5. De hom-jen

Een paar seconden na haar beide vrienden stapt ze uit de blauwe boog. Haar beide vrienden kijken haar met verschrikte ogen aan. Het is zeer warm, hier open en bloot in de vlakte.
‘Waar zijn we, Sorane?’
‘Als Tara het juist had, op de derde planeet?’
Ook Sorane kijkt verbaasd om zich heen. Ze staan midden in een steppe omgeving. Alles is met ongeveer veertig centimeter hoog gras begroeit. Hier en daar staan vreemde bomen in de vlakte. In de lucht vliegen grote vreemde vogels. Jouna wrijft het zweet, dat zich op haar voorhoofd begint te vormen, weg.
‘Wat is het warm hier,’ fluistert Jouna.
‘Het is hier zeker 38°c.’
‘Die vliegende dieren zijn zeker drie meter lang en acht meter breed. Als die ons opmerken, dan zijn we een vogeltje voor de kat,’ merkt Aenon, die weinig last lijkt te hebben van de drukkende warmte.
‘Hopelijk zijn hier ook geen grote katten, want daar heb ik angst van,’ merkt Jouna, met een glimlach op.
‘Er zijn hier nog wel grotere dieren, Jouna. En die zijn veel gevaarlijker dan die roofvogels daarboven. We moeten op onze hoede zijn. Activeer uw 3d scherm maar snel. Dan zie je wat ik bedoel,’ hoort ze Anya zeggen
Opnieuw vaagt Jouna het zweet van haar voorhoofd.
‘Straks smelten we nog, Sorane.’
‘Zo beter,’ vraagt de roodharige, nadat Anya een scherm om elk van hen liet vormen.
Jouna knikt even en activeert ook haar 3d-scherm.
Ze zien verschillende stippen op een paar kilometer afstand.
‘Wat zijn dat?’
‘Kyris, Aenon. Grote reptielen. Sommigen zijn tot twintig meter hoog. De gevaarlijksten zijn vleeseters. Kom, we moeten de wouden zien te bereiken. Hier vormen we een makkelijke prooi.’ 
‘In welke richting?’
‘Het westen, Jouna. In die richting moet de stad liggen.’
‘Hoe ver is het?’
‘Minstens een week,’ meldt Anya.
‘En teleportatie.’
‘Dat moeten we zoveel mogelijk vermijden, Sorane. Ook je andere esperkrachten. Niemand in de stad mag weten wie jullie zijn. Op Enuron zijn maar een paar Enuronen op de hoogte van het bestaan van de stad. En dat moet zo blijven. Het onderzoek naar primitieven dat hier gedaan wordt is van zeer groot belang. Volgens mijn gegevens wordt er ook genetisch onderzoek gedaan en dat is verboden. Maar dat is voor later. Eerst moeten we de Tiren bereiken.’
‘Dan moeten we haast maken.’
Sorane en beide anderen zetten er een stevige pas in en tegen valavond hebben ze de bossen in zicht.
‘Morgen moeten we voorzichtiger te werk gaan, Aenon. In de wouden zijn er onbekende gevaren.’
‘Het leek me al een vakantietocht, Sorane.’
‘Dat zal vanaf morgen niet meer zo zijn, Aenon.’
‘Zijn hier mensachtigen?’
‘Volgens de gegevens van Tara leven er vele primitieve stammen op de planeet. Sommigen zijn mensachtig, andere weer minder.’
Ik hoop dat we niet aangevallen worden.’
‘Ik denk dat dat het vanaf nu al niet meer zo is, Sorane,’ zegt Jouna met angstige stem en wijst naar boven.
Aenon kijken op en zien ene achttal grote vogels naar beneden duiken. Hun lange bekken lijken hen aan te grijnzen als ze nabijkomen. Sorane grijpt snel een hand van Jouna en Aenon vast. Ook Deno heeft dadelijk gereageerd en zijn hand op haar schouder gelegd. Als Sorane dat voelt, geeft een bevel aan hun hypsoon. Een korte sprong met de overbrenger laat hen een veertigtal meter daarvandaan materialiseren. Maar daar zijn ze onzichtbaar. 
De dieren scheren rakelings over de plaats waar ze stonden, maar dan merkt Sorane dat de dieren getemd zijn. Ze hebben allen gewapende ruiters op hun schouders zitten. En dat zijn mensen zoals zijzelf, al zijn ze zeer primitief gekleed.
‘Ze hebben geen technische hulpmiddelen, Sorane,’ merkt Aenon, die hen ook ontdekt heeft, op.
‘Nee, dat denk ik ook niet. Anders zouden ze al snel naar ons toe gedoken zijn.’
‘Wat doen ze?’
‘Ze proberen ons te vinden, schat.’
Aenon knikt even naar Jouna en kijkt dan naar omhoog. Onze vrienden kijken toe hoe de vogels aan tijdje boven de omgeving zweven. Dan vormen ze opnieuw een groep en vliegen weg in de richting van de bergen.
‘We volgen hen morgen.’
‘Naar de bergen. Is dat geen omweg?’
‘Min of meer. Maar daar is het veiliger, de kleinere landdieren mijden de harde rotsen.’
De volgende dag, tegen de middag, bereiken ze het woud. Ze zijn nog geen vijftig meter tussen de grote bomen, als Sorane plots blijft staan. Op een tiental meter voor hen is er een open plek. Daar ziet ze zeven op tijgers lijkende dieren, met vlijmscherpe tanden. Elk van hen is ongeveer drie meter lang en vier poten met scherpe klauwen.
‘Dus toch van die angstige katten, Sorane,’ fluistert Jouna met trillende handen.
Maar ze zijn niet alleen, er lopen, in primitieve kleding geklede, mensen tussen hen in. De dieren lijken hun te gehoorzamen. En toch is hun bewapening zeer primitief. Ze hebben stenen messen aan hun riem die hun lendendoek op zijn plaats houdt. In hun handen dragen ze speren met een stenen punt. Maar sommigen onder hen hebben bogen en pijlen. Die zijn echter van een mengsel van metalen gegoten.
‘Acht mannen en vier vrouwen allen gewapend.’
‘Er zijn nog twee, Jouna. Een man met een vrouwelijke krijger tussen de bomen.’
Op dat moment komen de twee de open plek op.
‘Er is iets met de dieren, Sorane. Ze lijken mij onrustig.’
Sorane kijkt snel naar de dieren en ziet hen hun tanden ontbloten. En dat in hun richting.
‘Ze ruiken ons,’ fluistert ze.
Op dat moment razen vier van die dieren weg in verschillende richtingen. Maar ze maken een grote boog die achter onze vrienden uitkomt.
‘We zijn omsingelt, Sorane,’ fluistert Jouna.
