Op dat moment stapt een jonge vrouw op Enuron uit een zwever, die haar tot hier gebracht heeft. Het gezin dat haar liet meerijden, slaat hier van de hoofdweg af. Aan de splitsing laten ze de jonge vrouw uitstappen.
‘Veel geluk, Andrea,’ zegt de vrouw nog.
‘Voor jullie ook, Jiva. En nogmaals bedankt voor jullie hulp.’
‘Wees voorzichtig, meisje,’ zegt de man nog, voordat hij de zwever in beweging zet en naar links in de richting van Goover afdraait.
Even kijkt ze de zwever na die onder de hoofdweg door raast. Dan richt ze haar blik in de richting waaruit ze kwamen, maar er is geen naderende zwever te zien. Ze weet dat dit verbindingsweg tussen de dorpen Goover en Mogwan is. Dan werpt ze een blik op de weg naar rechts, die naar het dorp Mogwan leidt. Naar dat dorp is ze op weg, maar deze moderne weg met verlichtingspalen herinnert ze zich niet. De bossen links en rechts van de weg kent ze wel. Ze weet dat dit de laatste hindernis is die ze zal moeten overwinnen om haar doel te bereiken.
‘Vermoedelijk nog een zes-tal kilometer, zei de man van Jiva,’ denkt ze.
Van hen weet ze ook dat de weg met een lange bocht naar links draait en dan recht naar Mogwan, dat links langs de andere kant van het bos ligt.’
Langzaam begint ze te stappen, terwijl ze in gedachten al vooruitdenkt:
‘Als ik er ben, zal ik de mensen bij wie daar ooit gelogeerd heb, moeten zoeken. Hopelijk zijn ze niet verhuisd, want alles lijkt hier anders. Deze grote weg was er toen niet.’
Aan de linkerkant van de weg blijft ze even besluiteloos staan. Even staart ze naar de bomen en struiken en dan weer naar de weg in de richting waarin het dorp ligt.
‘Door het bos is het korter, maar op de weg kom ik sneller vooruit,’ fluistert ze.
Zes of zeven jaren geleden heeft ze in Mogwan, het kleine dorpje, als twaalfjarige eens gelogeerd. Even denkt ze aan die tijd, terwijl ze op de berm gaat zitten. Ze was toen met haar grootouders meegegaan om kennissen van hen op te zoeken. Ze kent daar een paar mensen, van toen. Bij die kennissen wil ze onderduiken.
Even zucht ze en staat weer op. Dan begint ze te stappen en vordert redelijk goed. Tegen de middag heeft ze al drie kilometer afgelegd, maar dan schrikt ze als ze een naderend motorgeluid achter zich hoort en omkijkt.
Ze ziet een tiental terreinzwevers langs de hoofdweg naderen van hetzelfde model en allen in een donkerblauwe kleur.
‘Dat zijn ze. Ze hebben me gevonden,’ schiet het door haar gedachten.
Snel laat ze zich achter de berm vallen, maar ze hebben haar al opgemerkt en de zwevers komen met een schok stilstand. De vrouw springt op en rent de struiken in. Ze ken hebben scherpe stekels en ze merkt niet dat haar kleren op verschillende plaatsen scheuren. Haar achtervolgers nemen echter de tijd om zich te organiseren. Ze merkt niet dat twee zwevers in de richting van Mogwan weg razen en twee anderen in de richting waarvan ze gekomen zijn.
De vrouw rent intussen verder het bos in. Ze moet ontkomen, want ze wil kost wat kost naar Mogwan. Om dat doel te bereiken moet ze nu door het bos. Maar ze raakt buiten adem en houdt halt achter een boom omringt door struiken. Op een paar honderd meter van haar ziet ze een twintigtal gewapende mannen en vrouwen de weg verlaten en in haar richting komen. Plots splitsen ze zich in drie groepen. Een groep wijkt naar links uit en een andere naar rechts. De derde nadert haar steeds meer, maar ze lijken niet te weten waar ze is. Gespannen maakt de vrouw zich zo klein mogelijk tussen de struiken en hoopt dat ze haar niet zien.
Ze heeft geluk, want ze lopen haar op een paar passen voorbij. Toch blijft ze liggen en kijkt hen na. Juist als ze de struiken wil verlaten, merkt ze een man op die haar een wapen op haar gericht houdt en haar grijnzend aankijkt.
‘Hallo, Andrea. Wel slim om je hier te verbergen, maar gelukkig was ik mijn drankje vergeten.’
De vrouw blijft staan en richt zich op.
‘Je ziet er mooi uit in die gescheurde kleren, meid.’
‘Roep de anderen maar, Rono.’
‘Jij bent van mij alleen, schatje. Kom maar dichterbij of wil je eerst een capsule in je voet.’
Maar Andrea blijft gewoon staan. Ze heeft geen wapen waarmee ze zich kan verdedigen. Even kijkt ze om zich heen.
‘Voor jij tussen de struiken raakt, heb ik je te pakken, schatje. Kom liever hier en zonder verzet.’
Even glimlacht de jonge vrouw en stapt dan aarzelend op de man toe. Hij lijkt werkelijk alleen.
‘Kan het niet een beetje sneller? Of ben je moe van al dat rennen,’ lacht de man, die ze kent als Rono, terwijl hij zijn wapen lichtjes laat zakken.’
Op dat moment duikt de vrouw naar voor en rolt over het gras naar hem toe. Rono reageert dadelijk, maar is toch niet snel genoeg. Een capsule raakt haar schouder even, maar dan rijst ze voor hem op. Met haar rechterarm slaat ze het wapen opzij en met de linker raakt ze hem in zijn buik. Kreunend krimpt hij in elkaar van de pijn. Een tweede slag slaat het wapen uit zijn hand. Dan maakt ze een fout, waardoor hij haar linkerarm kan vastgrijpen. Maar ze draait handig opzij en raakt hem met haar rechter ellenboog opnieuw in zijn maag. Alleen raakt ze hem niet hard genoeg.
Rono draait ook bliksemsnel opzij en grijpt haar bij de heupen. Van woede werpt hij haar tegen de grond en duikt op haar. Ze vangt hem echter op met haar voeten en stampt keihard omhoog. Zwaar geraakt vliegt hij achterover en knalt tegen een boom. Als hij recht kruipt trekt hij een lang mes uit zijn riem.
