7. Ta’lan-tin

De volgende dag, tegen de middag, staren Sorane, Jouna en Aenon naar de kust, waar het water het strand oprolt en zich uiteindelijk terugtrekt. Op ongeveer tweehonderd meter links van de plaats waar ze staan is een midden groot vissersdorp.
‘Hoe geraken we daar waar we moeten zijn?’ vraagt Aenon.
‘Dat is geen probleem, vrienden. Een van die vissers weet hoe hij er naartoe moet. Hij is geen echte visser, maar een soort uitkijk. Volgens zijn gedachten is een van de acht die in verschillende dorpen op uitkijk staan.’
‘Waarom?’
‘Vermoedelijk om gevaar vroegtijdig op te merken.’
‘Wat doen we?’
‘Die man ontmoeten en hem overtuigen om ons naar Ta’lan-tin te brengen.’
‘Hopelijk slagen we daarin, Sorane. Anders zullen we naar de stad moeten zwemmen.’
De dorpelingen kijken vreemd op als ze de drie vreemdelingen zien naderen. Sommigen van hen grijpen hun speren en messen. Gelukkig spreken ze, op enkele kleine verschillen na, dezelfde taal als de Hom-jen.
‘Wij zijn vrienden,’ zegt Sorane.
Maar ze blijven haar maar aanstaren, terwijl enkele gewapende krijgers naderbij komen. Sorane legt als eerste haar speer en lang mes in het zand. Jouna en Aenon volgen haar voorbeeld. De krijgers blijven staan, met hun speer met de punt naar boven gericht. Tussen de hutten dagen drie mannen op. Een van hen loopt voor de twee anderen uit.
‘De hoofdman,’ fluistert Sorane.
Voor haar blijft de man staan.
‘Ik ben Kri-te, de hoofdman van de Rian. Wat is de reden van uw komst?’
Sorane wijst naar haar vrienden en zegt:
‘Aenon, Deno, Jouna en mijn naam is Sorane. Wat zijn de Rian?’
‘Wij, die in het dorp wonen. Wat willen jullie hier?’
‘Een boot kopen?’
De man kijkt even in de ogen van de roodharige. Dan knikt hij even en geeft een teken. Alleen de twee krijgers die hem vergezelden blijven achter hem staan. De andere dorpsbewoners nemen hun normale taken weer op.
‘Waarom hebben jullie een boot nodig. Willen jullie vissen?’
‘Nee, Kri-te. Onze weg leidt ons naar daar,’ zegt Sorane en wijst naar de zee.
Even schrikt de hoofdman.
‘Onze boten zijn niet gemaakt om ver van de kust te varen. Alleen de twee boten van Ovarnen kunnen ver het water op.’
‘Kan ik Ovarnen spreken?’
‘Pas als hij terug is. Morgen tegen de middag wordt hij verwacht.’
‘Is hij een visser?’
‘Nee, hij gaat op verschillende tijdstippen een paar dagen op onderzoek. Telkens komt hij terug met speciale voorraden, die onze stamleden helpen als ze ziek zijn.’
‘Mogen we in het dorp blijven, hoofdman?’
De man kijkt haar even aan en dan Jouna en Aenon. Dan knikt hij.
‘Neem jullie wapens mee, Sorane. Soms hebben we ze nodig. Zelfs in het dorp is het leven gevaarlijk. In de maanden van korte dagen proberen kleine, maar gevaarlijke, roofdieren soms in het dorp te raken op zoek naar eten en prooien. Vele Rians zijn tijdens die aanvallen in het dorp omgekomen.’
Die nacht scant Sorane verschillende keren de omgeving van de hut en ook het dorp. Plots vangt ze gedachten van vreemden op, maar die bevinden zich in de lucht. Als ze de hut verlaat merkt ze een vreemd licht op, dat door de lucht raast in de richting van de open zee. Uit de gedachten van enkele inzittenden kan ze echter niets opmaken. Ze denken allen aan hun meesteres, Jakira, en hun dagelijks leven. Een piloot is niet aan boord. 
‘Dat toestel wordt door een computer bestuurd. Toch vermoed ik dat ze naar Ta’lan-tin terugkeren,’ denkt Sorane.
Even kijkt ze nog om zich heen, dan keert ze terug in de hut. Na een blik op haar beide vrienden, gaat ze op haar bed zitten. Maar haar gedachten verlaten opnieuw de hut en houden de omgeving in het oog. Toch mist ze het naderend vaartuig, dat in de nabijheid van de kust op weg is naar het dorp.
Als de boot de houten aanlegsteiger voor het strand bereikt, hoort ze stemmen van enkele dorpsbewoners. Als ze rechtstaat, merkt ze dat Aenon zich opricht.
‘Ons vervoer is aangekomen, Aenon. Je kan onze slapende vriendin best even wekken.’
Als Aenon zich over de Jouna buigt, stelt hij verschrikt vast, dat onder het laken een kussen opgerold is.
‘Ik vrees dat je mijn kussen nooit wakker zal krijgen, lieve schat.’
Verschrikt kijkt hij om en glimlacht dan.
‘Je kussen is wel zachter dan jij, lieve schat,’ zegt hij lachend.
‘Herinner me daar alstublieft aan, als we nog eens trainen. Misschien kan ik je dat laten zien hoe zacht ik ben. Maar kom achteraf niet klagen over blauwe plekken.’
‘Dan heb ik een dokteres om ze te verzorgen, schat,’ kaatst hij, met een glimlach terug.
‘Plagen scherp je zintuigen, Jouna, maar overdrijft niet.’
‘Ik plaag niet, Sorane. Als Aenon blauwe plekken wil, dan wil ik hem die met plezier bezorgen.’
Sorane glimlacht even.
‘Kom, we gaan onze nieuwe vriend eens begroeten.’
Maar als ze buiten komen zien ze de man op een paar passen van hen. Naast hem staan gewapende krijgers.
‘Wie zijn jullie? En ik wil een eerlijk antwoordt.’
‘U bent Ovarnen. Mijn naam is Sorane, zoals als je al wel zult weten. Ik, Deno en Jouna en haar vriend Aenon willen naar Ta’lan-tin.’
De man slikt even.
‘Naar Ta’lan-tin. Dat is een plaats waar jullie beter wegblijven. Inboorlingen hebben daar niets te zoeken.’
‘En diegenen die ontvoerd werden dan?’
‘Daar weet ik niets van? Ik doe hier alleen onderzoek naar levensgewoonten van verschillende stammen.’
‘Misschien kan je mijn stam dan eens komen bezoeken op Enuron,’ zegt Sorane in het Enuroons.
‘Enuron. Zij jullie dan geen…’
‘Nee, Ovarnen. Mijn volledige naam is Sorane Cobanon. Misschien heb je al van mij gehoord?’
