3- De aanval

Intussen rijden de krijgers van Erdes elke maand uit op rooftocht naar naburige stammen. Daar roven ze goederen en jonge vrouwen. Zo worden ze al snel in een steeds groter wordend gebied gevreesd. Op een dag stoten hun verkenners op een verborgen vallei. Er zijn maar drie toegangen en door een ervan dringen ze de vallei binnen.

In deze vallei leeft een kleine stam van ongeveer tachtig mannen en honderdzeventig vrouwen en kinderen in alle rust. Ze voelen zich veilig en zijn zich van geen gevaar bewust. Geen van de krijgers merkt de vier verkenners op die grijnzend toekijken hoe de kinderen tussen de hutten spelen en een aantal mooie vrouwen die op hen letten.

‘Die zullen een goede aanwinst zijn voor, Heer Erdes,’ zegt een van de vier krijgers.

Onopgemerkt keren ze weer naar hun paarden aan de rand bij de uitgang van de vallei. Een paar minuten later rijden ze naar het oosten. Al na een paar uur merken ze de honderdtwintig krijgers van hun roversbende op. Ocon, de leider laat halthouden om naar hun verslag te luisteren. Pas de volgende dag vertrekken ze. Een paar dagen later nadert de groep de toegang tot de vallei en trekken erbinnen. En verspreiden zich volgens het plan van Ocon. Alleen weten ze niet dat er op vele plaatsen dierenvallen geplaatst zijn om te voorkomen dat wilde dieren het dorp zouden overvallen.

Pas als de eersten in een val terechtkomen, beseffen ze het. Maar het kost hun wel een paar paarden en krijgers. Het dorp is echter omheind door rotsblokken, waardoor een rechte aanval met de paarden uitgesloten is. Een hard man tegen man gevecht barst los. Maar de verdedigers kennen de omgeving en weten de plaatsen waar vallen geplaatst zijn; maar de aanvallers niet. Een aantal aanvallende krijgers lopen bij de aanval daarin. Al snel moeten de aanvallers zich terugtrekken. Een aantal van hen stoot op een tiental vrouwen en een paar kinderen, in de rivier aan het wassen zijn. Ze nemen ze gevangen en trekken ze mee naar de toegang. Daar komen ze samen en maken dat ze de vallei uitkomen. Als ze buiten de vallei verzamelen, beseffen ze pas hun verliezen. Iets meer dan de helft van hen zijn dood of gewond achtergebleven. Ze hebben nog een tachtigtal paarden. En hun buit is maar klein. Zes jongens, acht jonge meisjes en zestien vrouwen, die al een man hadden. Vijf van de vrouwen worden met een speer doorboort en vallen in het hoge gras. De jongere en kinderen worden elk op een paard gelegd en vastgebonden. Dan zet de groep zich in beweging.

Terwijl de vijand op weg gaat naar hun hoofddorp, maken ook de verdedigers de balans op.

Nog drieënveertig krijgers zijn gezond. Veertien andere worden verzorgd. De drie zwaargewonden worden zoals gebruikelijk is, uit hun leiden verlost. Een paar vrouwen zijn gedood en enkelen licht gewond. Maar de vermisten kunnen ze niet helpen. Enkele van hen, onder wie een jonge krijger met de naam Vok volgende vijandelijke krijgers tot buiten de vallei en vinden de dode vrouwen. Vok en de acht anderen staren naar de lichamen. Vok knielt naast hen en onderzoekt ze. Maar ze kunnen niets meer doen. Ze zijn allen dood. Als ze terugkeren, komt Voks vrouw Hasa aangelopen.

‘Vok, je vader is gedood en je zus is nergens te vinden.’

‘Wat is Gjon, dood?’

‘Ja, hij heeft drie krijgers gedood, maar hij kreeg een speer door zijn borst en een andere in zijn rug.

‘Breng me bij hem, Hasa.’

‘Je bent gewond, Vok.’

‘Het is niet zo erg, vrouw.’

Toch wankelt de krijger lichtjes. Als hij Hasa en de anderen volgt. Maar Vok begint steeds meer last van zijn been te krijgen, want het is een diepe wonde van een bijl. Zijn been is omheen de wonde al blauw uit geslagen.

‘Je kan beter gaan zitten, Vok. Laat ons een verband met genezende kruiden aanleggen. De krijgers zullen je vader en de anderen doden wel naar het dorp brengen.’

Vok knikt en zegt:

‘Wees maar voorzichtig, Hasa. Je mag ons kind niet verliezen.’

Even kijkt de vrouw haar man aan, maar dan schudt ze haar hoofd.

‘Zonder mijn man en onze beschermer, is er geen toekomst voor ons, Vok.’

De, drieëntwintig lentes tellende, Vok kijkt haar even aan en wijst naar een boomstronk. Dan wankelt hij erheen en gaat erop zitten. Hij kijkt zijn, iets meer van acht maanden zwangere, vrouw is hem trouw dat weet hij. Hij ziet haar ook niet als zijn bezit. Handig legt ze genezende kruiden, die ze in een buidel aan haar heuptouw draagt, op zijn wonde. Dan doet ze een, speciale dierenhuid eroverheen en maakt het vast met een knoop. Ook de wonde aan zijn linkerschouder verbindt ze.

‘Zo, voel je je nu al beter, man.’

Vok knikt even. Dan staat hij weer op en verandert nu van richting. Opgelucht ziet Hasa haar man naar het dorp wankelen. Toch loopt hij iets vaster.

Drie dagen later worden de doden begraven.

‘Ik hoop dat ze Lin goed behandelen, Vok.’

Vok knikt alleen maar, want hij beseft dat hij er niets aan kan doen. Ook niet voor de andere stam leden.

Op de raad willen enkelen wel de ruiters achterna. De ene voor zijn dochter, de andere zijn vrouw of toekomstige vrouw. En nog anderen voor zijn zoon.

‘Mijn zus hebben ze ook mee geroofd, maar ze weten niet waar ze naartoe rijden op hun Kisirs. En hun zoeken is al even nutteloos, dan terugkeren zonder jachtbuit.’

Sommigen knikken anderen schudden hun hoofd.

‘Vok heeft gelijk, krijgers. Als we zouden weten waar ze hun dorp hebben, dan zouden we iets kunnen proberen, maar we weten het niet,’ zegt een van de ouderen.

‘Nu moeten we ons beraden wat we gaan doen.’

‘We zijn niet meer veilig hier,’ zegt een krijger.

Een van de stamoudsten knikt.

‘Zijn er wachters uitgezet, Coro?’

‘Aan elke ingang een, Lorm. En twee op de hoogste toppen.’

Dan neemt Dris de leider van de ouderen het woord.

‘We hebben besloten om de vallei te verlaten, want de stam is hier niet meer veilig. We keren terug naar de oude jachtgronden in de bergen. Daar zijn we moeilijk te vinden en een nieuwe aanval zou de vijand vele krijgers kosten.’

‘En als er al anderen een dorp hebben.’

‘Dan moeten we ons misschien bij hen voegen, Kion.’

Enkelen knikken andere kijken maar weigerachtig. Ma

Plaats een reactie