‘Als het niet anders kan, dan maar dood, meid.’
Maar Andrea is opzij gerold en grijpt zijn gevallen wapen. Hij poogt het mes nog te werpen, maar de vrouw is sneller. Door vier capsules getroffen stoort hij neer. Langzaam loopt ze op hem toe en slikt even als ze naar zijn starre ogen kijkt.
Ze knielt naast Rono en doorzoekt snel zijn zakken. Ze vindt een klein laserpistool en een speciaal zakmes. Snel steekt ze beiden in haar riemtas, want ze beseft dat de anderen de schoten gehoord moeten hebben.
‘Daar is ze,’ roept iemand plots.
Verschrikt hoort ze twee anderen naderen. Snel springt ze op en rent tussen de struiken in de richting van de weg. De twee reageren te laat, waardoor ze kan wegkomen. Dan staren ze naar de man op de harde grond. Bij hem blijven ze even staan.
‘Ze is gevaarlijker dan ze eruitziet, Govno.’
‘Dat weet ik. Haar moeder zou ooit een amazone geweest en zij heeft haar les gegeven voor ze ziek werd.’
‘Dat was een gerucht, Crin. Haar moeder was ook bij een speciale eenheid van het leger.’
‘En haar broers dan.’
‘Die zullen nooit weten wat er met hun zus gebeurd is.
De andere man knikt.
‘De Volkors. We kunnen zeggen dat de Volkors haar gedood hebben.’
‘Ook die staan hun mannetje, maar die zijn hier niet.’
‘Daar zijn de anderen.’
Crin kijkt in de richting waarin zijn maat wijst en ziet meer dan tiental mannen en een paar vrouwen snel naderen.
‘Hebben jullie haar?’
‘Nee, maar zij heeft Rono te pakken gehad.’
Andrea rent intussen tussen de struiken door, maar plots merkt ze anderen op. Ze zijn met zes en naderen uit de richting van de hoofdweg. Snel slaat ze de richting van het westen in, tot ze niet meer kan en moet halthouden. Wankelend strompelt ze verder. Dan is haar weg versperd door een rivier. Even is ze besluiteloos. Ze beseft dat ze veel geluk gehad heeft en maar op het nippertje kon ontkomen. Ze heeft daarbij voor het eerst in haar leven een man moeten doden. Ze is vuil en haar kleren zijn gescheurd.
‘Misschien kan ik me beter even wassen,’ denkt ze, terwijl ze aan de rand gaat zitten.
Als ze haar schoenen uitgetrokken heeft, laat ze haar benen zakken.
‘Wel niet zo warm,’ denkt ze, maar dan hoort ze plots naderende geluiden.
Even kijkt ze om zich heen, maar nergens kan ze een schuilplaats vinden. Er zijn niet voldoende struiken. Dan kijkt ze naar het water en dan volgt haar blik de oevers. Alleen aan de rand van de rivier zijn er overhangende struiken en planten. Dan merkt ze tussen de bomen enkele gewapende mannen op. Na een korte aarzeling laat ze zich voorzichtig in het koele water zakken en zwemt naar enkele struiken toe. Meer dan tien mannen lopen haar links en rechts voorbij, als ze zich in twee groepen splitsen. De ene groep gaat stroomopwaarts de andere stroomafwaarts. Maar een van hen nadert de plaats waar de jonge vrouw zich in het water liet zakken.
‘Jogon, hier zijn sporen. Die meid moet hier overgezwommen zijn.’
Vanuit de overhangende struiken, kijkt Andrea angstig naar de plaats waar ze zich te water liet zakken. Want als ze haar nu ontdekken, dan hebben ze haar. Ze merkt enkele mannen aan de rand van de rivier opduiken. Allen zijn ze gewapend met snelvuurwapens.
‘Maar ze willen me levend, want als ze me doden, zullen haar broers geen deel meer willen uitmaken van hun smokkelpratijken. Of zou die idioot die ik moest doden, gelijk hebben,’ denkt ze.
‘Andrea, kom te voorschijn. Wees redelijk. We willen alleen maar met je praten,’ zegt een van hen met lichte spot.
Maar niemand antwoordt.
‘Jullie vier, zwem naar de overkant en zoek langs de oever naar sporen.’
Aarzelend laten ze zich in het water glijden en zwemmen naar de andere zijde van de rivier. De jonge vrouw beseft dat ze haar vanaf de overkant kunnen zien en kijkt om zich heen naar een betere bescherming. En die vindt ze langs de overkant. Ongeveer twintig meter stroomafwaarts steekt de rand een stuk over het water uit en is dicht begroeit.
Ze aarzelt wel even want ze moet ongeveer vijftig meter onder water zwemmen voor ze in de buurt van die schuilplaats komt. Maar dan ademt ze diep in en laat zich naar beneden zakken. Dan zwemt ze onder water van de oever weg. Ze haalt het echter niet en moet naar boven. Snel draait ze zich op haar rug en drijft naar de oppervlakte. Met alleen haar gezicht boven water ademt ze snel een paar maal in en uit. Ze moet moeite doen om aan de verleiding te weerstaan om even rond te kijken. Dan ademt ze een laatste maal diep in en duikt weer onder en nadert al snel haar doel. Met haar hoofd tussen de wortels van de neerhangende planten loert ze naar de ander oever.
‘Oef, een beetje geluk heb ik zo te zien nog wel. Ze weten niet waar ik ben,’ denkt ze.
Ze ziet nog enkele mannen en twee vrouwen staan. Een van de twee is Okinda, de vrouw van een van haar broers, maar ook de dochter van een van de leiders van de smokkelaars.
‘Hier zijn geen sporen,’ hoort ze een man niet ver van haar roepen.
‘Splits jullie dan en zoekt langs de oever tot jullie een spoor vinden. We komen hier over een uur of twee weer samen.’
Terwijl de mannen en vrouwen haar zoeken, zit de jonge vrouw rillend in het koele water vast. Als ze geen geluiden van hen meer hoort, zwemt ze naar een plek met minder begroeiing en kruipt de oever op. Maar ze schrikt als ze om zich heen kijkt. Aan de overzijde ziet ze beweging en de gedaante van een gewapende man, die haar nog niet opgemerkt heeft. Snel laat ze zich weer in het water zakken en duikt onder. Aan de andere oever verschijnen meerdere gedaanten, die om zich heen kijken. Van tussen de wortels kijkt ze angstig naar hen, hopend dat ze haar nog steeds niet gezien hebben. Maar een van hen heeft haar weldegelijk opgemerkt en de anderen fluisterend op de hoogte gebracht. En andere neemt een smartphone uit zijn zak en belt naar iemand. Dan merkt ze een man en een vrouw op, die recht naar haar schuilplaats kijken.
