanten nieuwsgierig aan.

‘Waar ben ik hier?’

De twee gedaante antwoorden echter niet, maar ik plaats daarvan hoort de vreemde stem weer:

‘Jij bent in de tempel van de krijgskunst, Joena.’

‘Waar zijn mijn kleren, onzichtbare.’

‘Die heb je niet meer nodig, Joena.’

‘Niet meer nodig. Ben ik dan dood.’

‘Nee, meesteres, je bent de eerste van je vrienden die tot de tempel kan toetreden.’

‘Toetreden tot de tempel. En als ik niet wil.’

Dat staat je vrij, Joena, maar dan kan ik je niet meer dienen. En u bent dan vrij om te gaan.’

‘En mijn vrienden, wat moet er met hen gebeuren.’

‘Ook zij zullen voor de keuze gesteld worden, Joena. De tempel heeft tempelwachters nodig.’

‘Kan ik met mijn vrienden praten.’

‘Zeker, Joena, maar er staat hen eerst een proef te wachten.’

‘Dat wil ik zien.’

‘Geen probleem,’ zegt de stem en activeert een paar schermen, waarop de omgeving te zien is.

Joena schrikt hevig, maar kalmeert al snel.

‘Wat is dat? Kunnen ze mij ook zien, vreemde.’

‘Nee, Joena. Later zal je veel uitgelegd worden, maar eerst gaan ze je gepaste kleding bezorgen.’

Joena schrikt even als een vreemde stof over haar naakte huid glijdt. Even later lijkt ze terug dezelfde kleding aan te hebben, die ze droeg toen ze in de tempel aankwam.

Intussen heeft de centrale computer een tiental witte robots, die in plaats van ogen een blauwe gloed hebben, die van links naar rechts en weer terug beweegt. In het dal is het intussen opnieuw morgen en de eerste zonnestralen schieten juist tussen de bomen door. Enkele witte gedaanten lopen doorheen de poort, alsof die er niet is. Ze vormen een rij, waarna ze op het meertje toestappen. De twee wachters merken in de ochtend mist een vreemd licht in de ingang van de tempel. Ze schrikken wel even als ze de witte gedaanten uit de tempel zien stappen.

Toch blijven ze toekijken. De onbekenden komen recht op hen af. Even kijken beide krijgers elkaar aan. Die springen snel recht en wekken snel de anderen. Drie krijgers schieten pijlen af op de onbekenden, maar deze blijven naderen.

‘Dat lijken wel geesten. Het lijkt wel alsof onze pijlen hen niet deren.’ merkt een krijger, met trillende stem, op.

‘Misschien zijn het geesten uit de onderwereld, die op onze zielen jagen,’ fluistert een jonge vrouwelijke krijger verschrikt.

‘Geesten of geen geesten. Maar mijn speer zal hen wel afschrikken,’ sist een forsgebouwde krijger.

Dan werpt hij zijn speer naar de vreemden, die op tien meter van hen bleven staan. Maar de speer lijkt doorheen één van de gedaanten te gaan en blijft trillend achter hem in een boom steken.

‘Kom, we maken dat we hier wegkomen,’ roept een van de krijgers.

‘Heb je angst, Oengar,’ sist een van de vier vrouwelijke krijgsters.

‘Jij niet, Kagin,’ grijnst een andere krijger.

Even kijkt ze de krijger aan en roept dan:

‘Weg hier.’

De krijgers draaien zich om. Maar als ze naar de beschutting van de bomen willen rennen, verschijnt plots een gedaante van een man voor hen.

‘Krijgers, vrees niets. Er is geen gevaar.’

De krijgers blijven staan en een van hen zegt:

‘Wie ben jij?’

‘Ik ben een dienaar zonder naam, vrouw. Mijn meester zal later wel uitleggen waarom, maar nu eerst iets anders. Jullie slaagden min of meer voor de test.’

‘Een test…’, vraagt een krijger.

‘Ik zoek dappere krijgers om de tempel te bewaken. Misschien zijn jullie geïnteresseerd.’

‘Misschien, maar we hebben andere taken, die veel belangrijker zijn.’

‘Ja, zoals de jacht. Dat kan nog altijd. Maar jullie dorpsgenoten zullen hier veel kunnen leren. Later kunnen ze als ze willen ook lid worden van de tempel.’

‘Klinkt niet slecht. Oengar,’ zegt een krijger.

‘Hera, mogen vrouwen ook als bewaker dienst doen,’ vraagt een vrouwelijke krijger.

‘Waarom niet. Jullie zullen allen een aangepaste training krijgen.’

‘Een training. We staan nu ook ons mannetje, onbekende,’ zegt één van de andere krijgers.

‘Zeker van. Val me eens aan,’ zegt de gevoelloze stem van gedaante, die even lichtjes doorzichtig wordt om dan weer ondoorzichtig te worden.

De krijger loopt op de vreemde vrouw toe en haalt uit met zijn speer. De vrouw duikt ze echter onderdoor en haalt uit met haar hand. Hij raakt de speer, die dadelijk breekt. De krijger laat het stuk van zijn speer vallen en trekt zijn bijl. De vrouw wijkt echter niet, maar buigt snel door haar knieën en haalt uit met zijn voet. De benen van de krijger worden onder hem weggeslagen en hij beland verbaasd op de grond. Langzaam staat hij recht en steekt zijn bijl weer weg.

‘Dat wil ik ook leren,’ zucht hij.

‘In orde, krijgers. Vanaf dit ogenblik maken jullie deel uit van de tempelwacht.’

‘Stop, vreemde. Wie zegt dat wij lid van uw vreemde tempel willen worden.’

‘Niemand, Teson. Jullie kunnen vrij kiezen.’

‘Waar is Joena? We kunnen haar nergens vinden,’ roept Oengar uit.

‘Je bedoelt deze jonge vrouw, die onbevreesd in de tempel stapte,’ zegt de vreemde vrouw, terwijl Joena naast hem materialiseert.

Joena kijkt de vrouw even verbaasd aan en merkt dat zij knikt. Dan richt ze haar blik op Oengar en plots rent ze naar hem toe. Beiden omarmen elkaar, terwijl hun lotgenoten toekijken.

‘We zullen er over denken, Vreemde.’

De man kijkt Teson recht in de ogen.

‘In orde. Ik wacht wel. Je weet waar ik te vinden ben, maar vergeet niet. Alleen Joena heeft voorlopig toegang tot de tempel. Zij alleen zal uw beslissing kunnen meedelen.’

Even kijken de jagers naar de plaats waar de gedaante van de vrouw stond. Maar zij en de tien andere witte gedaante zijn plots in het niets opgelost.

Het groepje neemt hun wapens op en ze lopen haastig in gedachten naar de uitgang van het dal. Alleen Joena is ongewapend, maar wordt door Oengar beschermd.

Een paar kilometer van het dal, hoort Joena plots de vreemde stem weer.

‘Geef je vrienden een teken. Er naderen een twintig tal krijgers. Ze komen echter niet in vrede.’

Joena blijft staan en fluistert:

‘In dekking, vijanden.’

Haar vrienden haasten zich tussen de bomen, maar merken dan dat Joena bleef staan. Maar het is te laat. De vreemde krijgers hebben de ongewapende Joena bemerkt en komen op hun hoede dichterbij.

‘Zo alleen een ongewapend, meid. Heb je geen angst,’ roept een van hen, terwijl enkelen om haar heenlopen.

‘Waarom zou ik angst hebben, krijger.’

Enkelen schieten in de lach.

‘Onder andere voor ons. Krijgers van Jor-kan.’