‘Ergens komt je naam me wel bekend voor. Maar dat is voor later, nu ik wil eerst met jullie praten.’
Dan kijkt hij naar een inboorling.
‘Kri-te. Ik vertrouw hen voorlopig. Maar ik wil meer van hen weten.’
‘Dan kunnen mijn mensen de nieuwe voorraden opbergen.’
Ovarnen knikt even.
Sorane stapt opzij en laat Ovarnen als eerste de hut in. Als hij zich omdraait, schrikt hij. De drie Enuronen zijn plots niets meer in primitieve kleding gekleed Ze dragen alle drie een vreemde ijsgroenkleurige kledij. Het lijkt wel een uniform.
‘Dus je sprak de waarheid, Sorane. Jullie zijn dus echt geen inboorlingen.’
‘Net zomin als jij, Ovarnen. Jij komt van de stad.’
‘Dat is juist. Maar ik wil weten wat jullie daar te zoeken hebben.’
‘Het schrijn onder de centrale tempel?’
‘Wat wil je daar? Denk je dat het schrijn je zal herkennen, Sorane Cobanon?’
‘Misschien. Je weet dat iedereen zijn kans mag zwever?’
‘Ja, maar dat slaat op bewoners van Ta’lan-tin. Niet op vreemden?’
‘Dat klopt niet helemaal, Ovarnen. Het slaat op allen, die met een toelating Ta’lan-tin betreden.’
‘En heb je die?’
‘Nog niet, maar jij gaat me die geven.’
‘Ik?’
‘Ja, want ik heb gegevens die de veiligheid van de stad bedreigen.’
‘Onze veiligheid bedreigen?’
‘Weten jullie wat er Enuron gaande is?’
‘Voor een deel. Een zekere Aqunok heeft zijn misdaad loopbaan geruild voor politieke macht.’
‘Dat klopt, Ovarnen. Maar hij is maar een pion in de plannen van Jakira.’
‘Die blondine kennen we, Sorane. Ze heeft ooit bij de amazones als de verhevene bekendgestaan. Tot ze gedood werd. Maar het zullen wel geruchten geweest, die niet op waarheid berusten. Die Jakira steunt Aqunok in zijn strijd voor de macht. Zij beheerst nu vier ruimtesectoren.’
‘Dat zie je verkeerd, Ovarnen. De echte Jakira is werkelijk gestorven. Degene die u bedoeld is een kloon en die wil macht.
‘En dan, Sorane. Kloon of niet. Ze kan ons niet veel schelen. Zij heeft hier zeker geen toegang.’
‘Het spijt me, Ovarnen. Aanhangers van Jakira bevinden zich al in Ta’lan-tin. Zij ontvoeren inboorlingen en vervoeren ze naar ergens op Enuron.’
Met een verbaasde blik scant hij Sorane, zonder dat ze het merkt, maar hij geraakt niet tot bij haar gedachten.
‘Heb je daar bewijzen van?’ vraagt hij dan maar.
‘Als je mijn gedachten onopgemerkt wil scannen, dan moet je voorzichtiger zijn en een veel krachtiger telepaat.’
‘Zoals jij, Sorane.’
‘Ik kan mijn gedachten bijna perfect afschermen, Ovarnen. Ook mijn vrienden kunnen dat.’
‘Als het waar is wat jij beweert, dan moet de Otrin dat weten. Daarom zal ik jullie naar de stad brengen. Alleen niet langs de gewone weg.’
‘Ben je dan zo belangrijk, Ovarnen?’
‘Dat klopt. Ik ben een geheim agent. Het is mijn taak om vreemde verdwijningen te onderzoeken. Maar nu vermoed ik dat jullie achter dezelfde aanzitten. Er doken geruchten op dat er mensen van ons waren, die na een verkenning soms terugkeerden met vreemde gevangenen. Daarom werd ik samen met acht anderen erop uitgestuurd om die geruchten na te gaan. Ieder van ons kreeg een sector toegewezen, waarin we moesten opereren.’
‘Ik weet niet of de daders vreemden zijn, Ovarnen. Misschien zijn het mensen van jullie die in haar macht zijn of ze worden gedwongen. Ik zou alleen graag waar ze al die vrouwen voor nodig hebben.’
‘Vrouwen?’
‘Ja, op weg hierheen ontmoeten we twee stammen, die vroeger vijanden waren, maar ik slaagde erin om hen te laten samenwerken, want ze hebben elkaar nodig. Beide stammen verloren bijna twee/derde van hun vrouwen, als gevolg van aanvallen van vreemde vliegende wezens, zoals zij het noemen.’
Even kijkt Ovarnen naar de grond. Dan zegt hij knikkend:
‘Zodra de voorraden uitgeladen zijn, vertrekken we. Zie dat jullie klaar zijn. Maar vergeet niet dat als het maar een verhaaltje is om in Ta’lan-tin te raken, dan zullen jullie de stad nooit meer verlaten.’
‘Weet je wat een esper is, Ovarnen?’
‘Dat weet ik zeker. Al noemen ze dit in Ta’lan-tin. Meta’s. Maar er zijn niet veel menselijke wezens die die gaven meester zijn. En diegene die het wel zijn, werken voor de leiding. Zij hebben de taak espers die zich verborgen houden op te sporen.’
‘En als ze die vinden?’
‘Dan krijgen ze de keuze om dienst te nemen. Weigeren ze dan worden ze opgesloten. Daarna krijgen ze een special product ingespoten, dat hun gaven afgeschermd, waardoor ze er niet meer bewust van zijn.’
‘Jakira is een zeer machtige Esper, Ovarnen. En zij wil macht. Denk jij dat ze Ta’lan-tin links zal laten liggen. Ik heb ergens een vermoeden dat haar mensen hier al actief zijn  Ik denk het beter zou zijn om de toekomstige Espers niet meer te behandelen, maar hen voor jullie verdediging te gebruiken. Want Jakira zal ooit komen.’
‘Dat zal haar ondergang zijn, Sorane.’
Even glimlacht ze. 
‘Ik vrees dat jullie zonder hulp geen enkele kans hebben om haar zelfs maar tegen te houden. Weten jullie wat een Volkor is?’
‘Nee, moet dat dan.’
‘Ik denk van wel. Volkor s zijn mensachtigen die door een symbiont beheerst worden. Ze zijn genadeloos en gehoorzamen alleen de machtige voor wie ze zelfs hun leven willen geven.’
Even kijkt Ovarnen Sorane verbaasd aan. Dan zegt hij:
‘Ik zal jullie drie brengen, Sorane. Maar als zou blijken dat jullie voor haar werken, dan krijgen jullie geen enkele kans om dat na te vertellen.’