Snel geeft Sorane een bevel aan hun drie hypsoons, waardoor hun kledij aangepast wordt. Na een paar seconden zien ze eruit als inboorlingen.
Deno kijkt Jouna en Sorane even met een glimlach aan. Maar dan ziet hij Aenon grijzend naar hem kijken.
‘Wie zijn jullie?’ vraagt een van de mannen, die achter hen naderen. 
Maar onze vrienden kunnen de taal niet spreken. Daarom steekt Sorane haar beide handen naar voor, met de palmen naar hen toe. Dan wijst ze op zichzelf en zegt:
‘Sorane.’
‘Jouna, Aenon en Deno,’ klinkt haar stem als ze naar Jouna en dan naar Aenon wijst.
De leider van de groep slaat op zijn borst.
‘Oc-dan.’
Sorane knikt even.
Dan wijst hij naar de open plek. Sorane geeft een teken aan haar vrienden en volgt de inboorling. Twee vrouwen en twee mannen gaan tussen de struiken op wacht staan. De anderen gaan rond twee kampvuren zitten, terwijl ze Sorane, Deno en beide anderen nauwlettend in het oog houden. Ze lijken ongewapend door deze gevaarlijk streken te trekken. Terwijl ze eten kijkt Oc-dan Sorane aan. Ze bevalt hem. Plots geeft hij een teken en wijst op een stuk vlees en dan op zijn mond.
‘Hij wil je uitnodigen om te eten, Sorane.’
Even knikt Sorane en staat op. Deno volgt als eerste haar voorbeeld, daarna Aenon en Jouna. Samen lopen ze op het vuur toe. Oc-dan schudt echter zijn hoofd, wijst naar Sorane en knikt. Als hij naar Jouna en beide anderen wijst schud hij nee.
Maar Sorane blijft staan en draait zich om.
‘So-rane,’ hoort ze de inboorling zeggen.
Maar ze stapt terug naar haar plaats en maak aanstalten om te gaan zitten. Twee mannen staan op en komen naar hen toe. Als ze naderbij komen, kijkt Sorane hen recht in de ogen. Dan wijst ze op zichzelf en drie vrienden.
Maar de twee schudden hun hoofd.
‘Jij,’ zegt een van hen en wijst op Sorane.
‘Ik en zij,’ zegt Sorane, met de hulp van Anya, in hun taal. terwijl ze haar hoofd schud.
De twee grijpen naar de arm van Sorane, maar als ze haar polsen willen vastgrijpen, is de roodharige hen voor. Zij grijpt hun pols vast en geeft er een ruk aan. Verrast wankelen beide vooruit. Vlak voor de voeten van Jouna, Deno en Aenon herpakken ze zich. De man en de vrouw voor hen staan naar hen te kijken met hun armen gekruist voor hun borst.
Dan keren ze zich naar Sorane, maar die houdt hen in een telekinetische greep.
‘Wij zijn vrienden, tenzij jullie vijanden willen zijn,’ zegt Sorane Oc-dan recht aankijkend.
Oc-dan knikt en wijst naar een plaats naast hem en dan nog drie maal daarnaast.
‘Vriend,’ zegt hij.
Met een glimlach knikt Sorane en laat beide mannen los uit haar greep. Dan volgen Jouna en haar vriend haar. Naast de leider gaat ze zitten.
‘Die wijst naar Sorane en zichzelf. Even glimlacht Sorane en zegt:
‘Ik heb een man, Oc-dan,’ zegt Sorane en wijst naar Deno.
Even betrekt zijn knap gezicht, maar dan glimlacht hij.
‘En zij?’
‘Aenon is mijn man,’ zegt Jouna.
Weer knikt hij.
‘Eet met ons,’ zegt hij dan.
‘Nog een paar uur, Sorane en ik heb de taal volledig gevormd,’ hoort ze Anya zeggen.
‘We gaan mee naar hun dorp, Anya. Deze stam boeit mij.’
Verschillende uren praten Sorane en beide anderen met de inboorlingen. Zij horen tot de stam van Hom-jen, die in de bergen leeft. Een deel van hun stam heeft Nactans (pteranodon) getempt en vliegen daarmee weg op zoek naar nieuwe jachtgebieden.  De jagers en hun gezellen, die ze Ska’til (Sabeltandtijgers) noemen, moeten zorgen voor voldoende voedsel voor de stam.
Als ze gaan slapen, staan twee vrouwen en twee mannen op. Zij gaan de anderen die op wacht staan aflossen. Sorane kijkt hen even na, terwijl ze de omgeving tot op een kilometer scant. Buiten een paar kleine dieren is er niets dat gevaar kan opleveren. Vijf Ska’tils leggen zich ook in het gras neer, maar twee anderen blijven waakzaam om zich heen kijken.
Een dag later bereiken ze de voet van het gebergte. De groep volgt een smal pad, dat naar boven leidt tot ze op een plateau uitkomen. Aan een kant zijn er grotten. Voor deze grotten staan er een dertigtal hutten. Sorane scant ze en ontdekt meer dan driehonderdvijftig mannen en vrouwen, die hier samenleven. Oc-dan leidt de groep naar het dorp toe en begroet de hoofdman.
‘Tran Ko-von, gegroet. Ik breng vrienden mee,’ zegt Oc-dan ter begroeting.
De man kijkt eerst naar Deno, dan Sorane en beide anderen even aan.
‘Breng ze bij me.’
Oc-dan geeft Sorane een teken.
Ko-von kijkt de vier nieuwelingen van kop tot voeten aan. Beide vrouwen bevallen hem, maar de roodharige heeft iets speciaals, dat voelt hij dadelijk. Haar blik doet hem aan die mensen van overzee denken.
‘Geef ze een hut, Oc-dan,’ zegt hij en wijst naar Sorane, ‘Zij komt van Ta’lan-tin.’
Oc-dan wordt bleek en loert even naar de roodharige.
‘Vergeef me,’ zegt hij met trillende stem.
‘Ik heb niets te vergeven, Oc-dan. Wij komen niet van Ta’lan-tin, maar het is wel onze bestemming.’
Even aarzelt de man, maar dan geeft hij een teken en loopt naar een hut aan de rand van het dorp toe.
‘Hier kunnen jullie verblijven,’ zegt hij slikkend.
‘Morgen vertrekken we, Oc-dan.’
‘Dat is een beslissing van Ko-von, de hoofdman, Sorane.’
‘Nee, dat is onze beslissing. Wij gaan morgen. Je hoofdman heeft eerbied voor Ta’lan-tin.’