‘Een van hen moet me gezien hebben,’ denkt ze.
Weer merkt ze drie mannen een honderdtal meter stroomopwaarts op, die het water aan het overzwemmen zijn. Stroomafwaarts ziet ze er nog twee. Snel duikt ze onder en zwemt naar haar vorige schuilplaats en haalt het op het nippertje. Buiten adem komt ze onder het naar beneden hangend lange gras boven. Gelukkig kijken de drie naar de andere oever en niet in haar richting.
Langzaam en voorzichtig, kruipt ze aan land en kijkt om zich heen. Om een tiental meter achter haar ziet ze een aantal mannen en vrouwen staan. Ook zij houden haar schuilplaats die ze verlaten heeft in de gaten. Onopgemerkt sluipt ze van de rivier weg, maar plots hoort ze ook de anderen van de andere kant aankomen. Ze laat zich dadelijk vallen en probeert zich zo goed mogelijk achter een boom te verbergen. Ze luistert even naar de gespreken, maar ze heeft het te koud. Dus kruipt ze over het gras van hen weg, tot ze een paar struiken bereikt. Hier hurkt ze achter neer en ze schrikt even als ze er enkelen herkent. Een ervan is Kolin, een vriend van haar broers.
‘Ze mag niet ontkomen, Als ze de Volkors op de hoogte moest brengen, dan zullen die hard toeslaan.’
‘Dat is juist, mannen. We moeten onze handel, waar haar broers ook deel van uit maken, beschermen.’
‘En als die te weten komen, dat we hun zusje gedood hebben.’
‘Dat zullen ze nooit weten. Want we geven de Volkors de schuld van haar dood.’
Andrea beseft dat ze hier zo snel mogelijk weg moet, maar waarheen. De omgeving van Mogwan lijkt helemaal verandert. Langzaam sluipt ze tussen de bomen steeds verder weg, maar dan laat het geluk haar in de steek.
‘Daar is ze!’ hoort ze achter haar roepen.
Dadelijk begint ze te rennen.
‘Niet schieten. Ik wil haar eerst levend als het kan! En deze maal is ze eerst van mij.’ roept een andere.
Die stem kent ze. Ze behoort tot Finoran, een man die door haar broers al en paar keer afgeranseld is, toen hij plannen met haar had. Ze rilt met de gedachte van wat haar te wachten staat als ze in zijn handen moest vallen. Snel springt ze weer op en haast zich verder. Plots wordt ze echter opgemerkt en roept luid:
‘Daar. Snel anders ontsnapt ze weer.’
Enkele anderen kijken in de richting die de man aanwijst. En daar zien ze de jonge vrouw rennen. Met meer dan twintig achtervolgers achter zich, rent de jonge vrouw zigzaggend tussen de bomen en struiken door. Hier en daar moet ze door scherpe takjes door, die haar benen en armen nog meer schaafwonden bezorgen, maar ze voelt het bijna niet. Haar achtervolgers vergeten echter dat ze zich in de richting van de stad voortbewegen. Plots rent ze tussen de bomen uit. Verbaasd blijft ze even staan.
‘Heb ik zo snel gelopen? Dat kan niet. Het bos lijkt wel kleiner dan lang geleden’
Dan ziet ze dat ze op een weg staat en aan de overkant zijn er moderne huizen. Niet de huizen die ze zich herinnert. Haar achtervolgers zien haar echter staan en sluipen dichterbij. Andrea stapt traag verder, want ze begint te beseffen dat er hier veel veranderd is. Wonen de mensen die ze kent nog wel in deze kleine stad die ooit een dorp was. Juist als ze de overzijde van de weg bereikt, merkt ze een zwever op, die boven de weg vliegt. Haar achtervolgers hebben alleen oog voor hun prooi. Andrea heeft drie van hen opgemerkt. Finoran is de eerste van de drie die de weg opstappen en zijn wapen op Andrea richt.
‘Het is voorbij, meisje. Als je een beweging maakt, dan schieten we.’
‘Ik vrees van niet, Finoran,’ fluistert ze, terwijl ze naar links wijst.
Als de man zijn hoofd wendt, schrikt hij als hij de zwever ziet naderen. En achter die ene naderen nog vier andere zwevers vol gewapende mannen en vrouwen.
‘Verdomme Volkors,’ roept hij uit.
Dadelijk werpen de drie zich in dekking in de hoop dat ze hen niet opgemerkt hebben. Maar de Volkors hebben hen al enige tijd op de scanner. Iemand heeft gemeld dat ze schoten in de bossen gehoord hadden. Daarom werden zij naar hier gezonden om dat te onderzoeken. De volkors weten dat ze met velen een jonge vrouw achtervolgen, maar niet waarom.
Ook Andrea, die met nog meer angst verder vlucht zien ze op de scanner rennen. De jonge vrouw bevindt zich in een tuin van een grote villa en knielt naast een houten berghut. Nahijgend staart ze naar de overkant van de weg, om haar achtervolgers te zien opduiken, maar dan schrikt ze als ze een aantal Volkors uit de zwevers ziet springen. Deze in het zwartgeklede zwaargewapende mannen en vrouwen verspreiden zich en lopen in de richting van haar achtervolgers. Tussen de bomen hoort ze de eerste schoten weerklinken.
‘Finoran en de anderen zijn ontdekt. Die kunnen niet meer weg,’ denkt ze.
Als ze zich wil oprichten en verder gaan. Barst aan de overkant een zwaar vuurgevecht los. Ze kan ook de zwevers zien die het vuur openen op doelwitten tussen de bomen. Drie zwevers landen aan de overkant op de baan en voor het eerst ziet de jonge vrouw op een paar meter van haar een Volkor uitstappen. Die is volledig in het zwart gekleed en richt zijn wapen op de bomen. Er zijn ook verschillende vrouwen bij, die hetzelfde zwarte uniform dragen als de mannen.
Dan komen vier gevangenen met enkele volkors tussen de bomen uit.
