Half weg op het pad vraagt Aenon:
‘Kunnen we niet beter teleporteren, Sorane? Dan zijn we er sneller.’
‘Dat wil ik niet, Aenon. Ik wil dat ze zo lang mogelijk denken dat we reizende nomaden zijn, daarom blijven we ook deze kleding dragen. Ik denk dat we ongeveer zes dagen nodig hebben om de kust te bereiken. Maar ik weet intussen de juiste richting.’
‘Zes dagen door de wildernis, Sorane. Is dat niet te gevaarlijk?’
‘We kunnen alle drie op de hulp van Anya rekenen, Deno.’
‘Misschien kunnen jullie onze hulp wel gebruiken, Sorane,’ zegt een stem achter hen.
Zonder om te kijken zegt Sorane:
‘Daar zou ik jullie alle drie dankbaar voor zijn.’
Dan keert ze zich om naar de krijger die voor hen het pad opstapt. Ze herkent hem dadelijk.
‘Oc-dan, Jij hier,’ fluistert ze.
Ook de man en de vrouw die hem volgen, komen haar bekend voor. Ze glimlacht even als ze zich zijn naam herinnert. Ko-var, de broer van Ko-von en Lo-sary, zijn vrouw. Dan wendt ze zich tot de eerste:
‘Het is een gevaarlijk tocht, Oc-dan. En als we ons doel bereiken, dan zijn jullie maar met drie om terug te keren.’
‘Dat weten we, Sorane. Maar we kennen de gevaren deze wereld beter dan jullie.’
Even glimlacht de roodharige en knikt dan:
‘Misschien heb je gelijk. Met jullie hulp komen we misschien sneller vooruit.’
Oc-dan knikt ook even. Dan daalt het groepje verder af langs het pad. Plots merkt Jouna op dat twee Ski-rils hen volgen.
‘Nog meer beschermers, Ko-var,’ zegt ze met een glimlach naar de krijger die rechts van haar loopt.
Die knikt alleen maar, want hij beseft dat ze hun twee dieren nodig zullen hebben om het doel te bereiken. Beneden wijst Sorane de juiste richting waarheen ze moeten.
‘Dan moeten we wel omheen een kleine wateroppervlakte. In die omgeving is het zeer gevaarlijk omdat veel dieren daar komen drinken. Onze krijgers vermijden dat gebied als het mogelijk is,’ merkt de blonde vrouwelijke krijger op.
‘Een kleine omweg is mogelijk, maar we moeten zo snel mogelijk ons doel bereiken, Lo-sary.’
We moeten naar de bossen, Sorane. In de vlakte zijn we van ver te zien en de grote Moysans kunnen ons dan snel opmerken.
‘Wat zijn dat voor dieren, Oc-dan?’
‘Ze zijn tien tot veertien meter lang en lopen rechtop. Ze hebben grote scherpe tanden. Maar hun kleinere broers zijn nog veel gevaarlijker. Ze lopen sneller dan wij ooit kunnen en ze hebben een zeer harde huid. Onze wapens kunnen die niet doordringen.’
‘Oc-dan, vertrouw jij me?’
‘Dat doe ik?’
‘Wij zijn niet van een andere stam, krijger. Je weet dat wij van daar boven komen. Jullie vijand van Ta’lan-tin heeft wapens waar jullie geen kans tegen hebben.’
‘Dat weten we, Sorane. Ze dragen vreemde lichtgevende stokken. Velen van ons en de Kines zijn daardoor omgekomen.’
‘Wij bezitten dezelfde wapens, Oc-dan,’ zegt Sorane, terwijl ze haar speer tot een cilinder laat omvormen.
Oc-Dan schrikt als de lange energiestraal gevormd word en grijpt zijn wapen stevig vast. Maar hij schrikt nog meer als zijn speer tot een cilinder omgevormd wordt. Verbaasd staart hij naar zijn rechterhand.
‘Dank zij dit, bezit jij dezelfde macht als de levenden in Ta’lan-tin, Oc-dan.’
De krijger staart naar het pentagon dat Sorane in haar linkerhand houdt.
‘Deze twee zijn voor Lo-sary en Ko-var.’
Als Oc-dan de twee Pentagons in zijn hand neemt en zich naar zijn vrienden keert, wijken die achteruit.
‘Vertrouw je je eigen stamgenoot niet meer, Ko-var?’
De krijger kijkt naar Sorane.
‘De wapens, die jullie dragen… Alleen die moordenaars dragen die. Is zelfs Oc-dan een van hen?’
‘Nee, Jouna, Aenon en ik komen geen niet uit Ta’lan-tin. Maar deze wapens zijn normaal waar ik vandaan kom. Neem het Pentagon en jullie bezitten dezelfde wapens, als Anya het toestaat.’
Lo-sary neemt beide voorwerpen aan en geeft er eentje aan haar man.