‘Ta’lan-tin, is de stad van de goden, Sorane. Soms komen die op bezoek. Maar ze zijn vijanden met machtige wapens. Verschillende mannen en vrouwen van de Hom-jen werden door hen als dienaren meegenomen. Vroeger bestond onze stam uit meer dan vijfhonderd krijgers en nog meer vrouwen. Nu zijn er dubbel zoveel mannen als vrouwen.’
‘Dan moet ik zeker de stad bereiken.’
‘Dat zal de hoofdman nooit toestaan, Sorane. Jullie vier zijn de eersten van hen die in onze handen vallen.’
‘Wij moeten gaan, Oc-dan. En ik wil jullie vijand niet zijn.’
‘Ik ook niet, Sorane. Maar ik moet gehoorzamen. Mijn volk is met uitsterven bedreigt. We hebben vijanden, die nu in de meerderheid zijn. En ook zij hebben vrouwen te kort. De Kines hebben ons al verschillende malen aangevallen, maar we konden ze telkens terugslaan. We weten dat ze een nieuwe aanval voorbereiden. Daarom trainen wij met de getemde Nactans. De Kines vrezen die.’
‘Ik denk dat ze mij nog meer zullen vrezen, Oc-dan. Kom, volg ons.’
Twee dagen verblijven Sorane, Deno, Jouna en Aenon in het dorp, terwijl ze hun gebruiken observeren. Plots horen ze kreten.
‘Kom,’ zegt Sorane.
Als ze buiten de hut komen is het al te laat. Meer dan driehonderd krijgers komen het platform opgestormd. Hun kreten klinken echter langs verschillende zijden. Ook van boven de grotten, waar rotsblokken naar beneden rollen.
‘Ze willen de uitgangen afsluiten,’ roept Oc-dan schrikkend.
Sorane kijkt echter naar de aanvallende krijgers. Ze lijken op mensen, maar ze zijn primitiever. Hun bewapening bestaat uit speren en knotsen van hard hout. Hier en daar zijn gevechten gaande tussen hen en de Hom-jen krijgers. De pijlen van de Hom-jen hebben echter al verschillende slachtoffers tussen de Kines gemaakt. Hier en daar merken ze enkele Ska’tils op die zich op de Kines storten.
Oc-dan grijpt zijn wapen stevig vast en zegt:
‘Jullie kunnen beter ook wapens grijpen, vrienden.’
‘Blijf, Oc-dan. Maar schrik niet. Over enkele ogenblikken zal je weten waarom jullie ons niet kunnen tegenhouden,’ hoort hij Sorane zeggen.
Dan schrikt hij als ze begint te veranderen. Haar huid wordt zwart en ze begint voor zijn ogen groter te worden tot Sorane de vorm heeft van een Droak. Oc-dan staart de vijf meter grote kolos angstig aan. Maar die keert zich plots om. De bodem trilt hevig als hij op de aanvallers toestapt. Die merken het wezen, maar in plaats van te vluchten, vallen met doodsverachting aan. Tot ze merken dat hun speren en knotsen op de harde huid van de Droak in stukken uit elkaar barsten.
Met een slag slaat Sorane een groep Kines tegen de grond. Enkelen zijn gewond en proberen weg te kruipen, maar het monster keert zich tegen anderen van hun volk. Die zijn in gevecht met de Hom-jen. Als de Hom-jen zich plots met angstige gezichten terugtrekken, keren die Kines zich tegen de nieuwe vijand. Maar hun gewonde stamleden, roepen hen iets toe. Dan schrikken ze nog meer achter hun zijn twee grote dieren langs het pad hun spoor gevolgd. Die komen nu op hen toe.
Ze zitten tussen twee vuren. Het monster dat hen onbekend is en een tiental drie meter hoge vleeseters, die ze Rorgars (tyrannosaurus) lijken te noemen. De Rorgars stormen dadelijk op hun prooien toe. Verschillende Kines komen onder hun tanden terecht, voor die kunnen terug wijken. Maar ze laten enkele gewonden achter hen. De Hom-jen krijgers doen snel een uitval om hun gewonden weg te halen. Maar nu komen de dieren ook op hen af. De Droak springt echter over de Kines heen en komt voor de Rorgars neer. Verschillende dieren, krijgers en aanvallers storten van de harde trilling die door het plateau gaat, als het monster neerkomt.
De Rorgars keren zich naar de nieuwe prooi, maar een klap werpt drie van hen opzij. Als ze neerkomen rollen ze over de bodem naar de rand toe en storten naar beneden. De overblijvende dieren storten zich op de Droak, maar botsen plots op een vreemd veld dat het monster omgeeft. Diegenen die met dat veld in aanraking komen storten dadelijk neer en blijven doodstil liggen. Maar de twee laatsten blijven de Droak aanvallen en als ook zij het scherm raken zijn ze op slag dood en vallen op de harde oppervlakte van het plateau.
‘Als die aanvalt, dan…’
Jouna kijkt Oc-dan met een glimlach aan.
‘Dat is Sorane, krijger. Zij zal niet aanvallen. Maar wie zijn wapen wil gebruiken, die zal er niet goed vanaf komen, denk ik.’
‘Jouna heeft gelijk, Oc-dan. Mijn gezellin kan van gedaante veranderen als ze dat wil.’
Oc-dan kijkt hen verbaasd aan.
‘Is dat Sorane? Dat kan toch niet.’
‘O, jawel. Je zal het wel zien als ze weer haar oorspronkelijk vorm aanneemt.’
‘Zijn jullie in je normale gedaante ook zo’n monster, Aenon?’
Zowel Jouna als Aenon lachen even.
‘Nee, Oc-dan. Dit is onze normale gedaante. Ook die van Sorane,’ antwoordt Deno, maar ziet de krijger dan schrikken, terwijl hij hun aanstaart.
Zowel Deno, Jouna en Aenon weten dadelijk waarom, als ze hun kledij voelen veranderen. In hun hand wordt dadelijk een cilinder gevormd. Als Oc-dan dat merkt, dan neemt hij dadelijk een vijandige houding aan. Maar hij schrikt opnieuw als beiden dat wapen activeren. Een energiestaf van ongeveer een meter twintig wordt gevormd.
Enkele Kines die dichtbij stonden, wijken verschrikt achteruit als ze de Droak naar hen zien toestappen. Oc-dan volgt hen verbaasd, maar op zijn hoede. Vele anderen merken hen echter nog niet op. Zowel Hom-jen als Kines staan angstig naar de Droak te kijken, als die zich langzaam omdraait. Elke stap doet de bodem trillen. Dan kijkt de Droak in de richting van zowel vriend als vijand. Ze horen alle zijn zware stem zeggen:
‘Hom-jen, keer terug naar jullie hutten.’