‘De anderen zijn dood. Deze zullen wel praten. Meldt Hoson Povan het succes van de actie,’ zegt een van hen.
‘En die vrouw.’
‘Die leek voor hen op de vlucht en had volgens de scan geen wapens bij zich.’
Andrea schrikt als een van de vrouwen vraagt:
‘Zoeken we haar?’
‘Keer met onze gevangenen terug naar de basis, Kirein. Breng daarna verslag uit bij de Hoson. Ik blijf hier met mijn eenheid om die vrouw op te sporen voor ondervraging.’
Een van zijn ondergeschikten knikt. Dan helpt hij zijn mede volkors om nog drie gewonde gevangen aan boord van een zwever te brengen. De vier gevangen kijken vanuit een andere toestel moedeloos toe.
De jonge vrouw ziet de zwevers zich van de grond verheffen en met de andere die boven het bos hingen, weg te vliegen naar het noordoosten. Dan kijkt Andrea naar de zwever die achter gebleven is. Ze beseft dat ze hier weg moet, want die zijn hier vast voor haar. Ze ziet zes Volkors in haar richting komen, terwijl twee anderen met de zwever opstijgen.
‘Gaan lopen heeft geen zin, denkt ze. Ik moet me verbergen en snel.’
Dadelijk richt ze zich op en rent door de tuin en naast de villa door naar de straat erachter. Als ze even halthoudt aan de rand van een andere tuin, merkt ze dat de volkors niet echt weten waar ze is. Ze doorzoeken de omgeving. Ze belt aan een villa aan, maar er blijkt niemand te zijn. Even schrikt ze van de weerspiegeling van zichzelf in een raam. Ze is helemaal vuil en er zijn bloed vegen op haar armen en benen. Ook haar rok is op verschillende plaatsen gescheurd en vuil. Haar bloeze is er al niet veel beter aan toe.
‘Ik moet andere kleren hebben, straks arresteren ze me nog wegens naaktlopen of zoiets,’ denkt ze glimlachend.
Nadat ze haar bloeze een beetje anders vastgemaakt heeft, kijkt ze om zich heen. Het begint al schemerdonker te worden.
‘Des te beter, dan zien ze mij niet zo duidelijk. Alleen voor hun scanner kan ik mij niet verbergen,’ denkt ze.
Dan zet ze haar weg verder en stapt de straat over. Enkele zwevers rijden haar voorbij, maar stoppen niet. Als ze enkele mensen ziet, verbergt ze zich snel achter een hegje. Maar ze beseft dat ze toch naar hulp zal moeten zoeken. Maar ze weet niet waarheen en het dorpje dat ze zich nog vaag herinnerd is helemaal verandert. Het is een stad geworden. En dan nog de vraag wie ze hier kan vertrouwen.
Dan tast ze in haar tas, die ze nog steeds draagt. Hier heeft ze het kleine laserpistool in zitten. Alleen is de lader leeg. Maar dat weet zij alleen. Op haar hoede sluipt ze door de tuinen, tot bij een smal weggetje, dat ze voorzichtig volgt, tot aan een smalle rijbaan. Als ze de hoek om stapt ziet ze een kleine vrachtzwever staan. Een man brengt een paar dozen naar een huis, waar een vrouw de dozen in ontvangst neemt.
De vluchtelinge geraakt zonder dat iemand het opmerkt in de zwever op de passagiersstoel. Ze bukt zich zodat niemand haar kan opmerken. De eigenaar van de zwever sluit de deuren aan achterkant van het gebouw en opent de deur van de bestuurder. Hij staart verschrikt naar het wapen in de hand van de vrouw.
‘Stap in, man. Of ik schiet dadelijk.’
De man schrikt opnieuw, maar doet wat de dreigende stem eist.
‘Rijden,’ klinkt haar stem weer.
Even later zucht de vrouw als de zwever zich van de grond verheft. Langzaam richt ze zich op, terwijl ze het wapen op de man gericht houdt. Maar ze kan zich met moeite rechtop houden. Ze voelt zich plots zo moe en heeft honger.
‘Mijn naam is Gerin Loseran, meisje. Je ziet er niet zo best uit. Ben je op de vlucht?’
‘Dat zijn je zaken niet, man.’
‘Je hebt hulp nodig, dat zie ik duidelijk.’
‘Ik trek mijn plan wel.’
‘Wie zit achter je aan? De volkors.’
‘Je kan beter zwijgen, mijnheer.’
‘En als ik het niet doe, wat dan? Je kan niet schieten zolang we rijden.’
Even weet de jonge vrouw niet wat te zeggen.
‘Hoe is je naam?’
‘Andrea Tanen.’
‘Dat is al beter. Noem mij maar Gerin. Laat je wapen maar zakken, ik zal je niets doen.’
Maar Andrea blijft hem dreigend aankijken.
‘Probeer me maar niet te bedriegen, mijnheer. Ik ken hier niemand, dus ik weet niet wie ik kan vertrouwen.’
Gerin knikt en draait de volgende straat in.
‘Ik ben op mijn bestemming, Andrea. Dit is mijn restaurant, als je wil kan je binnenkomen. Mijn vrouw zal je helpen om er een beetje beter uit te zien. In die gescheurde kleren en zo vuil val je dadelijk op,’ hoort ze de man zeggen, voor hij uitstapt.
Ze schrikt even, maar moet ze doen?
‘Ik heb niets buiten dit ongeladen wapen,’ denkt ze.
Dan opent de man de deur aan haar kant. Even richt ze haar wapen op hem, maar laat het dan zakken.
‘Het is toch niet geladen,’ fluistert ze.
Als ze uitstapt, moet hij haar ondersteunen. Ze voelt zich zo moe en zwak. Dan heft hij haar in zijn sterke armen op en draagt haar naar de achter ingang van het restaurant toe. Een vrouw staart hem verbaasd aan, als hij met een, vuile bebloede, jonge vrouw in zijn armen naar binnenkomt.
‘Ze heeft hulp nodig, lieveling.’
‘Waar heb je haar gevonden?’
‘Ze is uitgeput en had zich in mijn zwever verborgen.’
‘Ken je haar?’
‘Nee, ze moet op de vlucht zijn. Zij zei dat haar naam Andrea Tanen is. Maar ik weet niet waar ze vandaan komt en wie haar zoekt.’