‘Kom, we moeten verder, vrienden.’
Maar als ze eerste bomen naderen, geeft Ko-var een teken om zich te knielen en knielt zelf als laatste.
‘Een groepje Dosions op tweehonderd meter.’
‘We moeten snel het woud in, Sorane. Als die ons ruiken, dan komen ze.’
‘Wat zijn Dosions?’
‘Vleeseters. En ze zijn sneller dan wij.’
Glimlachend zegt de roodharige:
‘Ze kunnen ons niet ruiken, Oc-dan.’
Dan merken de drie Hom-jen plots dat ze de groep door iets omgeven worden. Ze staan in een half rond half doorzichtige koepel.
Toch zijn ze niet veilig, want plots horen ze de dieren wegrennen. Iets moet ze opgeschrikt hebben. Een luid gebrul doet hen verstijven.
‘Een Koiog,’ fluistert Lo-sary.
Snel laat Sorane het scherm verdwijnen en geeft een teken. Dan haasten ze zich gebukt verder naar de bomen toe. Het dier heeft hen opgemerkt en komt met geopende bek dichterbij.
De bodem trilt hevig onder zijn stappen. De Koiog is niet zo snel als de kleinere Dosions, maar toch snel genoeg om onze vrienden in gevaar te brengen. Sorane concentreert zich en twee vuurballen schieten uit haar linkerhand naar het dier toe. Een ervan raakt zijn bek, de andere zijn hals. Van de pijn brult het dier en houdt heel even halt. Die paar seconden gebruikt het groepje om tussen de bomen te verdwijnen.
Het dier komt echter achter hen aan, maar wordt gehinderd door de dichte begroeiing. Toch is hij al een tiental meter diep, voor hij halt houdt en nog een paar maal luid brult. Nog even loert hij naar zijn prooi en keert dan om op zoek naar een andere prooi. Onze vrienden merkten echter dat hij in de buurt blijft. Dus gaat ze maar verder, maar zorgen toch dat ze in het woud blijven. Twee dagen later naderen ze een open plek in het woud. Geen enkel geluid is te horen, zelfde geen geritsel van kleine dieren. Plots duwt Ko-var Jouna opzij.
‘Een Niskar net. Je ging er recht inlopen.’ zegt hij.
‘Wat is een Niskar,’ vraagt Jouna, nadat ze van de schok bekomen is.
‘Een dier met acht lange poten en een smal lichaam, maar het is een van dodelijkste van die soort die er bestaan. Diegenen die in zijn net komen vast te zitten, overleven het meestal niet. Hun netten zijn bijna niet waar te nemen.’
‘Dan moeten we zulke netten vermijden.’
Oc-dan kijkt Sorane nadenkend aan.
‘Alleen zijn er hier veel. We zitten in of dicht bij hun jachtgebied. Zelfs grotere dieren blijven hier weg.’
‘Kunnen we er omheen?’
‘Er zit niets anders op, Sorane. Maar ik vrees dat we dan meer dan een week verliezen.’
Even denkt Sorane na.
‘Dan gaan wij alleen verder, Oc-dan. Jullie keren beter terug naar jullie dorp.’
‘Wat?’
‘Wij gaan langs de kortste weg en dat is door het gebied van de Niskars.’
‘Dat is veel te gevaarlijk, Sorane. Je bent hier vreemd. Jullie kennen deze gevaarlijke dieren niet.’
‘Het is mijn besluit, Lo-sary. Ik wil jullie leven niet op mijn geweten hebben.’
‘Wij kiezen uit vrije wil, Sorane.’
‘Daar ben ik jullie dankbaar voor, maar jullie stam heeft jullie nodig. Zelfs als we allen levend Ta’lan-tin bereiken, dan moeten jullie nog terugkeren door deze gevaarlijke wouden.’
Aarzelend knikt Oc-dan.
‘Kunnen we je niet van gedachten doen veranderen Sorane.’
‘Nee, ik en mijn drie vrienden hebben een taak te vervullen. Jullie hebben andere taken bij jullie stam. Levende jagers zijn belangrijker dan dode.’
‘Zien we jullie ooit nog terug, Sorane?’
‘Misschien wel, Ko-var. Ik weet niet wat de toekomst brengt.’
De krijger knikt even en kijkt dan naar Lo-sary, die Jouna even omarmt.
‘Maak het goed?’
Even kijken Oc-dan en beide anderen hun vreemde vrienden na, als ze naar de bomen toestappen. Tot hun verbazing wijken de struiken en de netten opzij, als ze in de buurt komen.
‘Wat is dat,’ merkt Ko-var op.
‘Sorane lijkt een Letry te zijn.’