Even schrikt Joena, want ze heeft al van die Jor-kan gehoord. Zijn aanhangers staan bekend voor hun gewelddadig optreden en moordpartijen. Ze wist echter niet dat ze zich in deze streken bevonden.

‘Geen angst, Joena.’

De jonge vrouw voelt haar angst afnemen, al weet ze niet waarom. Ze staat hier ongewapend en alleen. Zelfs met de hulp van haar vrienden heeft ze geen kans, want ze zijn in de minderheid. Even denkt ze een gegiechel te horen en dan zegt de stem licht spottend:

‘Ongewapend, Joena. Geen probleem.’

Plots voelt ze iets in haar rechterhand bewegen en ze heft haar rechterarm omhoog. Voor haar ogen wordt een metalen zwaard gevormd.

‘Wat is dat?’

‘Iets wat voor mij geen probleem is, Joena.’

De zeven krijgers staren haar verbaasd aan, de anderen hebben niets gemerkt. Ook de vrienden van Joena hebben het wapen zien ontstaan. Ze kunnen hun ogen niet geloven, maar toch hebben ze het gezien.

Te laat zien ze dat een van de twee krijgers die achter de jonge vrouw staan, plots een mes naar de vrouw werpt. Ook Joena merkt niet, maar het wapen botst echter op een onzichtbare hindernis en valt half gesmolten op de grond achter de jonge vrouw. De twee staren verschrikt naar het mes.

‘Een tovenares,’ roept een van hen plots en wijkt achteruit.

Enkele krijgers springen echter naar voor en vallen Joena aan. Die vangt de slagen met haar zwaard en schild behendig op. Soms wordt ze echter wel geraakt, maar iets onzichtbaar vangt de slagen telkens op. De aanvallers deinzen echter achteruit. Plots grijpen ze de drie krijgers, die door het zwaard van de vrouw geraakt werden, tussen hen in en maken zich met de anderen uit de voeten.

‘Joena, hoe kan dat?’ vraagt Oengar, die als eerste tussen de bomen uitstapt.

‘Weet ik niet. Een onbekende helpt mij soms. Misschien heeft hij dat zwaard….’ zegt Joena, terwijl ze plots naar haar lege handen staart.

Het zwaard is weer verdwenen, alsof ze het nooit in de hand had.

‘De tempel. Zou die vreemde vrouw, jou deze macht gegeven hebben.’

‘Weet ik niet, maar die stem is niet dezelfde, als die van die in het wit geklede man.

Plots verschijnt de vreemde vrouw weer.

‘Je hebt gelijk, Joena. Die stem behoort aan een klein apparaatje dat je draagt. Dit apparaatje wordt Hypsoon genoemd. Zijn taak bestaat erin om zijn drager te helpen en te beschermen. Ook je kleren worden door je Hypsoon gevormd.’

‘Mijn kleren. Hoe?’

‘Dat is iets voor later, Joena.’

‘Waarom heeft Joena, dat vreemde ding gekregen? Ieder van ons zou zoiets wel kunnen gebruiken.’

‘Alleen de tempelwachters krijgen dit, Oengar. Als Joena besluit om tot de tempel van de krijgskunst te behoren, mag zij deze Hypsoon houden.’

‘En wij,’ zegt Teson.

‘Eerst moeten jullie een keuze maken, krijgers. Ik wil dat jullie vrij kunnen beslissen. Niemand wordt gedwongen.’

Even kijken de mannen en vrouwen elkaar aan. Enkele knikken al snel, waarna de anderen aarzelend volgen.

De vreemde knikt.

‘Volgende week begint jullie opleiding. Tot dan zijn jullie nog vrij. Twee van jullie moeten terug naar jullie dorp om mijn voorstel aan de dorpsraad mee te delen. De rest zet de jacht verder. Jullie mensen moeten ook eten.’

‘De jacht. Er zijn hier niet veel dieren meer.’

‘Joena zal jullie leiden. Haar Hypsoon kan dieren opsporen.’

Joena schrikt even als voor haar hoofd een beeld van de omgeving verschijnt. Op een vijfhonderdtal meter ziet ze verschillende stippen.

‘Gaan we,’ vraagt ze.

Teson kijkt nog een naar de naamloze vrouw.

‘Denk eens goed na en als jullie besluiten om deel uit te maken van de tempelwacht, kom dan over een paar dagen terug naar de tempel.’

Teson neemt afscheid van zijn vrienden en kijkt even naar de Tempel. Hij schrikt als hij merkt dat Kagin door de poort verdwijnt. Snel rent haar naar de tempel toe, maar kan niet binnen.

‘Wenst u ook toegang, Krijger Teson?’

Teson kijkt om en staart even naar de vreemde naamloze vrouw.

‘Ik wil naar Kagin en zij is in de tempel verdwenen.’

‘Alleen als je dit aanvaard dan kan je doorheen de toegang, Teson. Kagin heeft haar beslissing genomen en hoort nu tot de tempelwacht.’

‘Dat kan ze niet zo maar beslissen, naamloze.’

‘Ieder kan dat voor zichzelf doen, krijger. Ook jij.’

Even aarzelt Teson.

‘Ik wil eerst weten wat het doel is van de tempel, vreemde.’

‘Dit zal ooit de tempel van de vrede worden, Teson. Maar voor het zover is moet er nog veel werk verzet worden. Een tempelwachter verkrijgt een zekere macht, maar die mag alleen gebruikt worden om vrede en welvaart te brengen. Op deze planeet Herast de macht en de zucht naar rijkdom. Daar moet verandering in komen als jullie volkeren een toekomst willen hebben.’

‘En daar moeten wij voor zorgen.’

‘Voor een deel wel, Teson. Samen met de uitverkorenen.’

‘De uitverkorenen, wie zijn dat dan?’

‘Dat zal later wel duidelijk worden, Teson. Voorlopig zijn deze uitverkorenen daar nog niet bewust van.’

Teson kijkt naar de hypsoon in de hand van de vreemd en neemt het aarzelend aan. Even kijkt hij ernaar.

‘Het is een zware beslissing, krijger. En ik vrees dat jij misschien tegen je vriend zal moeten optreden, maar het zal moeten gebeuren wil mijn opdracht slagen.’

Teson schrikt van deze woorden en moet plots aan zijn vroegere vriend Sinaron denken. Even denkt hij aan hun jongere tijd, toen Sinaron, Kagin en hij gedrieën op jacht gingen. Maar dan viel de beslissing van Kagin die voor de zoon van de hoofdman bestemd was. Vanaf dat moment bekoelde zijn vriendschap met Sinaron. Teson is op Kagin verliefd en zij op hem. Sinaron, de zoon van de hoofdman, is de sterkste man van het dorp en is nog nooit door iemand verslagen

Teson drukt het Pentagon tegen de achterzijde van zijn hals en kijkt, terwijl het voorwerp van vorm verandert, de vreemde vrouw afwachtend aan. Die maakt een uitnodigend gebaar en Teson verdwijnt enkele ogenblikken later in de tempel.

Verschillende uren later stappen beiden weer door de deur naar buiten. Even kijken ze elkaar aan en voelen zich gelukkig nu ze beiden hun nieuwe weg gekozen hebben. Maar toch hebben ze een zekere angst voor het moment dat ze voor Sinaron zullen staan.

‘Kom, laat ons gaan, Teson. We moeten doen wat gedaan moet worden. Hoe sneller hoe beter.’

Teson kijkt Kagin na, als ze in de richting van het dorp stapt. Hij haalt zijn schouders op en volgt haar dan maar.

Als beiden het dorp naderen, zien ze plots Sinaron opduiken.

‘Jullie alleen. Wat is er met de anderen?’ sist hij vragend.

‘Die zijn op jacht, Sinaron.’