‘Zover zal het niet komen, Ovarnen. Ik heb maar een doel, het schrijn. Daar hoop ik te vinden wat ik zoek.’
‘Wat?’
‘De weg naar Delos.’
‘Delos. Haha, Sorane dat is een fabeltje. Velen hebben hun zoektocht met de dood moeten bekopen.’
‘Toch moet ik die weg gaan, Ovarnen.’
Even kijkt de man haar in de ogen en dan even naar Sorane’s drie gezellen. Dan knikt hij. 
‘Ik zal jullie brengen en jullie verzoek steunen.’
Vier uur later vertrek de kleine boot, met acht mensen aan boord. Ovarnen laat koers zetten naar open zee. Maar zodra ze buiten het zicht van het strand zijn, verandert de boot van vorm en verhoogt zijn snelheid. Het is nu een speedboot die zeer grote snelheden kan halen. Iets meer dan een uur later vermindert de snelheid. Tegen zeer lage snelheid bewegen ze verder, tot ze plots doorheen een onzichtbare barrière varen.
Voor de ogen van de inzittenden verschijnt een grote stad. Die in cirkelvorm gebouwd is. Zes verschillende cirkels, die telkens groter worden, zijn door vier landwegen met elkaar verbonden. In het midden is een centrale cirkel.
‘Je vermoeden is juist Sorane. De middelste cirkel is het centrum van Ta’lan-tin. Daar zetelt de regent.’
Even kijkt Sorane naar de man, maar richt dan haar blik weer op de prachtige stad. De belangrijkste gebouwen hebben de vorm van een piramide. Van en naar de meeste gebouwen lopen half doorzichtige energiebanen, waar over vele voertuigen voor het vervoer zorgen. 
Als ze de stad tot op vijftig meter genaderd zijn, merkt Sorane en beide anderen op dat de boot van vorm verandert. Het toestel zweeft boven het water tot een energiebaan vanop de rand van de stad naar het toestel toeschiet. Zodra ze eroverheen zweven, lijkt het toestel erdoor vastgegrepen worden.
‘Dat is normaal, Sorane. Zo kan geen enkel toestel van de baan afraken.’
‘Waar breng je ons heen?’
‘Het centrale deel. Daar huist de raad. Alleen zij kunnen jullie de toestemming geven om hier te verblijven. Hopelijk krijgen jullie toestemming, want anders worden jullie drie naar de laagste klassen gebracht. Daar zullen jullie de rest van jullie leven moeten doorbrengen. Maar zij hebben geen enkele toegang tot de piramides en enkele andere belangrijke gebouwen.’
‘Dat zal ooit moeten veranderen, Ovarnen.’
‘Ik denk niet dat gewenst zou zijn, Sorane. Of weet jij meer dan ik.’
‘Misschien wel. Maar zeker kan ik er niet van zijn.’
‘Dan vormen jullie een gevaar voor onze samenleving, Sorane.’
‘Wij willen maar een ding, Ovarnen. Het schrijn. Wat jij ook mag denken.’
‘We zullen zien. Het is aan de raad om over jullie lot te beslissen. Ik vermoed echter dat ik je voor niets naar hier gebracht heb.’
‘Breng ons maar naar de raad.’
‘Dat kan ik nog niet, Sorane. Ik moet jullie een onderkomen toewijzen. Over twee dagen zijn alle raadsleden aanwezig. Dan kunnen jullie voorkomen.’
Sorane kijkt hem aan en knikt dan. Een paar minuten later nadert het toestel een van de zes kleinere piramiden, die de grotere omringen en land op het platform voor het gebouw. Sorane volgt als eerste Ovarnen als hij het toestel verlaat. Voor de grote poort van de piramide staan twee wachters links en twee rechts ervan. 
Ovarnen steekt zijn hand uit. Een van de wachters kijkt naar het 3D object, dat boven zijn hand zweeft. Het symbool herkent hij dadelijk.
‘Welkom, Her Ovarnen.’
Sorane kijkt naar de rug van Ovarnen en fronst haar voorhoofd even. Dan volgen ze de man naar binnen. Als ze een uurtje later eindelijk alleen zijn in hun vertrekken, kijkt Jouna Sorane afwachtend aan.
‘Wat nu? Zullen we toegang krijgen tot het schrijn?’
‘Dat is niet nodig, Jouna. Ik heb de raadzaal gescand. Deze stad is veel ouder dan de tegenwoordige bewoners denken. Ze is gebouwd ten tijd van Megan, die nu deel van mij uitmaakt.’
‘Megan. Bedoel je de machtige Megan?’
‘Ja, Aenon. Die bedoel ik. Deze stad vertegenwoordigt een macht, die niet in handen van Jakira mag vallen. Ik kwam voor het schrijn, maar nu staat er plots meer op het spel.’
‘Is deze stad dan zo belangrijk, Sorane?’
‘Uit de herinneringen van Megan blijkt dat ze zeer belangrijk is, maar meer kan ik nog niet te weten komen. Toch heb ik het gevoel dat ik alles moet doen om deze stad uit Jakira’s handen te houden.’
‘Dat gaat niet eenvoudig zijn, Sorane.’
Even wendt Sorane haar hoofd naar Aenon en knikt dan:
‘Ooit zat Megan in het bestuur van de stad. Misschien wordt ze door de kunstmatige intelligentie nog steeds herkent.’
‘Ik hoop het dan maar, Sorane. Anders zou het oorspronkelijk plan in gevaar kunnen komen.’
Even glimlacht Sorane, voor ze zich concentreert. Haar beide vrienden schrikken even als een tweede gedaante naast hun vriendin gevormd wordt.
‘Niet zo verbaasd, Jouna. Ik maak nu deel uit van Sorane hier. Maar ik kan als ik het nodig vind ook zelfstandig opereren,’ zegt Megan.
Op hetzelfde moment is ze verdwenen. De volgende dag tegen de middag komt Ovarnen binnen.
‘De raad verwacht jullie.’
Even later volgen onze drie vrienden de man naar een overbrenger. Een paar minuten later materialiseren ze in de grote piramide. Ze staan voor zes gewapende mannen en vrouwen. Maar ze hebben hun wapens in hun holsters.
‘Ze dienen als bescherming, vrienden.’
‘Ik zou eerder zeggen bewakers, Ovarnen.’
Even weet de man niet wat te zeggen, maar ze heeft gelijk. Het zijn bewakers, die dadelijk moeten doden als een van deze vier een verdachte beweging maken.
‘Ze mogen blijven, als de raad zich daar veiliger bij voelt, Ovarnen. Maar als een van deze bewakers zijn wapen op een van ons drieën durft richten, dan is dat zijn laatste daad.’
‘Ik vrees dat u zich een beetje misrekend hebt, Sorane. Zij behoren tot de elite.’