Dan wijst ze op de Kines en zegt in hun taal, die Anya uit de strijdkreten kon vormen:
‘Wacht daar. Ik wil jullie leider spreken.’
Ze horen de woorden van het monster, maar begrijpen het maar half, door de angst die door hun lichamen raast. Diegenen die dicht bij hun vijanden staan, voelen dat ook zij angst van dat monster hebben. Plots begint het echter kleiner te worden en te veranderen. Verbaasd staren ze naar de jonge vrouw die over blijft. De roodharige stapt plots op hen toe, maar ze wijken achteruit. Alleen de grote roofdieren blijven roerloos staan. Maar tot de verbazing van de krijgers, ontbloten ze hun tanden niet. Dat moet betekenen dat die vreemde vrouw geen gevaar vormt. 
Dan klinkt een bevelend stem, waar de Kines van schrikken. Ze richten zich echter trots op en trekken zich dan terug naar de rand van het platform. Sorane kijkt in de richting van waaruit het bevel weerklonk.
Ze zien vier grote gespierde Kines staan. In hun midden staat een vrouw, die nu tussen de twee voorste Kines naar voor stapt.
‘Ik ben Tlu, de Nin van mijn stam, vrouwe.’
‘Mijn naam is Sorane, Ona,’ antwoordt de roodharige.
Als de vrouw blijft staan, stoppen de vier mannelijke Kines een meter achter haar. Maar die blijven wel op hun hoede.
‘Ik wil vriendschap tussen ons, jullie en het Hom-jen volk, Ona.
Nin-Tlu kijkt even naar de mannen en vrouwen van de Hom-jen.
‘Ik vrees dat zoiets niet mogelijk is, vrouwe. De Hom-jen hebben vrouwen te kort voor hun voortbestaan, wij ook. Jullie komen van Ta’lan-tin. Jullie mensen hebben onze vrouwen meegenomen’
‘Nee, Nin-Tlu. Wij komen niet van de stad Ta’lan-tin. Maar we moeten er wel naar toe.’
Even kijkt de inboorlinge Sorane aan en knikt.
‘Zijn jullie vijanden van Ta’lan-tin.’
‘Nee, ik denk het niet. We zijn nog nooit in die stad geweest.’
Weer knikt de inboorlinge.
‘Laat je ons in vriendschap gaan, vrouwe.’
‘Dat is mijn wens, Nin-Tlu. Maar ik wil ook dat jullie met de Hom-jen in vriendschap leven. Samen zijn jullie allen sterker.’
‘Er zijn doden gevallen, Ona. Mijn krijgers zullen dat niet begrijpen.’
Sorane knikt.
‘Zeg hen dat ik weer in dat monster zal veranderen als ze de wapens tegen de Hom-jen willen opnemen. Maar als ze in vriendschap leven zal ik beide stammen beschermen.’
Nin-Tlu schrikt even van haar woorden, maar ze ziet dat Sorane glimlacht en begint het te begrijpen.
‘En de Hom-jen. Ook zij zullen jullie vriendschap moeten aanvaarden.’
Nin-Tlu richt zich op en kijkt even naar haar onderdanen.
‘Ik wil vriendschap met de Hom-jen,’ zegt ze met een bevelende stem.
Hier en daar mompelen enkele wel, maar de meesten houden zich stil, want ze hebben vrienden verloren in de verschillende gevechten.
‘Mogen we onze gewonden ophalen, vrouwe.’
Sorane kijkt Oc-dan aan.
‘Dit is jullie kans op vrede en vriendschap met de Kines, krijger.’
Even kijkt de man naar Nin-Tlu en knikt dan.
Terwijl de vrouw een bevel geeft, zegt Oc-dan.
‘U kan maar beter meekomen, Sorane. Want ik zal onze hoofdman uitleg moeten geven. Ik hoop maar dat hij instemt met je vriendschapsvoorstel.’
‘Dat zal hij, Oc-dan. Want ook hij is de strijd moe. Jullie hebben al teveel krijgers verloren.’
Dan volgt Sorane de krijger, terwijl beide anderen hun energiezwaard deactiveren. Plots blijft ze staan en kijkt naar een vrouw die naar enkele gewonden staat te kijken. Ze staat daar met gebogen hoofd. Sorane scant dadelijk haar gedachten.
‘Volg me, Oc-dan,’ zegt ze.
‘Maar de hoofdman…’
Sorane stopt echter niet en stapt naar de krijgers toe die naast enkele gewonden geknield zitten. Als de vrouwelijke krijger iemand achter haar aanvoelt, kijkt ze om en staat met haar wapen stevig in haar hand op. Sorane kan de tranen in de ogen van de vrouw zien.
Ze komt dreigend op Sorane toe, maar blijft staan en ze de roodharige hoort vragen:
‘Wie is hij?’ 
De vrouw richt zich trots op en wijst naar de gewonden en dan op zichzelf. Sorane met dat ze echter naar een van gewonden wijst.
‘Man, vrouw,’ zegt ze.
Sorane heft haar lege handen omhoog en zegt, terwijl ze de gedachten van de vrouw leest:
‘Vriend.’
Sorane scant verschillende gewonden. Drie van hen zijn zwaargewond, waardoor de krijgers die de vrouw aanwees. Als Sorane naar de gewonden toestapt, neemt de vrouw weer een vijandige houding aan. Ook de andere nabije Kines nemen een dreigende houding aan. Ze schrikken als ze haar huid plots weer zwart zien worden en haar gezicht zien veranderen.
‘Opzij, ik wil helpen,’ horen ze haar ruwe stem zeggen.
‘Jij bent geen Hom-jen, monster. Wij helpen onze gewonden, volgens onze gebruiken.’
‘N-onan. Waag jij een godin te tarten?’ zegt Sorane, terwijl ze weer haar normale uiterlijk aanneemt.
‘Mijn naam, hoe??!!?’
‘Een godin weet alles, N-onan. Opzij.’
Maar ook de vrouw is intussen genaderd.
‘Laat mijn gezel alstublieft als een waardig krijger heengaan, Ona.’
Sorane kijkt haar zo streng in de ogen dat ze verschrikt achteruit wijkt. Heel even meende ze te zien dat de ogen van Sorane oplichten.
Aarzelend volgen ook enkele andere krijgers, terwijl ze naar de gewonden toestapt. De geel van O-linta ligt hulpeloos in het zachte gras. Maar zijn been is zwaar toegetakeld als gevolg van een beet van een Ska’til en het is zeker op verschillende plaatsen gebroken. Ze kan ook sporen van een beet in zijn linkerschouder opmerken.
‘M-Anon is er erg aan toe, O-Linta. Zijn been is op verschillende plaatsen gebroken. En zijn schouder is doorboort,’ zegt een van de krijgers, die naast de gewonde knielt.