‘En jullie twee, waarom zijn jullie samen. Je weet toch dat Kagin voor mij bestemd is.’

‘Volgens de gebruiken ben ik van jou na het ritueel, maar mijn hart behoort aan Teson.’

Teson schrikt als hij haar woorden hoort. Het is de eerste maal dat ze zo hard tegen haar toekomstige man praat. Ook Sinaron schrikt ervan.

‘Jij hebt niet te willen, Kagin. Het is de wil van de goden. Je weet wat je te wachten staat als je weigert.’

‘Ja, Sinaron. Dan wordt ik verbannen en mijn famillie verliest al hun bezittingen.’

‘Dan moet je toch beseffen dat je zo niet tegen mij kan praten.’

‘Sinaron. Ik smeek je. Laat me vrij uit vrije wil.’

‘Dat zal niet gebeuren. Ooit was Teson mijn beste vriend, maar toen hij naar jou begon te verlangen, werd hij mijn vijand. En jij zult de heilige wetten moeten gehoorzamen.’

‘En als ik dat niet wil, zoon van de hoofdman. Ga je mij dan dwingen en zodat wij beiden voor de rest van ons leven ongelukkig zijn.’

Sinaron kijkt met toenemende woede aan en dan valt zijn blik op Teson, die beseft dat Kagin verandert is. Teson schrikt hevig als hij Sinaron woedend op zich ziet toe lopen en duikt snel voor zijn slag opzij. Sinaron loopt hem achterna, maar Kagin gaat voor Teson staan. Sinaron haalt uit, maar schrikt als hij de stem van zijn vader hoort zeggen.

‘Sinaron, behandel jij je toekomstige vrouw zo. Misschien ben jij haar dan toch niet waart.’

Dadelijk laat hij zijn arm zakken.

‘Het spijt me, Kagin. Ik werd woedend omdat jullie samen…’

‘Laat maar, Sinaron. We hebben als broer en zus naast elkaar gejaagd. Ik vergeef je. Maar ik heb reeds beslist om mijn leven aan andere dingen te wijden. Ik en Joena zijn de eersten die tot de nieuwe tempel van de krijgskunst zijn toegetreden. Over enkele dagen kunnen andere krijgers ook toetreden als ze dit wensen. Misschien wil jij ook bewaker worden.

‘Bewaker van de tempel. Wat bedoel je?’ vraagt Sinaron verbaasd.

Teson en Kagin vertellen wat er gebeurd is. Het loopt al tegen de avond als de jagers terugkeren en aan het eetmaal deelnemen.

De volgende dag, heel vroeg in de morgen naderen zestien krijgers de tempel. Joena loopt als enige doorheen de poort van de tempel.

Teson, Kagin en Sinaron lopen achter Joena voorop. Sinaron die haastig achter de vrouw wil door de poort stappen, botst tegen de poort en wankelt achteruit.

Gedurende verschillende minuten staan ze naar de poort te kijken. Plots komt Joena glimlachend weer naar buiten. Als ze blijft staan zien ze de vrouw uit het niets, naast Joena, materialiseren. Even kijkt hij de acht vrouwen en zeven mannen aan en vraagt dan:

‘Joena heeft haar beslissing genomen. En jullie, zijn jullie bereid.’

De krijgers knikken.

‘Wat heeft de dorpsraad beslist?’

‘De krijgers die wilden mochten vrij kiezen, maar de inwoners van het dorp willen niets te maken hebben met een tempel van een of andere god,’ zegt Sinaron.

‘Dit is geen tempel van een god, maar van de krijgskunsten,’ zegt de naamloze.

‘De meeste mannen durfden niet, daarom zijn wij vrouwen dan maar in hun plaats gekomen,’ lacht Asana, een van de twee brunettes.

De andere jonge vrouwen glimlachen, maar de onbekende gaat er niet op in.

‘In orde, we zien later wel. Volg mij,’ zegt de vrouw zonder naam.

De mannen en vrouwen kijken elkaar even aan en volgen haar dan de tempel in. In de inkomhal staan twee, één meter hoge, zuilen op een verhoog. De groep loopt er omheen en volgt de brunette naar achter, waar een aantal vertrekken zijn. De deuren schuiven tot de verbazing van de krijgers automatisch open, ook de lichten gaan na een stemcommando aan en uit.

‘Wat is dit voor tovenarij,’ fluistert Oengar.

‘Geen tovenarij, maar techniek. Krijger,’ zegt de vreemde vrouw streng.

‘Wat is dat, techniek,’ vraagt Teson.

‘Dat zullen jullie wel leren, nadat jullie de training volbracht hebben.’

Sinaron kijkt de vreemde aan en wil iets vragen, maar deze gaat verder.

‘Kies ieder maar een kamer uit, vrouwen langs de linkerkant de mannen langs de rechter.’

‘Dat niet, vreemde. Ik en Joena zijn een paar,’ merkt een krijger op, terwijl hij naar een jonge amazone wijst.

‘Wij ook,’ zeggen twee anderen op dat moment.

‘Kagin is voor mij bestemd, behalve als iemand mij verslaat,’ zegt Sinaron.

Even kijkt de vreemde naar beide paren en dan naar Sinaron, maar communiceert intussen met de centrale computer van het complex.

‘Vrouwen links en mannen rechts, luiden mijn bevelen. In jullie vrije tijd doen jullie wat jullie willen, maar voorlopig heeft ieder een eigen kamer,’ zegt de vreemde plots.

De krijgers trekken hun schouders op en doen wat hun gezegd wordt.

‘Op de bedden liggen kleren van de tempelbewakers. Trek ze dadelijk aan en kom dan weer naar de inkomhal,’ zegt de vreemde en lost plots voor hun ogen in het niets op.

De mannen en vrouwen doen aarzelend wat hen gezegd wordt. In de kamers zien ze echter alleen een klein voorwerp op het bed liggen, dat de vorm heeft van een Pentagon.

Asana neemt het op en staart er even, niet wetend wat te doen, naar. In de andere kamers is hetzelfde gaande. Kagin is de laatste die het opraapt en fluistert:

‘Wat nu weer? Waar zijn de kleren?’

‘Je houdt ze vast,’ zegt een stem plots.

Kagin kijkt om zich heen, maar ziet niemand. Dan valt haar blik weer op het kleine op een Pentagon gelijkend voorwerp en beseft dat, dat ding, tegen haar gesproken heeft.

‘Druk mij tegen de achterkant van je hals,’ klinkt de stem weer.

Aarzelend doet Kagin het en voelt het ding van vorm veranderen. Ze tast er verschrikt naar de plaats waar ze het plaatste, maar het is bijna niet te voelen.

‘Kleed je uit, Kagin,’ zegt het ding plots.

‘Wat? Mij uitkleden,’ schrikt ze.

‘Ja, en snel, want enkele van je vrienden staan al in de gang te wachten.’

Aarzelend doet Kagin wat haar gevraagd wordt en kijkt naar haar lichaam in de spiegel. Dan schrikt ze hevig. Een vreemde stof kruipt vanuit haar hals over haar lichaam tot ze een nieuwe kledij aan heeft.

‘Niet mis,’ fluistert ze als ze de stem hoort zeggen.

‘Zo, wat vindt je ervan, meesteres.’

Even paar ogenblikken later verlaat ze haar kamer en merkt dat de anderen haar al opwachten. Allen zijn ze hetzelfde gekleed en kijken haar lachend aan. Iedereen heeft een nauwsluitende groenblauwe overal aan. Alleen de vrouwen hebben een minirokje in plaats van een lange broek.

‘Daar ben je wel even van geschrokken niet,’ grijnst Sinaron, terwijl hij even naar de slanke benen van Kagin kijkt.