‘Wij komen in vrede, Ovarnen, dat zei ik al. Ik wil alleen het schrijn activeren.’
‘Dat weet ik, Sorane. Maar je moet weten, dat het gedeelte waarin het schrijn staat al uit oeroude tijden stamt. Niemand heeft het ooit kunnen activeren.’
‘Misschien is dat juist, Ovarnen. Maar ooit komt er iemand die het wel kan.’
‘Zoiets staat in de oude geschriften.  Het werd voor een machtige gebouwd. Haar naam zou Tara Niyanta zijn. En jij denkt werkelijk dat een van jullie dat kan.’
‘De naam heb ik al eens in geschriften opgemerkt. Meestal in verband met de naam Jinga. Alleen weet ik niet zeker of beiden dezelfde persoon zijn. Maar of ze lijken mij echt ooit bestaan te hebben.’
‘De meeste van onze geleerden zijn er zeker van, Sorane. Maar volgens de oude geschriften is die Jinga niet meer diegene die ze ooit was.’
‘Wat bedoel je?’
‘Ze werd als een soort straf verschillende delen gesplitst. Maar we weten uit de gegevens waar we toegang toe hebben, dat ze zich ooit weer zal samenvoegen met de verloren delen.’
‘Daar ben ik van op de hoogte.’
‘Hebt u daar weet van?’
‘Ook op Enuron zijn er oude geschriften gevonden, Ovarnen.’
‘In onze geschriften wordt verschillende malen vermeld dat de machtige Jinga in negen delen uit elkaar viel. Staat er in jullie geschriften meer over deze geheimzinnige machtige?’
‘Dat weet ik niet, Ovarnen. Misschien gaat het verhaal over de negen delen over iemand of iets anders,’ zegt Sorane.
‘In de geschriften die Ovarnen bedoelt, moet meer staan over de negen delen. En een paar van die delen heb ik vermoedelijk in me,’ denkt ze.
‘Dat zou kunnen, Sorane. Spijtig genoeg kan ik u geen toestemming geven om de geschriften te bestuderen.’
‘Daar ontbreekt me ook de tijd voor, Ovarnen.’
Even kijkt de man haar nadenkend aan.
‘We zullen zien. Ik zal jullie naar de raad brengen.’
Even kijkt Sorane met een glimlach naar de bewakers.
‘Vergeet mijn woorden niet. Hef je wapen tegen een van ons en je zal wensen dat je nooit geboren bent.’
De vier kijken alleen maar naar Ovarnen en lijken geen gevoel te hebben. Maar voor Sorane zijn hun gedachten een open boek. Het zijn krachtige espers. Alle vier vermoeden ze dat Sorane gevaarlijker is dan ze eruitziet, want ze kunnen haar niet scannen.
Een uurtje later staan onze vrienden in het midden van een cirkelvormig tribune die omgeven is door elf raadsleden. De leiders van de stad staan ongeveer twee meter boven de vloer naar hen te kijken. Zes van hen zijn vrouwen.  De vier bewakers staan tegen de wand van de cirkel op de vier hoeken van een vierkant. Ze kijken naar de Sorane en beide anderen, die achter Ovarnen staan. Hun wapen wijst naar de vloer.
Ovarnen stapt op een platform dat dadelijk omhoog zweeft. Door een uitsparing gaat hij de tribune op en neemt plaats als twaalfde lid.
‘U bent dus veel belangrijker, dan u ons liet geloven, Ovarnen.’
‘Juist, Sorane. Di Ovarnen maakt deel uit van de raad. Wij zullen over uw verzoek beraden.’
‘Niet nodig, Di Nonvon. Het schrijn heeft mij herkent en is geactiveerd.’
‘Dat is onmogelijk?’ stamelt Nonvon.
Maar op het scherm voor hun ogen zien ze de nieuwe gegevens stroom verschijnen.
‘Gebieder aanwezig. Bevel DS101 van kracht,’ zegt een stem plots.
‘Wat is bevel DS101?’ vraagt Sorane.
‘Alle onbevoegden worden onschadelijk gemaakt.’
‘Wie zijn de onbevoegden?’ vraag Sorane snel.
‘Levende wezens behalve u, de gebieder en de oorspronkelijke bewoners.’
‘Stop. Ik, als gebieder, herroep Bevel DS101. De tegenwoordige bewoners krijgen van mij  toegang tot de stad. Alleen vreemden, die, niet tot het volk dat deze stad al voor honderden jaren bewoond, moeten opgespoord en naar een beveiligde zone getransporteerd worden,’ zegt Sorane bevelend.
Even is het stil. 
‘Bevel DS101 ingetrokken, gebieder. Nieuw bevel word uitgevoerd.’
Ovarnen staart Sorane met verschrikte ogen aan. Maar zij zend telepathisch de door haar gewenste en gescande gedachte patronen door. Op verschillende plaatsen van de stad verdwijnen levende wezens en die materialiseren in een speciale ruimte aan de rand van de stad. In deze ruimte staat een klein aantal opgeslagen goederen. Anderen komen in een hangar ernaast terecht. Dit zijn alleen ontvoerde inboorlingen van verschillende stammen, die op de derde primitieve planeet leven. Zij kijken van angst om zich heen, maar ze zien hun bewakers nergens meer.
‘Zo dat is opgeklaard,’ zegt Sorane kalm en kijkt om zich heen. De raadsleden staren haar nog steeds ontsteld aan.
‘Ik kom in vrede, zoals ik al zei Ovarnen. Ik, de gebieder, geef jullie het recht om in deze stad te blijven wonen, maar ik raad jullie aan om al uw onderzoekers terug te roepen.’
‘Waarom dan? Zijn ze niet veilig meer?’ vraagt een van de vrouwen.
‘Veilig wel, Do Kaylan. Maar ze zullen dan alleen moeten overleven. Ta’lan-tin mag niet in handen vallen van Jakira. Daarom wordt ze in de tijd verplaatst.’
‘In de tijd verplaatst? Is dat dan mogelijk?’
‘Met de techniek van het schrijn uit het verleden wel, Ovarnen.’
‘En ons volk dan?’
‘De stad heeft levende wezens nodig om te bestaan, raadsleden. Uw volk leeft al vele duizenden jaren in Ta’lan-tin. Dat kan zo blijven zolang jullie een vreedzame samenleving willen opbouwen.’
‘En als dat zou veranderen?’
Sorane kijkt de tweede vrouw die iets zegt, glimlachend aan:
‘Dan zal in Ta’lan-tin niemand meer aanwezig zijn, als ik terugkeer, Do Minian.’
‘Bent u een machtige?’