‘Laat me als een krijger sterven, K-tra,’ zegt de gewonde.
Een van de krijgers kijkt O-linta aan. Ze knikt na een korte aarzeling. De krijger stapt op de gewonde toe en heft zijn speer omhoog om toe te steken. Maar plots lijkt hij te verstarren, als Sorane haar telekinetisch krachten hem in hun greep houden.
O-linta schrikt en neemt haar speer stevig in handen.
‘Vrees niets, O-Linta. M-Anon, je man zal leven,’ hoort ze een stem in haar gedachten zeggen.
De vrouw kijkt de vreemde roodharige verbaasd aan, als die naast haar man knielt. Sorane richt haar blik op Jouna en Aenon.
‘Willen jullie eens gaan kijken bij de Kines of ze zwaargewonden hebben. Help de anderen als je kan. Ik zorg wel voor deze acht hier.’
Jouna knikt even en volgt Aenon. Dan stapt Sorane, terwijl Deno haar volgt, naar de gewonden toe.
‘Niemand verliest zijn been als ik het kan voorkomen,’ zegt ze, geholpen door haar hypsoon met fluisterende stem.
Aarzelend laat de krijger zijn speer zakken en kijkt Sorane verbaasd aan.
‘Hera, zulke wonden herstellen zo goed als nooit. M-Anon is een krijger en een krijger met een mismaakt been is een nutteloos voor de jacht en de strijd.’
‘Leg zijn been zoals het zou moeten liggen, V-odo.’
O-Linta is de krijger voor en knielt naast haar man. Langzaam en voorzichtig legt ze het been in de juiste richting. V-odo knielt ook en legt de arm van de gewonde zoals hij zou moeten liggen. Sorane gaat op haar knieën zitten en neemt de hand van de M-Anon vast en concentreert zich. De mannen en vrouwen schrikken als de krijger in een groen licht gehuld wordt en de wonden aan zijn schouder langzaam dichtgroeien. Dan beginnen de stukken van zijn been te verschuiven tot ze op de juiste plaats staan en aan elkaar groeien. Als ze zijn hand loslaat, kijkt hij haar met grote ogen aan.
Langzaam staat Sorane op en glimlacht even:
‘Hera,’ zegt O-Linta fluisterend en wil knielen.
‘Ik ben een vrouw zoals jij. Waag het niet om te knielen?’
‘Vergeef me, Hera.’
M-Anon staat wankelend op en kijkt zijn vrouw aan. Dan knielt Sorane naast een andere gewonde en neemt zijn hand vast.
Een paar minuten later komen Jouna en Aenon naderbij. De andere krijgers nemen dadelijk een vijandige houding aan.
‘Verzorg jullie licht gewonden, Jouna zal jullie helpen,’ zegt Sorane.
Even kijken de krijgers Sorane aan, dan knikt een van hen. Terwijl Jouna met een krijger meegaat, brengt Aenon Sorane naar de zwaargewonde Kines. Nin-Tlu kijkt Sorane vragend aan.
‘Hun leven wordt beëindigd, Sorane.’
‘Waarom?’
‘We kunnen hen niet meer helpen, vrouwe.’
Sorane kijkt met een ruk naar een krijger die aarzelend de punt van zijn speer tegen de borst van een gewonde drukt. Even scant ze zijn gedachten.
‘Stop, Von,’ klinkt haar bevelende stem.
De krijger schrikt en keert zich dreigend om.
‘Je broer zal aan je zijde strijden als het nodig is,’ zegt Sorane en stapt op de Kines toe.
Die wil echter de weg versperren, maar iets in haar ogen jaagt hem angst aan. Op het laatste moment doet hij een stap opzij en laat de roodharige door.
Langzaam knielt Sorane naast de gewonden en legt haar rechterhand op zijn voorhoofd. Voor de ogen van enkele Kines wordt de gewonde in een groen licht gehuld. Als de vreemde vrouw naar een andere gewonde toestapt, richt de broer van Von zich voor de ogen van zijn vrienden opnieuw op.
‘Vrouwe, vergeef me,’ zegt de Kines krijger met de naam Von.
‘Bedank me, door de gedachten van woede te vergeten, Von. Er zijn dode gevallen aan beide zijden, maar nu slaan jullie beide volkeren een nieuwe weg van vriendschap in. Ga samen op jacht en jullie stammen zullen samen opnieuw opbloeien,’ zegt Sorane en neemt dan de hand van een andere gewonde vast.
Als Sorane met Aenon naar Jouna terug wil keren, komt Nin-Tlu en haar vier mannen op haar toe.
‘Ik heb besloten om de vrouwen die vroeger meegenomen werden, de kans te geven om naar hun stam weer te keren als ze willen. Ik heb al verschillende boden naar mijn dorpen gezonden.’
‘Dat is een mooi gebaar van vriendschap, Ona Nin-Tlu.’
‘Mijn naam is Tlu. Nin is een titel. Zoiets als leidster en raadgeefster,’ legt de Kines vrouw uit.
Sorane knikt begrijpend en zegt:
‘De Hom-jen hebben gevangenen in de grotten ondergebracht. Sommigen van jullie vrouwen werden tijdens de jacht gevangengenomen, maar ze zijn allen goed behandeld. Er zijn ook enkele mannelijk Kines bij hen. En ook kinderen. De meerderheid van de Hom-jen behandeld hen met een vorm van respect. Ik zal vragen om diegenen die willen vrij te laten.’
‘Dank u, vrouwe.’
‘Kan u de krijgers met de naam Novn en Lotn laten halen? Hun vrouwen zijn hier ook.’
‘Leven Goen en Keal dan nog?’
‘Ja, uit hun gedachten kan ik opmaken dat de Hom-jen hen redden, toen ze aangevallen werden door Nactans, verschillenden van hun jacht groep werden die dag gedood.’
‘Is Tlo niet bij hen?’ vraagt de vrouw met hoop in haar stem.
Even scant Sorane beide vrouwen in de grot.
‘Het spijt me, Tlu. De Hom-jen denken dat je zus die dag gedood werd, want ze hebben verschillende onherkenbare lichamen gevonden. Dus weten ze niet zeker of jouw zus bij de doden was. De Hom-jen hebben maar een viertal mannen en een vrouw kunnen begraven met stenen, zoals bij jullie volk gebruikelijk is. De overlevenden van uw stam hebben gezegd dat er nog vermisten waren. Maar ze vonden geen enkel lichaam meer in de wijde omtrek.’
Even kijkt de vrouw, met tranen in de ogen, naar de harde rotsbodem. Dan recht ze haar schouders en kijkt Sorane aan.