‘Zeker, dat had de tempelmeesteres wel mogen zeggen,’ merkt Oengar op.

‘Niet alleen de tempelmeesteres. Ik kon dat ook, maar wilde even genieten van jullie verbaasde gezichten,’ lacht Joena.

‘Heb jij al langer zo’n vreemd ding in je hals.’

‘Al van toen ik in de tempel was, lieveling.’

‘Kom, we gaan naar de hal,’ zegt Teson, die zijn blik bijna niet van Kagin kan afhouden.

Sinaron werpt hem een woedende blik toe, maar volgt hen toch naar de hal. De naamloze man wacht hen daar op.

‘Zo, dat is al beter. Voor de rest van de dag zijn jullie vrij, maar morgen begint de training. Teson en Sinaron komen nu met mij mee.’

Beide jongemannen kijken elkaar verbaasd aan en volgen de vrouw dan tussen de zuilen. Voor de ogen van de anderen zijn ze plots verdwenen. Kagin schrikt en loopt naar de zuil toe. Voorzichtig loopt ze ook tussen de zuilen door, maar er gebeurt echter niets. Sinaron en Teson materialiseren op dat moment in een vreemde omgeving. Ze bevinden zich in het complex op de maan van de zesde planeet. Geen van beide mannen weten echter dat ze niet meer op hun eigen planeet zijn. Verbaasd kijken ze de vrouw aan.

‘Waar zijn we?’, vraagt Teson.

Maar de vrouw zegt niets tot zij zich na een minuut plots naar hen omwendt.

‘Sinaron, jij wilt Kagin, maar je houdt niet van haar. Teson wel en zij houdt van hem, dat weet je.’

Sinaron kijkt de gedaante even aan en voelt de woede weer in zich opkomen.

‘Vroeger waren jullie vrienden. Jullie moeten er alles voor doen om die vriendschap te bewaren. Ik heb jullie allebei nodig om mijn taak tot een goed einde te brengen,’ zegt de naamloze.

Maar Sinaron luistert al niet meer. Met gebalde vuisten loopt hij naar Teson toe. Plots botst hij echter tegen iets onzichtbaars en valt op zijn achterste.

‘Krijger, ik duld hier geen gevecht,’ zegt de naamloze.

‘Wat was dat voor iets?’, stamelt Sinaron, terwijl hij rechtstaat.

Voorzichtig tast hij naar de vreemde hindernis. Zijn hand voelt een tinteling als hij deze aanraakt. De naamloze lijkt even te grijnzen.

‘Sinaron. Ik heb een taak voor jou en Teson.’

Verbaasd kijkt Sinaron om, terwijl hij zijn woede voelt wegzinken.

‘Teson, jij zult de leiding van de tempelbewakers op jou nemen. Sinaron, jou broer zal later dorpshoofd worden en jou volk leiden naar hun nieuwe bestemming.’

‘Mijn broer. En ik dan,’ roept Sinaron uit.

‘Ik heb een andere belangrijke taak voor jou. Alleen zal je, je vrienden moeten achter laten. Ook Kagin.’

‘Ik moet Kagin achterlaten. Nee, dat is onmogelijk. Ik.’

‘Diep in je binnenste weet je, dat Teson en Kagin elkaar toebehoren. Zet jou trots opzij, Sinaron.’

Sinaron wil eerst kwaad reageren en slikt even.

‘Wens je Kagin en een leven in de hel of wil je een leven vol geluk en liefde,’ vraagt de naamloze.

Sinaron kijkt hem aan, maar beseft toch ergens dat de naamloze gelijk heeft. Hij weet dat Kagin en zijn vroegere vriend Teson op elkaar verliefd zijn. Als hij haar tot vrouw zou nemen, zelfs dan zou ze nog niet bij hem horen, beseft hij. Voor het eerst dringt dat hem door.

‘Wat ben ik een idioot,’ denkt hij, terwijl hij even een blik naar Teson werpt.

Als hij opnieuw naar de naamloze kijkt, is er iets diep in hem veranderd. Dan vraagt hij:

‘Welke taak?’

Maar hij krijgt geen antwoord.

Op dat moment worden ze beide weer in een blauw veld gehuld en even later staan ze beiden weer tussen de zuilen in de tempel. Hun lotgenoten kijken hen verschrikt aan. Sinaron blijft staan en kijkt met een vreemde blik naar Kagin. Zijn gedachten dwarrelen door elkaar.

Wat nu,’ denkt hij, terwijl hij naar de voeten van Kagin blijft staren.

Dan neemt hij plots een besluit en kijkt Kagin in de ogen. Teson loopt op Kagin en de andere jagers toe, maar blijft staan als hij de waarschuwende blik van de jonge vrouw ziet. Toch reageert hij te laat. Sinaron is hem gevolgd en duwt hem plots opzij. Bijna valt de krijger de grond, maar hij kan zich tijdig op de been houden. Sinaron grijpt de hand van Kagin en kijkt haar aan. De jonge vrouw kijkt hem verschrikt aan en fluistert:

‘Nee, Sinaron. I.k.’

Maar de jongeman draait zich naar zijn rivaal toe. Teson heeft zich hervat en grijpt zijn zwaard stevig vast.

‘Sinaron, wat… Wil je het hier uitvechten,’ stamelt hij.

De jonge krijger doet alsof hij niets gemerkt heeft en kijkt opnieuw naar Kagin. Gedurende een minuut kijkt hij haar aan. Het lijkt wel alsof zijn blik haar wil doorboren. Plots merkt Kagin dat hij glimlacht. Opgelucht zucht ze als ze merkt dat hij geen aanstalten maakt om zijn wapen te trekken. Verbaasd ziet ze hem knipogen en laat zich naar hem toetrekken. Hij slaat zijn armen om haar heen en drukt haar tegen zich aan, maar ze voelt dat er iets veranderd is. Sinaron kust haar niet, zoals vroeger, toen hij Teson wou laten zien dat ze voor hem bestemd was.

Plots duwt hij haar op armlengte van zich af en kijkt diep haar in haar ogen. Weer ziet ze hem glimlachen, voor hij zijn rechterarm om haar schouders slaat en zich omdraait. Dan richt hij zijn blik op zijn vroegere vriend. Samen lopen ze op Teson toe. Deze staat nog steeds uitdagend te wachten.

Even kijkt Sinaron naar de krijger en glimlacht:

‘Teson, laat ons weer vrienden zijn. Ik schenk je Kagin tot bruid of het zou moeten dat ze mij boven jou verkiest.’

Zijn vroegere vriend kijkt hem even verbaasd aan en ontspant zich. Dan doet hij een stap vooruit, terwijl Sinaron Kagin los laat. Dan schudden beiden elkaars hand. Kagin kijkt hem verbaasd aan, Dan stapt ze naar Sinaron en drukt een kus op zijn rechter wang.”

‘Ik dank je, Sinaron. Ik hoop dat ooit een meisje zult vinden die jou waardig is,’ lacht ze.

Dan loopt ze op Teson toe, die haar in zijn amen neemt. Sinaron kijkt naar hen, maar hij toch voelt zich opgelucht. Het lijkt wel alsof een zware last van zijn schouders weggevallen is.

De volgende dag start het begin van hun maandenlange training, waarbij ze vele nieuwe dingen leren. Dagelijkse dingen, gevechtstechnieken en ook het gebruik van vreemde wapens. Intussen gaat het complex verder met zijn programma. Drie maanden vliegen voorbij. Sinaron, Teson en Kagin rijden te paard naar het dorp toe, waar een groot feest voorbereid wordt.