‘Misschien wel, maar ik wil niet dat iemand mij zo ziet of noemt. Alle levende wezens zijn gelijken, van waar ze ook afstammen of welk geloof ze ook aanbidden. Ik strijd te midden van mijn mensen, die in mij geloven. Ik geef misschien de bevelen, maar ik zie mezelf niet hoger of machtiger dan zij.’
‘Dan bent u dus niet gelijk aan de goden en godinnen die sommigen van onze mensen aanbidden.’
‘Sommige goden zijn verzinsels, Do Minian. Andere zijn levende wezens die verder geëvolueerd zijn en misschien als onsterfelijken aanbeden worden. Maar ook zij zijn maar levende wezens, zoals ieder van ons.’
Na haar woorden is het doodstil in de ruimte. Ze schrikken even als voor hen op de tribune een pentagon verschijnt. 
‘Ik vertrouw jullie allen, daarom geef ik jullie het recht om een Hypsoon te dragen. Tara, de identiteit van het schrijn zal jullie allen bijstaan als het nodig is. Maar zij zal oordelen over jullie taken.’
Verbaasd nemen ze het Pentagon op en bekijken het van alle kanten. Op hetzelfde moment horen ze allen de vreemde stem zeggen:
‘Druk mij achteraan tegen je hals zodat ik mij kan aanpassen en activeren.’
De ene voert al sneller uit dan de andere, maar als de laatste het voelt veranderen, merkt hij ook dat een mooie roodharige vrouw in het midden gevormd wordt.
‘Mijn naam is Tara. Mijn gebieder vertrouwt jullie allen. Als het nodig is zal ik aan ieder van jullie verschijnen.’
Dan begint ze langzaam weer te vervagen. Verbaasd kijken de twaalf raadsleden waar ze stond.
‘Ovarnen en jij ook Heysa, kom naast mij staan,’ horen ze de stem van Sorane zeggen. 
Beide laten zich met hun platform naar de vloer toe zweven en staan even later voor Sorane. Voor ze iets kunnen zeggen dematerialiseren ze.
Sorane, Jouna, Aenon en beide Ta’lanen worden in de zaal van het schrijn weer stoffelijk. Verbaasd kijken ze om zich heen. Buiten het schrijn is er niets zichtbaar aanwezig in de pentagon vormige ruimte. Sorane stapt op het schrijn toe en dat verandert langzaam in een soort zetel, met twee armleuningen. Even aarzelt ze, maar dan neemt ze erin plaats.
‘Welkom, gebieder,’ zegt Tara, terwijl ze weer gevormd wordt.
Op hetzelfde moment wordt Sorane in een licht blauw bijna doorzichtig energieveld gehuld. Dan schuift een blauw schijf, met een dikte van een paar millimeter, die de vorm van het veld heeft, van boven naar beneden door haar lichaam.
‘Gebieder niet volledig,’ hoort ze de telepathische stem van Tara zeggen.
‘Dat weet ik, Tara. Ik mis nog twee delen.’
‘Dan kan ik u niet dienen, Sorane.’
‘Ik wil alleen uw hulp, Tara. Mijn weg leidt naar Delos.’
‘Mogelijk, maar u bent pas de gebieder als u volledig samengevloeid bent.’
‘Dat weet ik. Nu besta ik uit zeven delen, Tara. Maar als ik mijn lichaam niet kan stabiliseren, dan vallen deze delen weer uit elkaar.’
Even zegt Tara niets.
‘Verklaring voldoende, Sorane. De regels, volgens welke ik besta, staan mij toe om u te helpen. Als mijn evenbeeld in controle centrum op Delos je herkent, dan krijgt u de nodige volmachten.’
‘Hoe bereik ik Delos?’
‘Alleen op de basis onder Mogwan is een overbrenger verbinding met de Tiren. Dat schip is het enige dat u naar Yharven kan brengen.’
‘Is er een basis in Mogwan?’
‘Ja, diep onder de grond. In het midden van het sportstadion, is er een plek waar een overbrengersveld geactiveerd kan worden. Als u daar in de buurt komt zal u dadelijk naar de basis over gestraald worden. Maar alleen u hebt daar voorlopig toegang.’
‘Dat is nog niet zolang geleden gebouwd? Hoe is dat mogelijk?’
‘Ik volg u al vanaf het moment dat u weer uit de dood opstond, Sorane. Uw handelswijze met uw volgelingen, zoals Jouna, de verpleegster, Raya, de agente en nog een paar anderen, werd beoordeeld. Dat samen lag aan de grondslag om u hier te helpen.’
‘Weet je dan alles van mij, Tara?’
‘Niet alles, maar wel veel.’
‘Wil je mijn plan uitvoeren om de stad veilig te stellen?’
‘Dat is al in uitvoering, Sorane. Maar de tijdovergang zal ver in de toekomst liggen. Ik weet niet of u hier ooit zult terugkeren.’
‘Dat zal later wel blijken, Tara. Misschien in deze gedaante of in een anderen, toch zal ik ooit terugkeren.’
‘En Yharven. Wat is daar?’
‘Een schrijn, Sorane. Maar niet zoals hier. U heeft de twaalf amazonezwaarden nodig om Delos te bereiken. Als die in hun houders geplaatst worden, dan wordt de verbinding met Delos geactiveerd.’
‘Niemand weet waar het twaalfde amazonezwaard is, Tara. De stam verdween ooit en niemand vond nog een spoor van hen.’
Even hoort Sorane niets, maar dan is Tara er weer.
‘Op de planeet die jullie Enuron noemen is een tempel nabij de stad Vovnen. Daar is het twaalfde zwaard te vinden. Als het zwaard door een koningin geactiveerd word, dan kan je het tot jou roepen.’
‘Dan moet ik alleen een koningin zien te vinden.’
‘Ik denk dat zij een van je volgelingen zal woorden, Sorane. Haar weg is door mij voorbestemd. Ze weet het alleen niet.’
‘Wie is het?’
‘Als je haar ontmoet, dan zal je het weten. Meer kan ik niet zeggen, Sorane. Ik begeleid haar tot de tijd gekomen is.’
‘Vertrouw je haar dan?’
‘Zeker. Ik volg haar en haar moeder al van voor haar geboorte. Vele koninginnen heb ik gedurende de vele jaren dat ik besta gevolgd. Zelfs Jakira en haar vrienden volgde ik soms. Voor een deel is dat aan de amazones te danken, want zij bouwden tempels voor de verhevene, zoals Jakira door hen genoemd werd.’
‘Dan zal je het wel druk gehad hebben, Tara.’
‘Ik heb tijd genoeg, Sorane. Ik besta al vele miljoenen jaren. Maar voor jou is er weinig tijd. Jij moet je weg verderzetten.’
Sorane knikt even. 
‘Nog een vraagje, Tara.’
‘Stel maar, gebieder.’
‘Scan jij ook de stad?’