‘Kan jij werkelijk de gedachten van iedereen horen, vrouwe?’
‘Ja, maar ik doe dat alleen als het nodig is.’
‘Blijf Tlu, misschien wil je meekomen naar de Hom-jen.’
De vrouw knikt.
‘Mijn naam is Sorane, Tlu. Noem mij zo, zoals al mijn vrienden. Mag ik u een geschenk geven?’
De Kines vrouw kijkt naar de uitgestoken hand, waarin een Pentagon-vormig voorwerp ligt. Aarzelend neemt ze het.
‘Druk het tegen de achterzijde van je hals, Tlu.’
Met trillende hand doet de vrouw het en voelt het van vorm veranderen. Dan schrikt ze echter als ze een blonde vrouw voor haar gevormd ziet worden. 
‘Dat is Anya, Tlu. Niemand behalve wij zien haar. Zij zal je helpen als het nodig is.’
‘Is ze dan niet echt aanwezig?’
‘Nee, Tlu. De echte Anya is al zeer lang dood. Alleen als je iets zoals dit draagt kan je haar zien en haar stem horen’, zegt Sorane, terwijl ze een nieuw pentagon in haar hand laat verschijnen.
De Kinesvrouw kijkt Sorane even aan en knikt.
‘Dan is ze dus een geestelijk wezen,’ zegt ze onder de indruk.
Dan volgt ze Sorane, die even glimlacht. Maar als ze de hutten naderen, nemen de Hom-jen een vijandige houding aan.
‘Ik wil de hoofdman spreken. De Kines willen enkele buitgemaakte Hom-jen terug laten keren naar hun volk. Ik vraag jullie om dat ook aan de Kines die jullie een leven te midden van jullie aanboden te vragen.’
‘Jij kan verder, Sorane. Maar zij blijft hier.’
‘De kines wilden vriendschap, krijger. Daarom laten zij jullie stamleden vrij om te kiezen. Terugkeren naar de stam of bij hen blijven. Je broer is onder hen.’
‘Mijn broer is al vele jaren dood, vrouwe Sorane.’
‘Nee, T-gan. Hij wil je opnieuw begroeten, maar alleen als jij hem aanvaard.’
‘Die daar stellen mannelijke gevangenen altijd terecht. Alleen de vrouwen zijn voor hen nuttig.’
‘Dat wordt gezegd, To-gen. Maar is dat ook waar?’
Op dat moment komt Oc-dan, met enkele anderen zijn jachtgroep naderbij. Ze wilden juist op een nieuwe jacht vertrekken.
‘Ik moet u danken voor het beëindigen van de strijd, Sorane.’
‘De strijd die elk moment weer kan oplaaien, Oc-dan.’
Een krijger van Oc-dans groep staart intussen naar de Hom-jen, die achter Nin-Tlu staan te wachten. Uit de groep van vroegere gevangenen stapt een dertig jarige vrouw, met aan haar arm een jongetje van vier jaar oud, naar voor.
‘Ge-tan,’ stamelt ze.
Sorane kijkt om en scant intussen de gedachte van de krijger, die zijn vrouw voor het eerst sinds iets meer dan vier jaar weerziet. Ze is echter gekleed zoals alle Kines in een lange lendendoek. Dan kijkt hij naar Nin-Tlu.
‘Is dat de vrouw die de Kines leidt,’ denkt hij, terwijl hij zijn woede voelt stijgen.
Woedend grijpt hij zijn speer nog steviger vast en wil op haar afstormen.
‘Ga naar je vrouw en zoon toe, La-nin. Zij zijn beiden vrij om te kiezen,’ hoort hij de Kinesvrouw, tot zijn verbazing, zeggen.
Hij staart de vrouw verbaasd aan. 
‘Zij spreekt zijn taal. Hoe is dat mogelijk?’ denkt hij verbaasd.
Ook Nin-Tlu is verbaasd, want ze hoorde andere klanken uit haar mond komen, klanken die een andere taal vormen.
‘Door mij kan je alle talen, die ik ken begrijpen en spreken, Tlu,’ hoort ze plots een stem in haar hoofd zeggen.
‘Ben je zo machtig, geestelijk wezen?’
‘Dat ben ik niet echt, Tlu. Later zal ik dat wel uitleggen.’
Even schudt ze haar hoofd en hoort Sorane op dat moment zeggen:
‘To-gen, Nin-Tlu spreekt de waarheid. Zij laat ons kiezen en wil vriendschap.’
‘Wacht, To-gen,’ zegt Oc-dan nog, maar de krijger haast zich naar de vrouw toe.
Even blijven beiden naar elkaar staren.
‘Ben je het werkelijk, La-nin?’
‘La-nin weigerde altijd een man te nemen, Sorane. Haar zoon herinnerde haar telkens aan haar man bij de Hom-jen. In mijn stam worden vrouwen niet gedwongen, maar tot nu mochten ze echter niet terugkeren.’
‘Dat weet ik uit je gedachten, Tlu. Daardoor weet ik dat ik je kan vertrouwen. Dat is de voornaamste reden dat ik je Anya gegeven heb.’
Op dat moment naderen nog twee jongere Kines de groep.
‘Je zoon en dochter, Tlu,’ zegt Sorane glimlachend.
De vrouw kijkt even verbaasd, maar dan herinnert ze de woorden van Sorane en glimlacht ook.
‘Ja, Loy en Uta.’
Bij de Hom-jen klinken plots stemmen, als de hoofdman en enkele andere krijgers naar hen toekomen.
‘Jij en je drie vrienden hebben we in ons dorp verwelkomd. Maar nu ga je met onze vijanden om,’ zegt hij met trillende stem, terwijl hij naar Sorane en dan naar Deno, Jouna en Aenon wijst.
‘Nin-Tlu hier, wil vriendschap met de stam van Hom-jen. Er zijn genoeg doden gevallen, Tran Ko-von.’
De hoofdman staart de Kines vrouw verbaasd aan.
‘Nee, dat wil ze niet, vrouw. Ze wil je misleiden en later al onze vrouwen laten roven.’
‘Dat kan ze niet, Tran Ko-von. En jij wil ook vriendschap, dat weet ik uit je gedachten. Ik weet al wat je denkt, zoals ik ook de gedachten van de Kines hier kan weten als ik het wil.’
Ko-von schrikt even, maar hij is een verstandig man.
‘Ik weet dat ik jou kan vertrouwen, zoals ik ook Tlu hier vertrouw.’
Dan knikt de hoofdman. Misschien is Tlu mijn vertrouwen wel waard. Maar de Hom-jen zullen hen niet zo snel als vrienden zien.