‘Nee, Oc-dan. Ik ben niet wat jij een Letry en wij een godin noemen. Ik ben ook maar een gewoon levend wezen, zoals jullie. Doe wat ik gezegd heb en volg ons niet. Want ik weet dat jij die gedachte in je hoofd hebt,’ horen ze allen de stem van Sorane.
Als ze elkaar aankijken, glimlachen ze even. Want ze hadden allemaal dezelfde gedachte.
‘Kom, we gaan terug,’ zegt Oc-dan, maar diep in zijn binnenste maakt hij zich zorgen.
Sorane en beide anderen dringen steeds verder door in het gebied van de Niskars. Tot ze plots blijft staan.
‘We zijn niet meer alleen,’ zegt ze en activeert haar energiezwaard.
Jouna schrikt als ze een zwarte schaduw rechts van haar opmerkt.
‘Achter ons zijn er twee. Het lijken wel zeer grote spinnen,’ zegt Aenon, terwijl hij zijn zwaard heen en weer zwaait.
‘Daar nog een, Sorane.’
De roodharige kijkt Deno aan en knikt.
‘Nu weten we hoe die niskars eruitzien.’
Jouna kijkt Sorane aan.
‘Ze lijken me wel gevaarlijk, Sorane.’
Plots ligt haar scherm op, als een niskar een substantie naar hen afschiet. Maar het scherm beschermt Jouna.
‘Kom, we moeten verder, vrienden,’ zegt Sorane.
Aenon en Jouna volgen de roodharige die zich tussen de bomen, struiken en webben door haast. Haar krachten maken een soort pad doorheen hun omgeving. Maar de niskars komen nu van verschillende zijden.
‘Het zijn er meer dan twintig,’ merkt Deno plots op.
Plots blijft Sorane staan en concentreert zich. Een telekinetische golf raast naar links tussen bomen, struiken en het web door. De niskars merken het dadelijk en snellen dadelijk in dezelfde richting weg. Even blijven onze vrienden wachten.
‘Ze zijn ver genoeg, denk ik,’ fluistert Sorane en zet zich in beweging.
Het groepje vordert iets langzamer, omdat ze zo stil mogelijk bewegen. Telkens ze iets verdachts opmerken, houden ze zich zo stil mogelijk. Zo zien ze soms verschillende van die spinnen op een afstand voorbij komen. Allen gaan ze in dezelfde richting, waar het pad naar links afsloeg.
‘Zolang ze ons niet opmerken, zijn we veilig,’ zegt Sorane en geeft een teken om verder te gaan.
Toch worden ze bespied, door een nog grotere spin, die hen zeer langzaam volgt. Deze is zeker een derde groter dan de niskars. Ze volgt hen bijna zonder een geluid te maken. De niskars mijden dit dier en vrezen zijn macht, want er zijn al verschillende van hen gedood door dit wezen.
Als Sorane en de drie anderen eindelijk de rand van het niskar gebied bereiken, merken ze dadelijk dat er geen webben, die de inboorlingen netten noemen, meer zijn.
‘Nog twee dag marsen, vrienden. Laat ons een slaapplaats gaan zoeken en iets eten,’ zegt Sorane.
‘Veel hebben we niet meer, Sorane.’
‘Weet ik, Aenon. Ook ons water raakt op.’
‘Anya, heeft een kleine stroom op het 3d-beeld.’
Sorane en Aenon activeren hun 3d-omgeving.
‘Je hebt gelijk, Jouna. Voor vandaag hebben we genoeg. Morgen vullen ze onze watervoorraad aan. Nu het donker begint te worden is het te gevaarlijk.’
Als snel hebben ze een plaatsje gevonden, dat hen veilig lijkt, tussen bomen en struiken. Toch blijft Anya waken. En maar goed ook. Iets na middernacht naderen twee dieren van een drie meter lengte.
Ze sluipen naderbij, bijna zonder geluid te maken. Als de eerste zijn kop tussen de struiken, schiet er een lichtgevende straal vlak voor zijn ogen voorbij. Hij slaakt een gebrul van schrik en verrassing. De tweede springt echter brullend vooruit. Maar op een tiental centimeter boven de grond blijft hij stil hangen. Met ogen opengesperd van verbijstering kijkt hij om zich heen. Dan is hij verdwenen. Ongeveer een kilometer daarvandaan wordt hij terug stoffelijk. Even blijft hij doodstil staan, maar dan loert hij alweer naar gevaar, terwijl hij hevig snuift. Dan brult hij als de tweede op enkele meters van hem stoffelijk wordt.
‘Die twee leken me nogal geschrokken,’ zegt Aenon met een nerveuze glimlach.
‘Wat waren dat voor dieren?’ vraagt Jouna.
‘De hom-jen noemen ze Nodrocs. Het zijn dinosauriërs, die tot de soort van Nanotyrannus behoren. En dat zijn vleeseters.’
Vind-ik-leuk Aan het laden...