Tot de verbazing van zijn vader geeft Sinaron, Kagin tot bruid aan Teson. Hij is kwaad, maar zijn zoon heeft dat recht. In de vooravond stijgt zijn zoon op zijn paard en rijdt het dorp uit. Zijn vader en broer kijken hem na, want ze denken dat hij al spijt heeft van zijn daad. Maar het tegendeel is waar. Sinaron rijdt naar het grote meer en kijkt gelukkig over de wateroppervlakte.

Intussen is het feest nog steeds in volle gang. Maar ook Teson en Kagin rijden na afscheid genomen hebben van hun ouders en familie weg in de richting van de tempel. Als ze ongeveer halfweg zijn, kijken beiden elkaar aan en plots buigen ze naar elkaar toe. Voor het eerst als man en vrouw, volgens hun gebruiken, kussen ze elkaar. Als ze elkaar los laten, kijkt Kagin haar man met verlangende ogen aan. Dan wend ze haar paard en rijdt in de richting van de bomen links van hen.

Teson glimlacht en volgt haar. Hun paarden versnellen hun pas en in galop rijden ze naar de bomen toe. Langs een smal pad, dat Kagin al lange tijd kent bereiken ze een open plekje, waar ze snel van haar paard springt. Teson houdt ook zijn paard in en beland op zijn voeten op de grond. Elkaar aankijkend kleden ze zich langzaam uit en bleven elkaar even aankijken. Dan loopt Teson op haar toe en voor hij het beseft werpt Kagin haar armen om zijn hals en kust hem met al het vuur dat ze in haar heeft.

Vele uren later naderen beiden, terwijl Kagin voor Teson op het paard zit, de tempel. Sinaron en Joena staan hen op te wachten. Even voelt Sinaron spijt, maar dan helpt hij Kagin van het paard.

Op een dag klinkt het alarm door de tempel. Verbaasd kijken de krijgers die zich in de ontspanningszaal bevinden elkaar aan. Als ze, samen met enkele anderen in de inkomhal aankomen, kijken ze naar hun vrienden, die van wacht zijn. Maar ook zij, weten niet wat er gaande is. Alleen Sinaron die al een paar uur onrustig is, al weet hij niet waarom, vermoedt dat er iets op til is. Dan verschijnt de vreemde gedaante weer in het midden tussen de twee zuilen. Even kijk hij rond en richt zich dan tot de krijgers.

‘Teson, jullie dorp wordt aangevallen door een bende rovers. Ze hebben onze hulp nodig. Neem Sinaron, zijn broer Karon en vijf anderen mee.’

Terwijl de gedaante verdwijnt, wijst Teson vijf krijgers aan en zegt:

‘Snel naar de paarden.’

Enkele minuten later rijden acht ruiters naar het zuiden en dat ze al snel bereiken. In de omgeving van het dorp houden ze halt. Teson merkt dadelijk op dat Sinaron niet meer bij de groep is en trekt zijn schouders op.

‘Activeer de schilden,’ beveelt Teson, terwijl hij zijn zwaard trekt.

Uit zijn linker armband schuift een zilverenkleurige stof en vormt een rond schild. In het midden staat het symbool van de tempel. Dan geeft Teson het sein.

Sinaron bereikt op dat moment het oostelijk deel van het dorp en activeert ook zijn zilverkleurig schild. Enkele rovers merken hem op als hij stapvoets naderbij komt. Sinaron ziet enkele dode dorpelingen liggen en schrikt als hij het lichaam van zijn vader opmerkt. Hij hangt tussen twee palen vastgebonden en is met bloed overdekt. Zijn ogen staren zonder iets te zien naar de grond.

‘Moordenaars,’ sist Sinaron.

De rovers schrikken van het geluid van zijn stem. Dan geeft hij zijn paard de sporen en rijdt naar het dorp toe. Twee van de vier rovers vallen onder zijn zwaard, een derde wordt zwaargewond en valt van zijn paard. De laatste verliest zijn zwaard, als Sinaron het uit zijn hand slaat, terwijl hij verder het dorp instormt. Hij merkt enkele rovers op, die een hut plunderen. Snel springt hij van zijn paard en sist:

‘Bereid je voor op de dood, moordenaars.’

Verrast kijken de rovers naar hem en dan naar elkaar.

‘Heb je wel eens goed naar de verhoudingen gekeken, gewapende boer. Wij zijn dik in de meerderheid’

Op dat moment rijden Teson en zijn mannen het dorp langs de zuidkant binnen storten zich op de rovers. Die zien al snel hun meerderheid, tijdens het hevige gevecht, slinken. Ze proberen zich terug te trekken.

Sinaron denkt aan zijn vader, terwijl hij zich tegen de rovers verdedigt. Ze waren met zeven, maar twee van hen liggen al dood op de grond.

‘Wie is jullie leider?’, vraagt Sinaron dreigend.

‘Wie vraagt dat?’, klinkt een zware stem achter hem.

Sinaron wijkt naar links uit en richt zijn blik op de middelste van de drie mannen die achter hem opdaagden.

‘Mijn naam is Sinaron. Wie ben jij?’

‘Jor-kan, boer.’

‘Vergissing, rover. Ik ben een tempelwachter en dit dorp staat onder onze bescherming.’

‘Een tempelwachter. Welke tempel, boertje,’ sist hij.

‘Jullie daar… jaag zijn vrienden naar de eeuwige jachtvelden. Wij geven deze idioot wel een lesje voor we hem achter zijn vrienden aansturen,’ beveelt hij Jor-kan.

Terwijl zijn mannen zich verwijderen, loopt Jor-kan met zijn twee lijfwachten op Sinaron toe. Dan haalt hij uit met zijn zwaar bijl, maar Sinaron weert het af met zijn schild. Even is de hoofdman verbaasd. Op het schild is zelfs geen kras te zien. Maar dan haalt hij opnieuw uit. Het zwaard van Sinaron slaat de steel in stukken en het zware bijl boort zich een paar meter verder in de grond. De hoofdman stapt, ontstelt achteruit en zijn twee lijfwachten storten zich op de krijger. Sinaron dood een van de twee in een kort maar hevig gevecht. De tweede heeft geen zwaard meer. Zijn zwaard is door dat van de tempelwachter gebroken. Jor-kan heeft intussen zijn zwaard getrokken en valt opnieuw aan.

Intussen hebben de mannen van Teson de strijd gewonnen. Ze haasten zich naar de plaats van Sinaron’s gevecht toe. Enkele dorpsbewoners bewaken de zestien gevangen, die zich overgaven.

Sinaron slaat met zijn schild het zwaard van Jor-kan opzij, terwijl zijn zwaard een stuk van het schild van zijn tegenstander snijdt. De man schrikt, maar valt dan in alle hevigheid aan. Sinaron moet achteruit wijken, tot hij met een snelle beweging de rechterschouder van zijn tegenstander doorboord. Jor-kan moet zijn zwaard laten vallen en werpt zijn schild opzij. Snel grijpt hij een dolk uit zijn riem en werpt deze bliksemsnel naar zijn tegenstander. Sinaron heeft het echter gemerkt en zijn zwaard raakt de dolk even, waardoor die recht op Jor-kan toevliegt. Deze probeert de dolk te ontwijken, maar is niet snel genoeg. Het vlijmscherpe wapen boort zich in zijn linkerschouder. Machteloos moet hij zich laten opsluiten, samen met de laatste overlevenden van zijn bende.

Een paar dagen later keren Sinaron en Karon terug voor de begrafenis van hun vader en de gevallen dorpsbewoners. De rovers zijn intussen al door soldaten van de koning opgehaald om voor de rechter in de hoofdstad gebracht te worden. Na het doodsritueel neemt Karon de plaats in van zijn vader en roept de dorpsraad samen. Een paar uur komt Karon weer naar buiten, gevolgd door enkele anderen.