‘Dat weet ik, zoiets vraagt tijd, Ko-von. Tlu biedt alle leden van jouw stam de keuze om terug te keren als ze het wensen. To-gen en La-nin hebben elkaar weergevonden.’
Ko-von kijkt in de richting dat Sorane wijst en merkt dat beiden elkaar omarmen. Dan knielt de krijger en neemt zijn zoon in de armen. Die voelt zich echter nog onrustig, want het is de eerste maal hij zijn vader ziet.
‘Worden deze Hom-jen werkelijk vrijgelaten?’
‘Ja, als het hun wil is kunnen ze terugkeren naar jullie dorp, Ko-von. Maar ik moet u wel vragen om hetzelfde te doen, met de Kines die in de grotten verblijven. Geef hun de keuze om te blijven of terug te keren.’
‘Er zijn geen…’
‘Ik vertrouw u, Ko-von. Maar als je liegt, dan kan ik je niet als hoofdman zien,’ hoort hij plots de stem van Sorane in zijn hoofd.
Hij schrikt hevig en knikt dan.
‘Ik breng u bij hen.’
‘Dank u, Ko-von. Ik en Tlu en twee mannen zullen ons begeleiden.’
Even aarzelt de man. Drie Kines vrij in hun dorp, dat heeft nog nooit iemand gewaagd.
‘Iemand moet ooit de eerste poging toestaan, Ko-von.’
De hoofdman geeft een teken aan zijn vier lijfwachten, die hem willen volgen.
‘Dat is niet nodig, Ko-von. Je vreest dat enkele stamleden een poging zouden doen om de plaats van de man in te nemen, die de goden uitverkoren hebben,’ zegt Sorane met een glimlach.
‘Ben jij dan een godin, vrouwe?’
‘Nee, Ko-von. Ik heb echter verschillende krachten die goddelijk lijken voor wezens die ze niet kennen. Dit is voor u.’
Ko-von merkt dat de roodharige vrouw hem een vreemd voorwerp aanreikt en neemt het uit haar hand.
Dadelijk hoort hij een stem zeggen:
‘Druk mij tegen de achterzijde van je hals, Ko-von.’
Aarzelend doet hij het en voelt een lichte kitteling als het verandert van vorm. Zowel hijzelf als Tlu schrikken als ze plots een blauwe gloed omgeven worden. Als ze naar Sorane kijken zien ze bij haar hetzelfde vreemde licht om haar lichaam. De Hom-jen schrikken echter nog meer en wijken achteruit. De Kines schrikken echter ook, maar zij blijven op hun plaats staan.
Dan stapt Sorane naar voor.
‘Ko-von jullie hoofdman en Tlu de leidster van de Kines hebben de wapens tussen beide stammen neergelegd. Ze willen beiden vriendschap tussen jullie volkeren. Daarom heb ik hen een teken te geven, waardoor ik hun leiderschap bevestig. Zolang deze gloed enkele eerste dag van de week geactiveerd wordt is het mijn wil dat zij jullie leiders blijven. Als een van hen mijn vertrouwen verliest, dan zullen jullie een andere leider of leidster moeten kiezen,’ klinkt haar stem luid.
Onder de Hom-jen wordt er wel gemompeld maar velen knikken instemmend.
‘Daarom heeft Ko-von beslist om alle Kines in de grotten de keuze te laten om terug te keren naar hun volk of bij jullie als gelijkwaardige stamleden te verblijven. Ook Nin-Tlu, van de Kines heeft deze beslissing genomen. De eerste Hom-jen zijn al op het plateau aanwezig. De anderen zullen in de acht andere dorpen de keuze kunnen maken en over een week of twee aankomen.’
Over het hele plateau is het doodstil, als Sorane naar de hutten toestapt. Op een teken van Sorane volgen Ko-von en Tlu haar. Jouna en Aenon stappen achter hen mee. Ook zij hebben hun scherm ingeschakeld, zoals Sorane het wenste. Deno staat aan de rand van het dorp, met geactiveerd energiescherm en zijn armen over elkaar gekruist naar beide groepen te kijken.
Oc-dan staart echter naar de Kines, die tot nu hun vijanden waren. Dan merkt hij dat Ni-nen, die een paar jaar geleden tot zijn jachtgroep behoorde. Ze viel echter in handen van de Kines. Hij ziet haar en enkele anderen vrij naar hen toekomen. De Kines kijken met gemengde gevoelens toe. Toch zijn er enkelen, die een Hom-jen vrouw bij zich hebben. Een paar van die vrouwen komen ook naderbij. Een kines krijger volgt elk van hen met een lichte aarzeling. Ze zijn wel op hun hoede.
Ni-nen, een van de vrouwen, blijft voor hem staan. Oc-dan en de vrouw kijken elkaar aandachtig aan. Dan legt ze haar hand op de schouder van de krijger naast haar.
‘Dit is Kme, mijn man,’ hoort hij haar verbaasd zeggen.
Als Oc-dan haar niets zeggend blijft aanstaren.
‘De Kines mannen zijn geen monsters, Oc-dan. Ook zij kunnen liefhebben, zoals wij allen. En ik ben van hem en onze kinderen gaan houden.’
‘Ben je gelukkig, Ni-nen?’
‘Ja, Oc-dan. Ni-nen is gelukkig en ik hou met heel mijn hart van haar.’
Verbaasd kijkt Oc-dan de Kines krijger aan.
‘Ik heb mijn man onze taal geleerd en hij mij de taal van zijn volk.’
‘Blijf je dan werkelijk bij hen?’
‘Zeker, Oc-dan. Ik heb geen famillie meer bij de Hom-jen.
‘Daar vergis je je in, Ni-nen. Je zus To-nen was vermist tijdens de jacht, maar zij slaagde erin om in haar eentje te overleven en keerde een jaar nadat jij geroofd werd terug. Ze heeft nu ook een man en drie kinderen.’
Ni-nen slikt even. Ze heeft al die tijd gedacht dat haar zus dood was.
‘Is ze hier?’
‘Niet in dit dorp. Ze leeft nu aan de andere zijde bij de Nactan krijgers. Zij beheerst haar eigen Nactan zoals de beste.’
‘Is ze dan toch geslaagd om haar doel te bereiken? Ze wilde altijd al een Nactan krijger worden.’
‘Dat is ze zeker. Misschien kan je haar eens bezoeken.’
Even kijkt ze naar man aan en ziet hem knikken.
‘Ik wil mijn gezin aan haar voorstellen, Oc-dan.’
Oc-dan schrikt van haar woorden, maar knikt dan toch.
‘Het zal niet gemakkelijk zijn, Ni-nen. Een Kines krijger wordt daar nog steeds als een vijand beschouwd.’