‘Zeker, Sorane. Bijna dagelijks. Ik moet op de hoogte blijven van wat er gebeurd. Daardoor was ik ook op de hoogte van je komst, van het moment dat je een voet op de bodem van Ta’lan-tin zette.
‘Heb je ook beelden van de aanhangers van Jakira?’
‘Niet dat ik weet. Maar ik vermoed dat je verdachte of vreemde gedragingen bedoeld. Daar heb ik wel beelden van.’ 
Dan laat Tara het grote scherm opflikkeren en de eerste beelden van vreemde dingen worden getoond.
Ze zien enkele mannen en vrouwen in op een vliegtuig lijkend toestel stappen.
‘Dat is een transport toestel van het type Vimana,’ zegt Ovarnen.
‘Twee van die vreemden bevinden zich bij de groep die ik in een hangar samenbracht. Maar de drie anderen die moeten zich nog in de stad bevinden.’
‘Die moet ik laten opsporen, Sorane. Anders vormen ze een gevaar voor onze veiligheid.’
‘Daar heb je gelijk in, Ovarnen. Maar dat is een taak die jij en Heysa moeten uitvoeren.’
Heysa knikt.
‘We zullen hen vinden, Sorane.’
‘Anya zal jullie helpen en beschermen, Heysa.’
‘Anya, Wie is…’ 
Maar Sorane kijkt alweer naar de beelden. Plots ziet ze enkele Ta’laanse gevangenen van de vreemden.
‘Dat kan toch niet, Sorane,’ stamelt Ovarnen, als de vreemden hun gevangenen neerschieten.
‘Jakira kent geen genade en haar aanhangers ook niet, Ovarnen. Daarom moet ik de stad uit haar handen redden.’
Dan merkt Sorane iets op en zegt:
‘Hé. Tara. Draai dat even terug.’
Tara laat de beelden een paar secties terugspringen. Al na een aantal beelden knikt ze.
‘Ik had het dus toch juist opgemerkt. Tlo, de zus van Nin-Tlu leeft nog.’
Op het scherm zien ze dat de kines-vrouw, en vier kines-mannen en twee vrouwen, die in hun nabijheid blijven, maar tot een ander ras behoren vooruit geduwd worden. Samen met een dertigtal andere inboorlingen worden ze aan boord van een schip gebracht.
‘Wie zijn die twee vreemde vrouwen? Ze lijken me inboorlingen, maar ze hebben een groene huidskleur.’
Even zegt Tara niets.
‘Volgens de databanken van opgeslagen gesprekken, noemen ze zich Kli en Klo. Maar of dat hun echte namen zijn, weet ik niet. Ze zijn veel intelligenter dan de inboorlingen. Mijn gegevens zijn ontoereikend om meer over hun herkomst mede te delen.’
‘Weet je ook waar ze haar heen brengen?’
‘Volgens enkele opgevangen gesprekken. Vermoedelijk naar de planeet Ganronan.’
‘Weet je waar die zich bevindt?’
‘Nee, dat niet. Maar het moet ver van Enuron zijn.’
Sorane knikt.
‘Ooit zullen we hen vinden, daar ben ik zeker van.’
‘Zodra de verbinding met het controlecentrum hersteld is, heb ik meer mogelijkheden om je daarbij te helpen.’
‘Hoe moet dat gebeuren, Tara? Jij die over een superieure techniek beschikt moet dat toch kunnen.’
‘De techniek die ik beheers is niet voldoende. Delos kan alleen volledig operationeel worden als de gebieder haar taak opneemt.’
‘Overschat je mij niet, Tara. Ik ben ook maar een gewoon menselijke wezen.’
‘Je identiteit is veel meer dan dat, Sorane. Eens zal je weer diegene zijn die je ooit was.’
‘Zal het controlecentrum mij als gebieder herkennen, Tara.’
‘Niet voldoende gegevens, Sorane’, zegt Tara, terwijl ze het veld om het schrijn opheft. 
Even blijft Sorane nog zitten en kijkt om zich heen. Als ze weer opstaat, richt ze zich tot beide verbaasd kijkende Ta’lanen.
‘Zo, vrienden. Dat is opgeklaard. Ik en mijn vrienden moeten jullie verlaten, Ovarnen.’
De man knikt even.
‘Jullie beiden hebben toegang tot deze ruimte.’
‘Waarom wij beiden, Sorane?’ vraagt de vrouw.
‘Ik ben een telepate, Heysa. Ovarnen is je man. En ik vertrouw jullie allebei’
Even kijkt de vrouw naar Ovarnen, die glimlacht.
‘Of hij nog lang mijn man zal blijven, dat moet nog blijken. Wie geheimen voor een geliefde heeft, is die wel te vertrouwen?’ zegt Heysa.
‘Je man wist niets van mijn gave, Heysa. Hij had wel een vermoeden, maar meer ook niet. Ik weet echter dat hij van jou houdt. Alleen wil hij graag een kindje, iets dat jij altijd probeert te ontwijken.’
‘Ik heb mijn taken, Sorane. Ik heb geen tijd voor kinderen.’
‘Misschien denk je daar over paar duizend jaar anders over, Heysa.’
‘E..en pa..ar duiz..zend ja…,’ stamelt de Ta’laanse.
‘Vraag Tara en Anya om uitleg, maar schrik niet te veel.’
Dan verbreekt Sorane het telepathisch contact met Heysa en richt zich tot Ovarnen.
‘Wij moeten gaan. Tara weet wat er moet gebeuren. Ik en mijn vrienden hier wensen jullie allen veel geluk. Misschien zien we elkaar ooit weet terug.’
Ovarnen geeft Sorane een hand en drukt die stevig.
‘Wij wensen jullie ook geluk, Sorane. Maar of we u ooit zullen terugzien, durf ik betwijfelen.’
‘Ik niet, Ovarnen. Zoals ik zei vraag het aan Anya of Tara. Hun antwoorden zullen jullie beiden verbazen.’
Zodra Sorane zijn hand loslaat zijn zij, Deno, Jouna en Aenon verdwenen. Maar ook de inboorlingen zijn er niet meer. Ieder van hen materialiseert in de buurt van de stam waar ze deel van uitmaken. Daar worden ze met verbazing ontvangen en begroet. Intussen kijken beide Ta’lanen naar de schermen en zien de omgeving van de Ta’lan-tin vervagen en plots is alles omheen de stad met snel wisselende kleuren omgeven. Op de plaats waar de stad ooit was niets meer te zien. Maar de legendes onder de bevolking zullen blijven en verder verteld worden.
Sorane bevindt zich intussen weer in Mogwan. Jouna en Aenon kijken haar afwachtend aan.
‘Wat nu, Sorane?’ vraagt Aenon.