‘Er zijn Volkors in de buurt gemeld, Gerin.’
De man kijkt zijn vrouw aan.
‘Ik weet niet waarom ze haar zoeken, maar we kunnen geen hulp weigeren.’
De vrouw knikt en zegt:
‘Breng haar naar de badkamer, ik zal haar wel even toonbaar maken.’
Meer dan een uur later komt ze terug in de keuken.
‘Ik heb haar gewassen en een beetje verzorgd, Gerin. Ze ligt in de gastkamer te rusten.’
‘We moeten haar vertrouwen winnen, schat. Misschien moeten we haar langere tijd verbergen.’
Zuyana knikt even.
‘Haar wonden zijn schaafwonden van takken en struiken. Ze moet lange tijd achtervolgt zijn.’
Dan kunnen het geen volkors geweest zijn, want die hebben zwevers en scanners om iemand op te sporen.
‘Ik ga haar wapen op haar nachttafeltje leggen. Ik heb de lader weer opgeladen.’
‘Zou je dat wel doen, lieveling? We weten niet wie ze is.’
‘Nee, dat weten we niet. Maar ze heeft niet de blik van een moordenares. Voor alle zekerheid heb ik een kleine verbinding onderbroken. Ze kan alleen een verdovende lading afschieten.’
‘Goed idee, schat. Maar maak haar niet wakker.’
Gerin glimlacht even en haast zich naar boven. Als hij de deur opent, kijkt hij even naar de slapende vrouw op het bed. Dan stapt hij naar het bed toe en legt het wapen op het nachttafeltje. Hij merkt echter niet dat ze op haar hoede is en al zijn bewegingen met haar dichtgeknepen ogen. Als hij weer naar haar kijkt, buigt hij zich voor over en grijpt het deken dat op haar lichaam ligt. Even verstart ze, maar de man trekt het deken zachtjes omhoog en dekt haar blote schouders toe.
‘Je bent veilig, Andrea,’ hoort ze hem fluisteren.
Als hij de deur achter zich gesloten heeft, grijpt ze naar het voorwerp dat hij op het kastje gelegd heeft. Verbaasd houdt zij haar wapen in de hand en merkt dat het geladen is. Even weet ze niet wat te denken, maar dat voelt ze zich opgelucht en gaat weer liggen. Ze voelt zich al veel beter, nu ze weer proper en verzorgd is. Alleen heeft ze grote honger. Een paar minuten blijft ze liggen, maar dan richt ze zich op. Even kijkt ze om zich heen en glimlacht even. Op de stoel ligt een badjas.
Langzaam staat ze op en schrikt even als ze naar de schaafwonden kijkt die over een groot deel van haar lichaam verspreid zijn. Dan neemt ze de badjas van de stoel en trekt over haar naakte schouders. Even kijkt ze naar haar wapen. Aarzelend neemt ze het weer op en wil het in haar jaszak steken. Maar ze beseft dat ze deze mensen kan vertrouwen, anders zouden ze het niet gewaagd hebben om het geladen wapen terug te geven. Daarom legt ze het wapen weer op de nachttafel.
Als ze met de lift afdaalt en beneden uitstapt, merkt ze de man en de vrouw op, die in de Salon naar de tv zitten te kijken.
‘Ik denk dat onze gaste een beetje honger heeft, Gerin,’ zegt de vrouw, terwijl ze opstaat.
‘Een beetje wel, mevrouw. Ik heb al sinds gisteravond niets meer gegeten.’
Even kijkt Zuyana naar haar man. Dan neemt ze de jonge vrouw mee naar de keuken. Ook Gerin staat op en neemt plaats in de eetplaats.
‘Ik zal een paar boterhammen klaarmaken, Andrea.’
De jonge vrouw kijkt haar gastvrouw met een vragende blik aan.
‘Dank u, mevrouw.’
‘Ik dacht dat we, daarstraks in de badkamer, afgesproken hadden om mij met mijn voornaam aan te spreken.’
‘Sorry, een gewoonte, Zuyana.’
‘Ga maar in de eetkamer bij mijn man zitten. Hij zal wel een paar vragen hebben.’
Andrea kijkt even naar Gerin en stapt dan naar de tafel toe.
‘Het spijt me van daarstraks, mijnheer.’
‘Zeg maar Gerin, Andrea. Als ik het niet mis heb, was je op de vlucht voor iets of iemand. Het had toch niet te maken met die schietpartij tussen vreemden en Volkors.’
Even kijkt Andrea nadenkend naar de tafel.
‘Ik ben er de oorzaak van, Gerin. Mijn broers en een aantal anderen die in het zuidoosten wonen, verkopen dingen die verboden zijn. Ik en verschillende andere vrouwen leven als slavinnen tussen de mannen en vrouwen die daar tegen woekerprijzen die dingen verkopen. Ik was het moe en geraakte vier dagen geleden onopgemerkt weg. Ik was op weg naar het dorp Mogwan, maar dat dorpje bestaat niet meer.
Het is intussen een grote stad geworden is, dus kwam ik een onbekende omgeving terecht. Maar aan de rand van het grote bos ontdekten een twintigtal mannen en vrouwen mij. Dus ik moest vluchten. Zonder het te beseffen rende ik in de richting van deze stad. Maar toen ik een brede weg overrende, zag ik volkorzwevers soldaten afzetten. Ik hoorde schoten en zag later vier van mijn achtervolgers als gevangenen in een zwever duwen. Daarna brachten ze nog drie anderen, maar die waren gewond, aan boord. Ik vluchtte weg door de eerste straten van de stad. Toen zag ik uw zwever, Gerin. Zo kwam ik hier terecht.’
Zuyana, die intussen met twee borden aan de tafel plaatsnam, zegt met een glimlach:
‘Kies maar wat je erop wil, Andrea. En laat het je smaken.’
‘Ik ga iets te drinken halen, schat. En jij Andrea, wil je koffie of een frisdrank.’
‘Koffie, als het mogelijk is.’
‘Waar wilde je naar toe?’
‘Het dorpje Mogwan, maar…’
‘Dit is Mogwan, Andrea. Zoals ik zei is dat dorpje op korte tijd een stad geworden.
‘Wat ga je nu doen? Terug van waar je gekomen bent.’
‘Nee, dat kan ik niet meer. Ik hoop alleen dat ze me niet meer komen zoeken.’