‘Ik weet het. Maar er zijn ook Hom-jen van dat dorp, die vermoedelijk willen terugkeren. Misschien kunnen we samen naar dorp toegaan. Ze zullen daar ook blij zijn als ze hun familieleden zien weerkeren.’
Oc-dan is daar nog niet zo zeker van.
‘Er zijn ook een aantal Hom-jen mannen die een Kines vrouw hebben. Maar zij mochten van de Nin nooit aan de aanvallen tegen hun eigen volk deelnemen,’ hoort hij Kme zeggen.
Met gemengde gevoelens kijkt hij de man in de ogen. Plots grijpt hij de rechterhand van de Kines stevig vast en drukt ze.
‘Ik aanvaard je, Kme. Misschien worden we ooit wel vrienden van elkaar,’ zegt hij.
‘Ik zou dat wensen, krijger.’
‘Is het waar wat Sorane zegt, dat we allen gelijken zijn, Oc-dan?’
‘Dat is juist, Ni-nen. Voor haar zijn alle levende wezens gelijk.’
‘Maar zij is toch een goddelijk wezen.’
‘Zeg haar dat maar niet, Ni-nen. Ze is een vrouw zoals jij, maar zoals zelf zegt, bezit ze krachten, die wij nu niet kennen. Maar ooit zullen onze volkeren die ook bezitten. Daarom wil ze vriendschap tussen onze stammen en alle anderen.’
‘En de goden van Ta’lan-tin. Is Sorane ook een van hen?’
‘Nee, maar ze wil er wel naartoe.’
‘Is ze wel betrouwbaar, Oc-dan?
‘Ik weet niet waarom. Maar ik vertrouw en haar gezel en beide vrienden ook. Spijtig dat ze niet bij ons thuishoren.’
‘Toch geen oogje op die met het rode haar laten vallen, hoop ik.’
Oc-dan zegt niks, maar kijkt snel in een andere richting.
‘Dus toch, brand je vingers maar niet.’
‘Ze heeft al een man, Nin-nen. Over enkele dagen vertrekken ze.’
‘En dan! Waag je…’
‘Laat het, Ni-nen. Sorane zal nooit van mij zijn, dat zag ik in haar ogen. Ze hoort ook niet bij ons volk.’
‘Waar komt ze dan vandaan, Oc-dan?’
De krijger wijst naar de lucht.
‘Is ze een godin?’
‘Niet alle wezens die van daarboven komen zijn goden, Kme.’
De volgende morgen is Sorane als eerste op en stapt de hut uit. Ze ziet enkele Kines met Hom-jen praten. Dan merkt ze Nin-Tlu op, die vergezeld van enkele lijfwachten naar haar hut toekomt.
‘Vandaag bespreken we de overeenkomst met de Hom-jen, Sorane. Ik kwam kijken of jij en je gezellen aanwezig wilden zijn.’
‘Ik kan niet, Tlu. Ik moet sneller vertrekken dan ik van plan was.’
‘Bij de onderhandelingen zou jouw aanwezigheid wel helpen.’
‘Misschien, maar ik heb vertrouwen in jou en Ko-von. Ik slaagde erin om, dankzij machtige wezens weer op te staan uit de dood, maar mijn tijd is beperkt. Ik verlies langzaam maar zeker mijn greep op mijn lichaam.’
‘Dat is vreselijk, Sorane. En daarom moet je naar Ta’lan-tin. Ben je zeker dat ze je daar kunnen helpen?’
‘Niet echt, Tlu. Maar in Ta’lan-tin is een schrijn dat mij met mijn bestemming verbindt. Dat moet ik zien te vinden.’
‘Dan moet je gaan, Sorane. Ik zou je graag in de toekomst weer begroeten.’
‘Dat hoop ik ook, Tlu. Met de hulp van Anya zullen jullie alles tot een goed einde brengen en jullie volkeren zij aan zij leren vechten, als het nodig is. Maar vergeet niet dat vriendschap en liefde een betere weg is naar de toekomst.’
‘Dat besef ik, Sorane. Maar onze volkeren hebben jaren strijd gevoerd. Langs beide zijden zijn doden gevallen. Om dat te beëindigen zullen er wel vele manen voorbijgaan.’
‘Het zal niet eenvoudig zijn, dat weet ik. Maar met de juiste leiders zullen jullie slagen.’
‘En u denkt dat ik een van die leiders ben, Sorane.’
‘Ja, Tlu. Ik voel dat en ook dat Ko-von vriendschap met jullie wil. Hij heeft genoeg van die gevechten.’
‘Zelfs als hij dat wil, dan zullen er steeds problemen zijn. Want maar een derde van onze stamleden samen zijn vrouwen. Niet genoeg voor alle mannen.’
‘Ik zal in Ta’lan-tin uitzoeken, waarom jullie vrouwen ontvoerd werden. Als het mogelijk is, zal ik ze proberen te laten weerkeren.’
Tlu knikt even. 
Ook Sorane knikt en verlaat de hut. Zodra ze de omgeving scant weet ze dat Jouna en Aenon haar al opwachten aan het begin van het pad. Even aarzelt ze, maar dan verandert ze van richting en stapt naar hen toe. Zowel Kines als Hom-jen zien haar het dorp verlaten. Als Tlu de hut verlaat heeft Sorane bijna haar twee vrienden bereikt. Maar Sorane’s gedachten scannen al kilometers ver de omgeving. Buiten vele dierlijke soorten kan ze geen levende wezens vinden. 
Tot haar gedachten de kust bereiken. Daar vindt ze menselijke wezens die in een dorp van vissers leven. Maar er zijn ook gedachten van anderen die ze niet volledig kan peilen. Die gedachten zijn haar doel. Ze wil die wezens zien bij wie die gedachten horen.
Tlu kijkt Sorane en haar beide gezellen na, als ze aan de afdaling beginnen. Dan pas merkt ze Ko-von op die naar haar toekomt.
‘Nin-Tlu. Hebben onze nieuwe vrienden ons al verlaten?’
‘Ja, Sorane wil zo snel mogelijk Ta’lan-tin bereiken, hoofdman. Ze heeft beloofd om naar onze vrouwen uit te kijken.’
‘Dat is een mooi streven, Nin-Tlu. Ik hoop dat het haar dood niet wordt. De bewoners van Ta’lan-tin hebben vreemde lichtgevende stokken als wapens. Die zijn machtiger van onze speren. Wij hebben verschillende krijgers verloren, toen we onze vrouwen wilden verdedigen.’
‘Dat is juist, Ko-von. Wij verloren ook krijgers door die wapens. We weten hoe gevaarlijk die zijn, naar ze hebben ook andere wapens, die vanop afstand kunnen doden.’

Plaats een reactie