‘Maar hoe moet ik erin slagen om Yharven te bereiken. Die planeet ligt in Amazonegebied. En dan heb ik ook nog de twaalf zwaarden van de koninginnen nodig. Hoe ga ik die kunnen bemachtigen,’ denkt ze.
Naast Sorane wordt een blondine opgebouwd, terwijl ze zich naar Sorane wendt.
‘Je kan de zwaarden tot jou roepen, Sorane. Ooit was ik de schenkster der zwaarden. En omdat ik deel van jou uitmaak, ben jij dat nu. Neem een zwaard vast en denk aan de andere Pentagons. Zo roep je hen en ze zullen verschijnen.’
‘Dank je, Jakira. Het zal echter niet zo eenvoudig zijn.’
‘Je zal jezelf moeten bewijzen, Sorane. Maar wij zullen je allemaal steunen.’
‘Die steun zal ik nodig hebben, Jakira. Alleen samen kunnen we ons lichaam voldoende stabiliseren tot we Delos bereiken.’
Sorane knikt even.
‘Ik hoop alleen dat we het halen, Jakira.’
‘Ik ook, want anders zullen er opnieuw jaren voorbijgaan, voor deze kans zich weer voordoet. Nu ben je een getrainde vrouw, maar wie zegt dat in een nieuw leven ook nog zal zijn. De vorige maal dat we met vier in een lichaam samen waren, werd het een catastrofe omdat onze krachten niet konden bundelen. Jouw identiteit ontbrak er toen aan, waardoor we lang geleden geen toegang tot de Tiren kregen.’
‘Waarom?’
‘Omdat jij de oorspronkelijke identiteit bent. Je mist alleen een paar delen, Sorane.’
‘Als ik het goed begrepen heb nog twee delen te kort.’
‘Dat klopt. Maar ooit zal jij weer uit een deel bestaan, daar ben ik zeker. We moeten alleen nog de anderen vinden.’
‘Wisten we maar wie en waar ze zich bevinden?’
‘Niemand van ons weet het. Maar we worden allen door Delos aangetrokken.’
‘Dan kunnen we beter onze weg verder zetten, Jakira.’
‘En dat moeten we samen doen tot we een geworden zijn,’ fluistert de blondine, terwijl haar lichaam in Sorane opgaat.
Haar beide vrienden staren haar verbaast aan.
‘Wie was dat? Je noemde haar Jakira, geloof ik? Ze komt me bekend voor, maar ik weet niet waarom.’
Sorane knikt naar Jouna en zegt:
‘Je weet dat ik uit verschillende delen, die elk een eigen leven geleden hebben, besta.’
Jouna knikt.
‘Dus die mooie blondine is een van hen,’ zegt Aenon met een glimlach.
Even krijgt hij een kwade blik van Jouna toegeworpen, maar dan ziet hij haar glimlachen.
‘We kunnen beter een beetje gaan rusten. Morgen wordt het tijd om naar die ondergrondse basis te gaan zoeken.’
Vele uren later komt de zon weer op en werpt haar gouden stralen over de kleine stad en het land eromheen. Als Sorane opstaat en naar beneden stapt, is Jouna al in de keuken.
‘Ook op, Sorane. Ik heb enkele broodjes klaar gemaakt.’
‘Dank je, Jouna. Is Aenon al op?’
‘Nee, nog niet. Mijn liefje slaapt nog denk ik.’
Sorane glimlacht als ze Aenon achter Jouna opmerkt.
‘Verkeerd geraden, lieve Jouna. Ik ben al een tijdje buiten om enkele rondjes te lopen,’ zegt Aenon lachend, terwijl hij Jouna omdraait en haar kust.
‘Ik ga eens proeven van die lekkere broodjes, lief koppeltje.’
‘Ik lust ook wel eentje,’ zegt Aenon, terwijl hij een verbaasde Jouna laat staan.
‘Is een broodje lekkerder dan ik, vriendje?’
‘Als je honger hebt wel, lieveling.’
‘Je kan beter ook iets eten, Jouna. Anders ga ik er alleen vandoor.’
‘Je hebt gelijk, Sorane. Ik was even vergeten dat jij dringend hulp nodig hebt. En al ben ik nu medisch specialiste, toch kan ik je niet helpen.’
‘Niemand kan dat, Jouna. Alleen op Delos kan ik geholpen worden.’
‘Dat heb je ons al gezegd, Sorane. Maar weet je ook waarom dat zo is?’
‘Nee, Deno. Dat hoop ik daar ook te weten te komen.’
Een paar uur later nadert het drietal het doel van Sorane. Maar als ze naar binnen willen stappen, staren ze plots in de loop van twee wapens, die twee mannen vasthouden.
‘Jij staat onder arrest Sorane Cobanon.’
‘Waarom?’ vraagt Jouna.
‘Zij is een gezochte huurmoordenares, mevrouw.’
‘Dat ben ik niet meer, agent. Vraag het aan jullie collega Erine Rand. Zij was erbij toen ik voor de rechtbank kwam en zoiets als vrijgesproken werd.’
‘Dan heeft het geen zin om je te arresteren, denk ik. Al waren we dat ook niet echt van plan,’ zegt de agent en drukt af.
De ene na de andere straal boort zich in het scherm dat Sorane omgeeft.
‘Aaachh, een gewone moordenaar dus,’ zegt Sorane met een glimlach.
‘Wat ben jij, moordenares?’ zegt de andere, terwijl hij achteruit wijkt.
‘Een mens zoals jij, man. Laat je wapen vallen.’
‘Dat haalt niets uit, roodje. Er zijn nog anderen en zij zoeken jullie nu alle drie.’
‘Loro heeft gelijk, Sorane. Om te ontkomen zullen de goden jullie moeten helpen.’
‘Goden zijn niet nodig, man,’ zegt Sorane bijna fluisterend, terwijl ze zich concentreert.
Een seconde later zijn de twee agenten alleen. Ze staren naar de plaats waar Sorane en beide anderen stonden.
‘Teleporteurs,’ fluistert een van hen.
‘Het hoofdkwartier. We moeten hen verwittigen. Naar de zwever.’
De twee haasten zich, maar voor ze de zwever bereiken, verdwijnt die in het niets. Even kijken ze elkaar aan.
‘We mo….,’ zegt een van de twee en kijkt weer naar de plaats waar hun zwever stond.
Maar dan staan ze ineens op een andere plaats.
‘Wat doen we hier, Loro?’
‘Die Sor…. Hé… wie was dat nu weer?’
‘Ze wordt gezocht.’
‘Heb jij haar gezien?’
‘Een tijdje geleden toonden ze beelden van haar op het nieuws?’
‘Ik had het gevoel dat ze met twee anderen voor ons stond.’
‘Je bent gek.’