‘Sinaron, ik en de anderen dorpsleden hebben besloten op ons bij de tempelmeesteres aan te sluiten op voorwaarde dat het dorp de bescherming van de tempel geniet.’

‘Dat was al eerder afgesproken, broer. Dit dorp behoort tot het machtsgebied van de tempel,’ zegt Sinaron.

‘Dan zal ik verkenners naar bevriende dorpen sturen, misschien sluiten zij zich ook aan. Samen kunnen we de streken dan veiliger maken, voor de dorpen en reizigers.’

Sinaron kijkt zijn broer aan, maar zegt:

‘Wacht daar nog even mee, Karon. Het lijkt me beter om de tempelmeesteres hiervan op de hoogte te brengen. Misschien vindt hij het nog te vroeg.’

Even denkt Karon na en zegt:

‘In orde, Sinaron. Vraag het hem en laat het dan weten.’

‘Ik zal het doen, broer. Veel geluk met je nieuw leiderschap,’ lacht Sinaron en stijgt op zijn paard.

Dan keert hij alleen terug naar de tempel. Als hij de tempel bereikt stijgt hij van zijn paard en geeft de teugels aan een wachter. Terwijl deze het paard naar de stallen brengt, stapt Sinaron de tempel in. Zodra hij binnen is, stapt hij in de lichtboog en bevindt zich even later op een andere plaats. De scanners van het complex scannen nog steeds over de planeet op zoek naar geschikte kandidaten. Nadat Sinaron verslag uitgebracht heeft, keert hij terug naar zijn vrienden de training verder te zetten.

De tijd vliegt voorbij tot op een dag.

Op een scherm in de centrale verschijnen een honderdtal lichtende puntjes. Op elk punt heeft de scanner ontluikende esperkrachten opgespoord. Naar elk punt stuurt hij telkens twee robots, die de inboorlingen de witte spoken noemen. De meeste zijn echter zwakke sporen, maar sommige plaatsen zijn het groeiende krachten. Een aantal zijn al jonge kinderen, anderen staan op het punt geboren te worden.

Het dorp Afkon, ongeveer honderd zestig kilometer van de tempel is het volgende doel. Hier woont het gezin van Nikita. Zij draagt het kind van een oude Lunoriaanse vrouw, Chin-li genaamd. Alleen weet de Enaarse vrouw niet dat het haar eigen kind niet is. De embryo werd aan boord van de basis op de maan in het lichaam van Nikita ingebracht, omdat de moeder een dodelijke ziekte opgelopen had. Maar zelfs de echte moeder wist niet hoe belangrijk deze embryo was. De kleine kruiser, met de kentekens K-2 op de romp, dematerialiseert in zijn hangar en materialiseert nabij de baan van de vierde planeet. Dan zet hij koers naar de vierde en gaat in een baan er omheen vliegen. Twee robots van de kruiser materialiseren aan de rand van het bos, dat langs de westkant het dorp ligt. Snel doen de scanners hun werk en al na een paar minuten, vinden ze wat ze zoeken. Het is al na middernacht, als ze geruisloos tussen de houten huizen doorlopen. Iedereen is in een diepe slaap gewikkeld.

Ook wachters zien hen niet omdat ze hun deflectors ingeschakeld hebben. Hierdoor zijn ze onzichtbaar. Ze dringen de hut binnen waar hun doelwit slaapt en gaan elk aan een andere zijde van het bed staan, waarin een vrouw en haar man liggen. Dan worden beiden in een blauwe gloed gewikkeld, die uit de ogen van de twee robots komt. Plots zijn ze verdwenen en beide robots worden weer onzichtbaar.

In de kruiser van het complex wordt de zessentwintigjarige zwangere vrouw onderzocht. De gegevens, die de computer verzamelt, wijzen uit dat het kindje een zeer hoge esperwaarde bezit. Dadelijk neemt de logische sector van de computer een beslissing. Het kindje van Chin-li zal deel uitmaken van de eerste groep van acht uitverkorenen. De genetische structuur van deze embryo moet echter niet aangepast worden. Haar ontwikkeling is al veel verder gevorderd dan deze primitievelingen op deze planeet.

Na het onderzoek dat ongeveer drie uur duurde, wordt de jonge vrouw wakker. Ze ligt op een tafel. Langzaam richt ze zich op en ziet plots nog meerdere vrouwen liggen op andere tafels, die naast haar bed op een rij staan. Er zijn er ook bij met een andere huidskleur. Van sommigen heeft ze al gehoord, maar van een ras met een bijna rode huidskleur heeft ze nog nooit gehoord. Bij de laatste tafel waar jonge vrouw op ligt, blijft ze opnieuw staan. Deze vrouw heeft een huid dat lijkt op een vel van luipaard. Nadenkend en nieuwsgierig loopt ze tot naast het bed en heft het laken omhoog.

‘Waar komt die vandaan? Heel haar lichaam is zo,’ fluistert ze.

Plots schrikt ze en laat het laken los. De vrouw heeft haar ogen geopend en kijkt haar aan. Ze lijkt iets te willen zeggen, maar Nikita hoort niets. Even ziet ze de pupillen van de vrouw van hun zwarte kleur in een fel gele kleur veranderen.

‘Wie ben je?’, vraagt Nikita met trillende stem.

De vrouw opent haar mond en stamelt iets dat Nikita niet kan verstaan. Dan draait ze draait haar hoofd, zodat ze weer naar het plafond kijkt. En even later vallen haar ogen dicht.

Tegenover haar staat ook een rij bedden. Daar liggen mannen op. Langzaam staat ze op en loopt op het bed dat aan de andere kant staat. Hier ziet ze Loron, haar man, liggen. Ze probeert hem wakker te maken, maar het lukt haar niet.

Dan schrikt ze opnieuw. Ze keek langs de rij bedden naar de muur en daar ziet ze twee vreemde gedaanten staan. Allebei hebben ze het uiterlijk van een mens, maar hun ogen stralen een blauw licht uit. Een van hen komt dichterbij en ze hoort zijn stem:

‘Vrouw Nikita, ga terug liggen. U bent hier veilig, tot u naar uw dorp terug gebracht wordt.

‘Hoe… Wie zijn jullie?’

‘Dat hoeft u niet te weten. Als het nodig is, zal het je later wel uitgelegd worden.’

Nikita loopt terug op haar bed toe en gaat op haar rug liggen.

‘Waarom zijn wij hier?’

‘Later. Misschien.’

‘Laat maar, vreemde. Ik kom toch niets te weten.’

‘Nee, dat behoort niet tot mijn programma.

‘P.programma. Wat.’

‘Dat is niets voor u. U kunt beter gaan slapen. Over twee dagen wordt je terug wakker in jullie dorp,’ zegt de vreemde en plots schiet een blauwe straal uit zijn ogen, die de vrouw omhuld.

‘Twee dagen,’ zegt Nikita nog, maar dan valt ze in een diepe slaap.

Achtenveertig uur later worden ze allebei vroeg in de ochtend wakker. Ze kijken om zich heen en zien de hun vertrouwde omgeving van hun huis. Nog steeds niet op hun gemak kijken ze elkaar aan en kussen elkaar. Bij het ontbijt vertelt ze over de vreemde droom die ze had. Verbaasd luistert haar man naar haar verhaal, want sommige delen van haar droom kwamen ook in die van hem voor. Hij was echter alleen toen hij even tot bewustzijn kwam.

‘We kunnen beter niets tegen onze dorpsgenoten zeggen, ook niet tegen onze vrienden. Wie weet wat ze van ons zullen denken.’