Gerin plaatst een opdienplaat met drie tassen en twee flesjes melk en een potje met suikerklontjes voor Andrea op tafel en schenkt er koffie in.
‘Als je melk of suiker wil, neem dan maar,’ zegt hij, terwijl hij een tas opneemt.
Zijn vrouw neemt een klontje en laat het in haar tas zakken. Dan voegt ze een beetje melk toe. Misschien kan je een paar dagen bij ons verblijven. We hebben een paar kamers voor klanten, die op het moment niet gebruikt worden.
‘Ik kan jullie niet betalen, Zuyana.’
‘Dat is niet nodig, meisje. We kunnen je voor een verre nicht laten doorgaan. Als je wil, kan je een beetje in het restaurant helpen.’
‘Ik weet het niet. Misschien breng ik jullie in gevaar.’ aarzelt de jonge vrouw.
‘Doe het, Andrea. Dan kan je ook een beetje tot rust komen. Nadien kan je beslissen wat je verder gaat doen.’
‘Je hebt toch geen vriendje ginder achter.’
‘Nee, Zuyana. Alleen drie broers die over mij waakten als een wolven. Wie mij ook maar even durfde aanstaren, kreeg ervan langs. Mijn vader zag mij echter als zijn vierde zoon en leerde me na mijn moeder vechten zoals zijn drie zonen. Dus ik sta mijn mannetje wel.’
‘Hm, ik zou zeggen dat je wel een beetje knapper bent dan een man.’
Andrea bloost even.
‘Schat, niet zo plagend. Onze gaste bloost ervan,’ zegt Gerin lachend.
‘Je gaat me toch niet vertellen, dat jij het zelf niet gemerkt hebt.’
‘Dat wel, lieveling. Andrea is zeker een mooie meid.’
Zuyana drinkt haar tas leeg en plaats ze weer op het opdienbord.
‘Gaan jullie maar in een zetel zitten. Dan kunnen we nog even naar het nieuws kijken, als jullie willen. Ik ruim een beetje op.’
Gerin en Andrea staan op en nemen even later in twee van de drie zetels plaats. Als Zuyana zich bij hen voegt, gaat ze naast haar man zitten.
‘Ben ik werkelijk in Mogwan?’ vraagt Andrea die het nog steeds niet kan geloven.
‘Ja, Andrea. Waarom vraag je dat?’
‘Toen ik jong was ben ik hier met mijn grootouders geweest, maar ik herken hier niets meer.’
‘Dat kan ik geloven, Andrea. Dankzij een gulle geldschietster bloeit deze stad helemaal op.’
‘Dan moet die wel rijk zijn.’
Even kijkt Zuyana naar Gerin.’
‘Zo rijk is ze niet, Andrea. Maar het fonds dat ze opgericht heeft, wordt gebruikt om onderzoeken te financieren. En dat brengt ook weer veel geld op.’
‘Andrea, zullen je broers niet ongerust zijn?’
‘Dat kan me niet veel schelen, Zuyana. Ze beschermden me na de dood van onze ouders. Maar ik was ook een soort gevangene in het huis dat onze ouders achterlieten. Ik mocht bijna nooit buiten, maar gelukkig slaagde ik erin om weg te komen.’
‘Misschien kan je hen een berichtje sturen, dat je veilig bent.’
Even denkt Andrea na.
‘Dat doe ik beter niet, Gerin. Ik wil weg van die omgeving daar. Mijn broers werken met de mensen samen, die mij wilden grijpen en misschien zelfs doden. Misschien dat ik later wel iets laat weten, maar nu nog niet.’
‘Je kan hier blijven zolang je het wenst, Andrea.’
‘Ik dank jullie beiden, maar ik denk niet dat ik zeer lang kan blijven. Ik wil een job zoeken.’
‘Die zijn er genoeg denk ik. Maar dan moet je wel gestudeerd hebben.’
‘Spijtig genoeg. Niet veel, Gerin. Op mijn veertiende stierf mijn moeder die enige maanden ziek was. Ongeveer twee jaar later vond mijn vader de dood bij een ongeluk met zijn zwever. Sindsdien moest ik van mijn broers thuisblijven. Maar koken kan ik wel een beetje.’
‘Blijf nog een paar dagen hier en probeer tot rust te komen. Daarna zien we wel verder. Tot volgende week zijn de kamers boven toch nog vrij.’
‘En de Volkors, zijn die hier in de buurt.’
‘Ja, ze hebben een basis opgericht aan de noordelijk rand van de stad. Op vaste dagen rijden ze wel enkele patrouillezwevers of zwevers door de straten. Maar veel last hebben we er niet van.’
‘Je kan beter gaan rusten, Andrea, want je ziet ze wel moe uit.’
Andrea knikt.
‘Dat lijk me ook beter.’
‘Vergeet niet om je schrammen, met de zalf die ik op je nachttafeltje gelegd heb, te verzorgen. Dan zie je er over enkele dagen meer van.’
Gerin en Zuyana kijken Andrea na als ze naar de lift toestapt.
Vier dagen later komen Dane, Ven, Teira en enkele anderen op een eetentje. Ze merken Andrea dadelijk op.
‘Een nieuwe aanwinst, Gerin,’ vraagt Dane.
‘Ja en nee. Andrea is op bezoek en helpt soms een beetje. Volgende week hebben we wel een probleempje. Alle kamers zijn geboekt. We zoeken een onderkomen voor Andrea, want haar kamer is ook verhuurt.’
‘Dan kan ze toch bij ons komen logeren. Als ze wil kan ze een beetje op Arika, Ron en Trix passen. Misschien kunnen we haar vast in dienst nemen, als jullie willen.’
‘Dat zou goed voor haar zijn, Ven. Dan kan ze een eigen leven gaan opbouwen.’
‘Misschien kan je beter met Andrea gaan praten, Dane. Wij kunnen haar nog niet echt betalen.’
Dane merkt dat Zuyana en de jonge vrouw aan het praten zijn en staat snel op.
‘Kan ik jullie even spreken,’ vraagt ze.
Beide vrouwen kijken verbaasd om.’
‘Zuyana, ik heb het er met je man over gehad. Als Andrea wil kan ze voor ons komen werken en ons helpen met de drie kinderen. Wij kunnen ook een loon betalen uit een fonds van haar moeder.’
Zuyana knikt en kijkt Andrea aan.