‘Misschien wel, Loro.’
‘Toch is hier iets vreemds aan. Ik heb met mijn wapen op iets geschoten,’ zegt Loro, terwijl hij naar zijn wapen staart.
Sorane is intussen met beide anderen in het park tussen de bomen gematerialiseerd. 
‘Je zei dat teleportatie uitgesloten was, Sorane en nu…’
‘Dat is juist, vrienden. Als iemand het geregistreerd heeft, dan krijgen we verschillende van Jakira’s espers op onze hals.’
‘Het hangt er vanaf hoe belangrijk ze het vinden, Sorane.’
‘Voldoende,’ denk ik, ‘Er zijn er juist vier rondom het park opgedoken.’
‘Een tegen vier, Sorane. Kan je hen aan?’
‘Niet nodig, Aenon.’
‘Ze zoeken mij, maar het is niet onze sprong die hen hier gebracht heeft. Die agenten droegen een camera, waar we op te zien zijn,’ zegt Sorane, terwijl ze zich splitst. Drie andere Sorane’s lijken zich van haar lichaam los te maken. Twee van hen veranderen in Jouna en Aenon. Dan stapt het drietal tussen de bomen uit, het parkwegje bedekt met kiezelsteentjes op. Ze kraken onder hun voeten, terwijl ze naar de uitgang toestappen. De echte Sorane, Deno, Jouna en Aenon kijken hen na. De vier espers merken hun gedachte stromen dadelijk op en betreden het park. Langzaam naderen ze uit vier richtingen het drietal.
‘Halt, Sorane. Ontkomen kan je niet meer.’
De drie houden halt en kijken om zich heen. Ze zien de vier op enkele meter van hen staan. 
‘Je noemt mij, Sorane. Wie is zij?’ zegt de roodharige bijna fluisterend.
‘Jij bent Sorane Cobanon,’ zegt een van de twee vrouwelijk Espers.
‘Ik. Nee, vrouwtje, dat ben ik niet. Ik ben alleen een schaduw van diegene die ooit leefde en ooit wedergeboren zal worden.’
Dan glimlachen ze alle drie, terwijl twee van hen langzaam in Sorane transformeren. Dan stappen ze op elkaar toe en gaan in elkaar op, tot er een Sorane, die langzaam doorzichtig wordt, overblijft. De vier kijken verbaasd toe, tot Sorane helemaal in een klein puntje veranderd is. Dan is ook dat niet meer zichtbaar.
Sorane en haar drie vrienden bereiken intussen een groot gebouw en stappen naar binnen. Daar worden ze door de andere Sorane opgewacht. Beiden vloeien in elkaar voor de ogen van Jouna en Aenon. Deno is intussen op zijn hoede aan het rondkijken. Maar er is geen gevaar te zien.
Nog voor ze in elkaar volledig opgegaan zijn, dematerialiseren ze allen. Diep onder de grond vallen beide Sorane’s op de vloer. Jouna en Aenon kijken hen verbaasd aan. Deno schrikt als hij een stem dreigend hoort zeggen:
‘Onbevoegden, leg jullie wapens neer. Tenzij jullie willen dat ik jullie leven beëindig.’
Jouna staart even naar de roodharige vrouw die uit het niets opgebouwd werd.
‘Wij dragen geen wapens, Tara,’ zegt Aenon.
‘Hoe kennen jullie mijn naam en wie is deze tweeling?’
Jouna en Aenon kijken elkaar even aan.
‘Geef antwoordt of jullie leven wordt beëindigd.’
‘Wij hebben al een andere Tara ontmoet,’ zegt Deno
‘Een andere?’ fluistert de vrouw, terwijl ze haar hoofd even wendt.
‘O, nog een indringer,’ zegt ze.
Maar dan wordt haar aandacht getrokken door de beide Sorane’s die zich langzaam oprichten. Voor haar ogen verdwijnt de ene Sorane in de andere.
‘Wie ben jij?’
Sorane kijkt de kunstmatige gedaante in de ogen.
‘Sorane Cobanon,’ zegt ze.
Even zegt de gedaante niets.
‘Huurmoordenares van beroep. Wat heb je hier te zoeken?’ vraagt ze.
‘De weg naar de Tiren en Delos.’
‘Die weg zal je nooit kennen, Enuroonse.’
‘Yharven is mijn bestemming.’
‘Hoe weet jij…???’
‘Scan me, ik ben nog niet volledig, maar ik draag zeven identiteiten in me.’
Even wordt Sorane in een licht blauw veld gehuld. Als het verdwijnt, zegt de vrouw:
‘Welkom toekomstige gebieder.’
Even staart Sorane de vrouwelijke gedaante aan.
‘Wijs ons de weg naar de Tiren, Tara.’
‘Nee, Sorane. Niet op dit ogenblik. Jullie zijn mijn gasten, tot ik jullie roep.’
‘Gasten of gevangenen, Tara.’
‘Die beslissing laat ik aan jullie over. Jullie dragen allen een hypsoon. Dus laat Anya jullie je kamers wijzen. Morgen zal ik jullie de weg tonen.’
‘We gaan nu dadelijk, Tara.’
‘Alleen de gebieder kan mij bevelen geven, Sorane. En dat zal jij misschien ooit zijn. Op dit moment ben je dat zeker niet. Maar ik zal over je verzoek nadenken.’
Dan is Tara verdwenen. Zeer vroeg in de morgen wordt Tara in de kamers van onze vrienden opgebouwd.
‘Het is tijd,’ klinkt haar stem luid.
Jouna kijkt even naar de naakte rug van haar vriend, terwijl deze zijn kleding vormt. Dan laat ze zich op haar voeten uit het bed zakken. Dan kijkt ze Tara aan.
‘We zijn klaar, Tara.’
‘Nog niet echt, Jouna. Er zijn anderen aan boord van de Tiren. Je kan beter je kleding vormen.’
Even staart de jonge vrouw Tara verbaasd aan.
‘Sorane en Deno. Waar zijn….?’ vraagt Jouna, terwijl de stof om haar lichaam glijdt.
‘Volg me.’
Beide haasten zich achter Tara aan als ze de woonruimte verlaat. In de gang staat Sorane, samen met Deno, al te wachten en voegen zich bij hen.
Een paar minuten later betreden ze een ruimte met verschillende wandschermen. In het midden staan vijf sokkels van ongeveer 75 centimeter hoogte, elk op een hoek van een pentagon, dat op de vloer zichtbaar is.
‘Neem plaats voor een van de sokkels,’ zegt Tara. 
Als Aenon als laatste voor een sokkel gaat staan, licht deze als laatste dadelijk blauw op. Alle vier worden ze in een blauw veld omhuld, voor ze dematerialiseren.

Plaats een reactie