‘Je hebt gelijk, schat. Wat een leven zou ons kindje dan hebben,’ zegt Nikita.

Al kost het hun wel enige moeite om erover te zwijgen, maar toch gaan hun dagelijkse taken verder hun gewone gang.

Enkele maanden later wordt hun kindje Jakira geboren. Luron wacht met Junzo, zijn vier jaar oude zoon, buiten hun huis. Plots horen ze een huilende baby en een paar minuten later verlaat de dorpsdokter samen meteen paar vrouwen het huis. De dokter knikt Luron toe.

‘Je hebt een flinke dochter, Luron,’ zegt hij lachend.

Luron neemt de hand van zijn zoontje en stapt de hut binnen.

Op hetzelfde moment zijn Sinaron en zijn vrienden aan het trainen in het complex. Plots verschijnt er een half doorzichtige man uit het niets.

‘Krijger Sinaron, neem afscheid van uw vrienden. U moet zich in de centrale melden voor een belangrijke opdracht.’

Sinaron haast zich naar de kamer van Teson en merkt dat Kagin bij hem is. Even aarzelt hij, maar dan loopt hij op hen toe.

‘Ik moet weg, vrienden. Onze vreemde weldoener heeft een nieuwe opdracht voor mij.’

‘Wat? Waarheen,’ vraagt Kagin.

‘Dat weet ik niet, maar ik zal jullie wel terug zien voor ik vertrek,’ lacht Sinaron en haast zich dan naar de centrale.

Teson en Kagin kijken nog even naar de gesloten deur en lopen dan naar buiten. Maar hun vriend is al niet meer te zien. Als Sinaron een tijdje later uit de overbrenger stapt, blijkt hij in een vreemde omgeving te staan. Er staan minstens twintig bedden op twee rijen.

‘Dit is de centrale niet’, fluistert hij.

‘Sinaron. Kleed u uit en ga in een van die bedden liggen.’

‘Wat, Hera. Waarom?’

‘Het is nodig om u voor te bereiden voor uw nieuwe taak.’

‘Waarom ik? Er zijn.’

‘Toch niet. Jij behoort tot het kleine aantal mensen met sluimerende esperkrachten.’

‘Esperkrachten. Ik, naamloze. Nee, da.’

‘Toch wel, Sinaron. Je hebt zwakke telepathische gaven. Daardoor wist jij wat er met uw vader gaande was. Alleen niet bewust. Toch ging jij alleen in de juiste richting. Nog voor het alarm voelde jij je al onrustig al wist je niet waarom. Maar de rapporten wezen uit dat op het moment dat je de eerste onrustige gevoelens kreeg, je vader door Jor-kan aangepakt werd.’

‘Misschien, maar kan dat niet anders verklaard worden, Hera.’

‘Niet volgens de gegevens. Doe nu wat ik gevraagd heb.’

‘Ja, Hera,’ zegt Sinaron en aarzelend doet de krijger wat van hem gevraagd wordt.

Zijn kleren veranderen langzaam van vorm tot ze volledig verdwenen zijn. Dan loopt hij op het dichtstbijzijnde bed toe en gaat langzaam erin liggen. Zodra hij ligt schuift een glas over het bed, waardoor het dadelijk afgesloten wordt. Sinaron probeert het glas omhoog te duwen, maar het lukt niet.

Plots hoort hij de stem van de centrale computer:

‘Blijf kalm, Sinaron. Dit is nodig om u voor te bereiden op uw opdracht.’

Een paar seconden later verliest hij het bewustzijn.

Proloog Jakira 1

Nabij de achtste planeet van een stelsel met elf planeten schuift een klein ovaalvormig schip uit de hyperruimte. Aan boord flitsen vele binnenkomende gegevens over de schermen. Als de gegevensstroom afneemt, zet het vreemde schip koers naar de zesde planeet en neemt een baan om een van de manen in. Dankzij speciale camouflagetechnieken lijkt het enkele uren later op een kleine rotsblok, die om de maan draait. Gedurende verscheidene maanden scannen de scanners het stelsel en observeert al wat er in het stelsel gebeurt. Op een dag flitsen aan boord verschillende lampjes aan en langzaam verdwijnt de camouflage. Een paar seconden later zet het schip zich in beweging.

Het zweeft over de oppervlakte in de richting van een klein complex van gebouwen uit lang vervlogen tijden op de rotsvormige oppervlakte. Langzaam opent zich een opening in een van gebouwen, die boven de grond uitsteken en het kleine schip verdwijnt erin. Als het schip de bodem raakt, flitsen overal omheen het toestel lampen aan. Meer dan een drie uur blijft het schip roerloos staan, terwijl aan boord van het complex vele apparaten ingeschakeld worden. Uit het niets wordt een gedaante, die langzaam op een mens begint te lijken, gevormd. Maar meer wordt het ook niet.

Hij lijkt op een mens, maar zijn hoofd heeft een lange streep als mond, een neus heeft hij niet. Zijn oog bevindt zich op de plaats waar bij een mens de ogen zijn, maar het loopt van de enige zijde van het hoofd door naar de andere, zodat het als een lange donkere licht gebogen streep lijkt. De naakte man kijkt even met nietsziende ogen voor zich, maar dan licht zijn oog blauw op. Op hetzelfde moment wordt om zijn ‘lichaam’ een donkerblauw pak gevormd. Zodra dit proces voltooit is, lost hij op in het niets.

Maar in de hangar waar het vreemde schip geland is, wordt hij terug opgebouwd en blijft afwachtend staan. Meer dan dertig minuten staat hij roerloos voor een energiebaan uit het schip naar de grond toeschuift. Uit het licht dat uit het schip valt, stapt een vrouwelijke gedaante, met witte haren tot op haar schouders, naar beneden.

‘Hera Taxala, welkom. Ik sta tot uw dienst,’ zegt de halografische man.

‘Er moeten dringend maatregelingen genomen worden, dienaar. Er zijn indringers in mijn sector. Dit stelsel is een van hun hoofddoelen,’ zegt vrouw, die er als een vierentwintigjarige uitziet.

Het Halogram volgt zijn meesteres zonder een woord te zeggen. Maar intussen communiceert hij met de centrale eenheid van deze basis. Overal in de basis worden apparaten geactiveerd, die dadelijk hun speciale taken uitvoeren volgens oeroude programma’s. Scanners scannen het stelsel en speciale sondes verlaten het complex op de maan van de zesde planeet. Als Taxala de centrale van de basis binnenstapt lopen de eerste gegevens binnen. Maar nergens is er een spoor van de indringers op te merken. Toch voelt Taxala dat ze er zijn.

Taxala is een van de goden en godinnen die elk over een eigen sector heersen. Al deze goden en godinnen zijn meer dan een miljoen jaar oud. Ze heersen samen over meer dan dertigduizend Melkwegen.

Taxala blijft een aantal maanden in het complex, terwijl enkele van haar mensen verschillende nieuwe aangepaste programma’s invoeren. Ze wacht intussen op de komst van een oud schip, dat door haar toedoen gedurende duizenden jaren, in een nevel, gevangen zat. Aan boord van dit schip bevindt zich een identiteit die ooit haar leermeesteres was. Taxala wil deze identiteit gebruiken om haar macht en die van haar bondgenoten te vergroten.

Op een dag wordt een klein schip waargenomen, dat het kenteken van Artimis draagt. Enkele minuten later begroet Taxala haar blonde vriendin. Samen behoren ze tot een bondgenootschap van vijf goden en vier godinnen, dat samen een vierduizend Melkwegen telt.