‘Dat lijkt me iets voor jou tot je een beetje gespaard hebt.’
‘Misschien wel, maar...’
‘Niks maar, Andrea. Het is maar tijdelijk of langer als het je bevalt. O, ja. Dit is Dane, een zeer goede klante van mij. En de moeder van de kinderen is ook mijn vriendin geworden.’
‘Als je er niets tegen hebt, Zuyana, neem ik het aan. Op voorwaarde dat ik als ik wil gewoon kan gaan.’
Dane knikt en geeft Andrea een hand.
‘We zullen je per week betalen. Maar zeg het wel een paar dagen op voorhand, als je weg wil gaan.’
‘Dank je, mevrouw. Dat zal ik zeker doen.’
‘Zeg maar, Dane, Andrea. Mijn man Ven, zit aan de tafel met Gerin. En mijn vriendin is Teira. Zij is een amazone en vanavond mijn gaste.’
Andrea knikt.
‘Mijn moeder was dat ook, me.. Dane.’
Zuyana glimlacht even.
‘We hebben nog een klein beetje werk, Dane. Maar daarna kunnen we bij jullie komen zitten.’
‘Goed idee. Dan kunnen we iets beter kennis maken met onze nieuwe huisgenote.’
Andrea kijkt Zuyana even vragend aan, maar die gaat er niet op in. Dane knikt Andrea nog even toe en gaat weer naar haar man en gaste toe.
‘Ken je hen?’
Zuyana glimlacht naar Andrea.
‘Zeker, Andrea. Ik ken hen nog niet zo lang, maar het zijn vrienden van de moeder van de drieling.’
Sorane ??? niet zwanger. Ontmoeting met Andrea veranderen Misschien het kindje van Vano en Conney.
‘Waar is hun moeder dan?’
xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxoooooooooooooooooo
Even kijkt Zuyana nadenkend, maar ze besluit om nog niets over Sorane te zeggen.
‘Hun moeder is gestorven bij de bevalling. Daarom passen Dane en Ven voorlopig op de drie jonge kinderen.’
‘En die andere vrouw?’
‘Je bedoelt Teira, dat is een vriendin van hen. Ze is iets meer dan drie weken geleden geopereerd. Sinds een paar dagen kan ze weer stappen, alleen mankt ze nog een beetje. De dokters kunnen niets meer doen, omdat enkele spieren, in haar rug, niet voldoende steun hebben om volledig te genezen. Misschien wordt het met de tijd wel beter. Maar die amazone is nu wel zeer gelukkig, omdat ze niet meer aan een zweefstoel gekluisterd is.’
‘Hopelijk wordt je vriendin beter, Zuyana.’
‘Als je me helpt met een beetje opruimen, dan kunnen we hen snel vervoegen.’
Andrea glimlacht even. Een half uurtje later zit Andrea gezellig met haar nieuwe kennissen te praten. Maar ze krijgt ook slecht nieuws. De mensen die ze zoekt, zijn niet meer in leven.
‘Eilon en Gieso, hun zonen, zijn beiden getrouwd en verhuisd naar de hoofdstad, Andrea.’
‘Dan ben ik voor niets….’
‘Nee, dat niet. Je weet toch dat je bij ons kan blijven zolang je wil, Andrea. Als je morgen komt, dan kan je de kinderen en de andere meisjes ontmoeten die in onze villa wonen,’ zegt Dane.
Andrea knikt met een glimlach. Na een gezellige avond gaan Dane, Ven en Teira naar huis. De vluchtelinge helpt Zuyana nog even met opruimen voor ze gaat slapen. De volgende dag stopt Gerin zijn van voor de oprit van de villa.
‘Veel geluk, Andrea,’ zegt hij, terwijl ze uitstapt.
‘Dank je voor je hulp, Gerin.’
‘Wens Dane een goede dag van mij en Zuyana.’
Andrea knikt even.
Terwijl Gerin met de zwever verder zweeft, kijkt Andrea naar de villa van Dane en Ven. Licht aarzelend stapt ze langzaam naar de voordeur toe en belt aan bij de villa. Liese opent de deur en kijkt Andrea verbaasd aan.
‘Ik kom voor Dane,’ zegt Andrea, terwijl het meisje met korte gekrulde blonde haren aankijkt.
‘Dan moet jij Andrea zijn.’
Andrea knikt even.
‘Ik ben Liese, Kom binnen.’
Als Andrea binnenstapt, komen Arika, Ron en Trix op haar toe gewankeld. Andrea omarmt beide meisjes. Ron blijft haar staan aankijken.
‘Ze mogen je zo te zien,’ lacht Liese.
‘Hoe? Ze kennen me toch niet.’
Ron, Arika en Trix bestaan nog niet.
xxxxxxxxxxxxoooooooooo
‘Misschien wel, Andrea. Hun moeder was een beetje telepathisch begaafd. Vermoedelijk zijn haar kinderen dat ook,’ zegt Dane die naar hen toekomt.
Andrea knielt voor de drie kinderen en kijkt hen een voor een aan.’
‘Dank je, voor het hartelijk welkom,’ fluistert ze, terwijl ze haar armen om de drie heen legt.
Liese neemt Andrea mee naar de keuken. Trix, Arika en Ron lopen al wankelend voorop.
‘Andrea is er, Dane,’ zegt Arika met haar kinderstemmetje.
‘Wat vind je van deze lieve vrouw, schat?’ vraagt Dane aan Ron.
Maar de jongen zegt niets.
‘Gaan jullie maar even in de tuin spelen, terwijl we Andrea de weg wijzen,’ zegt Dane lachend.
De intussen bijna zeventien maanden oude Arika wankelt als eerste naar buiten, gevolgd door haar broertje en hun zusje.
Als Andrea met Liese binnenkomt, geeft Dane haar een hand.
‘Welkom, andrea.’
‘Hai, Dane. Een mooie villa hebben jullie.’
‘Dankzij Sorane, Andrea. Sorane Cobanon heeft ons geholpen om een onderkomen te vinden, na het ontslag van Jouna.’
‘Die moet rijk geweest zijn, Liese.’
‘Ze heeft veel mensen in deze stad geholpen, Andrea. Ze gaven haar deze villa en nog een paar anderen als geschenk.’
‘Wauw, dan moet ze hier veel betekenen. Is zij die weldoenster waar Zuyana en Gerin het over hadden?’
‘Ik denk het wel, alleen is nu ze ver weg van hier.’
Dan zegt Dane.’
‘Eet je met ons mee, Andrea. Ik was juist van plan om het eten te gaan klaarmaken. Mijn man en enkele anderen komen over een uurtje aan.’
‘Als dat zou kunnen, Dane. Ik rammel van de honger.’
Dane knikt even.
‘Mag ik haar eerst haar slaapplaats wijzen, Dane.’
Dane kijkt even naar de tuin, waar de drieling aan het spelen is. Dan knikt ze glimlachend naar beide jonge vrouwen.
‘Doe maar, Liese. Ik zet verder de tafel wel klaar.’
Andrea kijkt Liese aan en volgt haar dan.
‘We hebben een paar dingen verplaatst, Andrea. Zodat jij in de kamer van de kinderen kan slapen.’
‘Is hun moeder echt dood, Liese?’
‘Ovara Darinon stierf bij de geboorte, Andrea. Niemand weet wie de vader was.’
Andrea knikt en legt haar tas op het bed dat Liese aanwijst.
‘Was hun moeder dan iemand met een goed inkomen?’
‘Niet echt, Andrea. Ze was alleen en kon maar juist rondkomen.’
‘En de vader van haar kinderen.’
‘Die kent niemand.’
‘Toch wel vreemd, Liese. Dane zei toen ze mij deze job aanbood, dat ik zou betaald worden uit het fonds van de moeder van de kinderen. Hoe kan dat als ze geen geld had?’
Liese staart Andrea even met een verbaasde blik aan. Ze weet niet wat te zeggen, want ze beseft dat ze allen een fout gemaakt hebben. Ze hadden een beter achtergrondverhaal moeten bedenken over het leven van hun zogezegde moeder.
‘Het spijt me, Andrea. We leven in een gevaarlijke tijd. Je weet wel de Volkors. Ovara Darinon bestaat niet echt. Sorane Nador is hun moeder. Maar het is beter dat de Volkors dat nooit te weten komen.’
‘Sorane Nador zeg je. Die naam ken ik ergens van. Ja, van de nieuwsuitzendingen. Is dat die huurmoordenares niet die neergeschoten werd? Die is toch omgekomen bij dat vuurgevecht.’
‘Niet echt, Andrea. Ze leeft nog steeds, maar haar echte naam is Sorane Cobanon. Daarom mogen de Volkors niet te weten komen dat Arika, Trix en Ron haar kinderen zijn.’
‘Dat kan ik begrijpen. Haar kinderen kunnen er ook niets aan doen. Maar die huurmoordenares wil ik niet helpen.’
‘Sorane is zo slecht nog niet, Andrea. Mijn famillie is van Oran II afkomstig. Dankzij Sorane konden we naar hier komen. Omdat mijn moeder hier een gepaste behandeling kon ondergaan. En dat is gelukt. Mijn moeder kan nu opnieuw lopen al mankt ze nog wel een beetje.’
‘Is Teira je moeder?’
‘Ja, maar mijn ouders zijn gescheiden. Mijn vader is met mijn stiefmoeder naar de hoofdstad voor zaken. Ze komen over drie weken pas terug.’
‘En die Sorane Cobanon, waar is die? Dit is toch een van haar villa’s.’
‘Ze is een paar maanden geleden vertrokken met enkele anderen.’
‘Wordt die niet gezocht voor enkele huurmoorden. Eén goede daad maakt dat niet goed, Liese.’
‘Dat weet ik, Andrea. Maar wij zijn niet de enige die haar dankbaar zijn. Er zijn geruchten dat zij de vrouw is die dit dorp verschillende projecten ondersteunde. De villa waarin we ons bevinden is door de stad aan haar geschonken.’
‘Is die Sorane Cobanon dan werkelijk de vrouw die deze streek, zoals je daarstraks al zei, laat opbloeien met haar geld.’
‘Dat klopt, Sorane is die vrouw.’
‘Ben je zeker, Liese?’
‘Ja, Andrea. Je ziet zo slecht was ze toch ook weer niet.’
Andrea zegt niets, maar denkt na. Ze is in tweestrijd. Maar dan neemt ze een besluit.
‘Dank je om mij in te wijden, Liese, want ik denk wel dat het noodzakelijk is voor de kinderen. Ik blijf wel een tijdje hier. Maar ik hoop dat hun moeder hier niet opdaagt, want die is in mijn ogen een misdadiger.’
‘Volgens Dane is ze zeer ver weg van hier ergens in het Amazonegebied.’
‘Kan ze dat leven niet beter opgeven, nu ze kinderen heeft om voor te zorgen?’
‘Misschien heeft ze dat wel gedaan, Andrea. Dane zegt dat ze na de bevalling helemaal veranderd is. Ze heeft met tranen in de ogen van haar drieling afscheid genomen.’
‘Ze had toch kunnen blijven, Liese.’
‘Dat kon ze niet, Andrea. De Volkors zouden haar gearresteerd hebben en dan hadden ze de kinderen ook in handen, waardoor ze haar zouden kunnen dwingen om nog ergere dingen te doen.’
‘Daar zou je weleens gelijk in kunnen hebben? Die Volkors kennen geen medelijden. Wie hun in de weg staat of niet meewerkt, doden ze.’
‘Je mag hen niet zo.’
‘Nee, dan sta ik nog liever oog in oog met Sorane Cobanon. De zwarte ogen van de Volkors jagen mij angst aan.’
‘Mij ook, Andrea. Maar ze zijn er nu eenmaal.’
‘Ik kan beter eens naar de kinderen gaan kijken, anders doe ik mijn werk niet goed, Liese.’
Liese knikt glimlachend.
‘Je zal je over een tijdje wel thuis voelen, Andrea. En misschien mag je hun moeder wel als je haar ontmoet.’
Andrea glimlacht even, terwijl ze naar de lift toestapt.
‘Dat betwijfel ik sterk, Liese,’ zegt ze nog voor ze instapt.
‘Wij horen beide bij de amazones, Andrea.’
‘Jij misschien, maar ik niet echt. Mijn moeder was een amazone, maar dat is ook alles wat mij met die vrouwenstammen verbindt.’
‘Ik denk dat je meer amazone bent dan je zelf wil toegeven.’
Vind-ik-leuk Aan het laden...