‘Het schip dat je verwacht bevindt zich ongeveer op vijf lichtjaren van dit stelsel, Taxala. Maar volgens de peilgegevens is er maar een klein aantal leden van de oorspronkelijke bemanning in hyperslaap.’

‘Wat? Is dat zeker?’

‘De gegevens wijzen uit dat er nog acht leden bewuste denkprocessen vertonen.’

‘Vreemd. Ze moeten toch ongeveer tweehonderd bemanningsleden aan boord.’

‘Hera. Er is en grote activiteit waargenomen op de buitenste planeet.’

‘Wat?’ zeggen Artimis en Taxala in koor.

Op het centrale scherm zien ze beelden van deze planeet.

‘Dat zijn schepen, vriendin. Aan de grote te zien, kruisers,’ zegt Artimis.

‘Ze veranderen hun koers, Hera. Hun doel lijkt het schip dat u beiden verwacht.’

Even werpt Taxala een blik op Artimis, die knikt. Dan lost de blondine op in het niets.

‘Ga verder met de voorbereiding, dienaar. Ik en Artimis bekommeren ons wel om die vreemde schepen,’ zegt Taxala nog, voor ook zij verdwijnt. Beide schepen van de godinnen dematerialiseren enkele seconden later in de hangar. In de baan van de negende planeet worden ze beiden terug stoffelijk. In hun nabijheid worden twee grote gevechtsschepen langzaam zichtbaar. Terwijl het schip van Artimis in het schip met haar kenteken land, vliegt dat van Taxala naar het andere schip toe. Beide grote schepen, verlaten even later hun baan. Het ene zet koers naar de buitenste planeet, terwijl het andere op een drietal lichtjaren van het stelsel materialiseert.

Dadelijk zien ze op de schermen de vreemde kruisers, die een groter schip aanvallen. Dit schip heeft wel geactiveerde schermen, maar beantwoordt het vuur niet. Het lijkt dat de schermen op verschillende plaatsen weggevallen zijn, want ze kunnen zien dat het schip op enkele van deze plaatsen brand.

‘Die kruisers, die dragen het teken van Her Torka, Hera.’

‘Vernietig hen. Het spijt me, maar we kunnen geen overlevenden gebruiken,’ klinkt het bevel van Taxala.

Nog geen twintig minuten later zweven alleen nog wraken van kruisers in de sector. Het vreemde schip raast echter verder naar het stelsel met elf planeten. Maar het is stuurloos. Taxala stapt in een overbrenger en materialiseert aan boord van het vreemde schip. Ze doet hier een afgrijselijke ontdekking. Zo goed als alle bemanningsleden zijn dood. Alleen een achttal liggen in hyperbedden te slapen. Even kijkt Taxala op hen neer.

Uit de gegevens op de info schermen van de bedden kan ze opmaken, dat ook deze acht besmet zijn met een dodelijk virus. Als ze ooit ontwaken dan zijn ze na een paar maanden ten dode opgeschreven.

Bij het bed van een van de vrouwen blijft ze staan en concentreert zich diep.

‘Het spijt me. Dit kon ik niet voorzien. Moge Aona mij vergeven en terugkeren om ons bij te staan,’ fluistert ze hees.

‘Wat bedoelt u, Hera?’ vraagt een van haar dienaren.

‘Onze meesters Aona werd de vernietiging van onze beschaving verdacht. Ze bleek onschuldig, maar ze was verdwenen. Gedurende duizenden jaren hoopten we op haar terugkeer om haar plaats in de strijd tegen de zwarte machten weer in te nemen. Maar ze kwam niet.’

‘U bent een godin, Hera. Bent u dan niet machtig genoeg.’

‘Ja, Meron. Wij, goden, zijn machtig. Maar de dienaren van het zwarte niets zijn even machtig en om dit moment wordt hun gebied steeds groter, terwijl wij terrein verliezen.‘

‘En wat met Delos.’

‘Zoals je weet zijn velen op zoek gegaan naar Delos, het machtscentrum uit legendes. Maar niemand keerde ooit weer.’

‘Dat weet ik, Hera.’

‘Breng deze hyperbedden aan boord van mijn schip. We moeten deze mensen redden en zeker deze vrouw hier. Zij moet leven om het leven dat ze in zich draagt.’

Ongeveer acht uur later wordt het laatste hyperbed aan woord van Taxala’s schip gebracht. Een uur later vertrekken de schepen van Taxala, nadat het schip tot ontploffing gebracht werd. Aan boord van het kleine complex worden ze snel uitgeladen en aan de energievoorziening aangekoppeld. Als Taxala als laatste uit de bergruimte stapt, wordt de deur achter haar afgesloten.

‘Niemand buiten mij en Aveyana heeft hier toegang,’ zegt ze bevelend tegen de menselijke gedaante van de centrale computer.

‘Bevel begrepen, Hera.’

‘Activeer het programma met de codenaam Veron. Als een geschikte draagmoeder gevonden is, dan pas mogen de acht Veronen gewekt worden. Start daarna de behandeling tegen het Tir-f-virus, waarmee ze besmet zijn op.’

De gedaante knikt alleen maar even ter bevestiging. Diep onder de vloer start de computer dit programma, dat de mensen van Taxala gedurende de maanden dat ze wachten ontwikkelden, dadelijk op.

‘Kan u, als goddelijk wezen, dat Virus niet onschadelijk maken, Hera.’

Taxala kijkt het halogram even nadenkend aan.

‘Er zijn bepaalde grenzen aan onze krachten; Een virus dat zo diep in een levend organisme ingedrongen is, gaat mijn krachten te boven. Velen van ons denken dat we goden zijn. Maar dat zijn we echter niet. Wij zijn alleen sterfelijken die langer leven, omdat wij een Yomon dragen.’

‘Of is het de angst voor besmetting, Hera. Die u tegenhoudt om het te proberen.’

Even kijkt Taxala de mannelijke gedaante met een blik vol woede aan. Maar ze beseft dat de computer uit zijn gegevens conclusies trekt. En hij heeft gelijk. Ze zou besmet kunnen raken en dat zou haar dood zijn. Tir-f Virussen behoren tot de dodelijkste virussen die er bestaan.

‘Ook wij goden kunnen sterven. Dat moet je uit je gegevens tot kunnen opmaken.’

‘Dat klopt, Hera. Maar in de ogen van anderen staan jullie toch boven hen.’

‘Misschien, maar Aona leerde ons om iedereen als onze gelijke te beschouwen. Wij maken deel uit van de beschaving al lijken wij erboven te staan.’

Even wacht Taxala op een antwoordt of een vraag, maar de computer vraagt niets meer.

‘Het wordt tijd dat ik terugkeer naar mijn paleis,’ denkt ze.

Het halogram kijkt haar na als ze door de deur, die achter haar dichtschuift, naar buiten stapt. Ze merkt niet dat de man van gedaante verandert in een mooie bruinharige vrouw en glimlacht. Op het centrale scherm verschijnt een vreemd ijsblauw gekleurd symbool met twee naar elkaar gekeerde, licht gepooide handen. Het rechtse is half zo klein dan het linkse.

‘Geen toegang tot Delos voor onbevoegden, Taxala. Zelfs niet voor iemand die de titel van Godin aanmeet, maar niet meer is dan een mens.’

Drie uur later vertrekken de schepen van Taxala. Ze merken niet dat het complex van vorm verandert. Even later wordt het rotsblok kleiner tot en bol met een doorsnede van vijfduizend meter. Verschillende maanden later wordt een klein schip in de grote hangar geactiveerd. Het verdwijnt even later in een overbrengersveld en materialiseert in een baan om de maan. Dadelijk versnelt het en zet, volgens het programma, Veron, koers naar de binnenste planeten.