Meer dan een minuut staart hij naar de mooie vrouw die voor hem staat. Zij lijkt gewapend met twee korte stokken van ongeveer halve armlengte lang. Haar huid is veel lichter dan de zijne. Alsof ze nog nooit in de zon gelopen heeft. Haar kleding is ook anders dan de vrouwen van de stam. Ze heeft een lang kleed aan, tot boven haar knie. Het lijkt alsof er een stuk afgescheurd is. Op verschillende plaatsen is het zelfs gescheurd en ze heet verschillende schaafwonden aan haar armen en benen.
Terwijl ze hem blijft aankijken, zakt ze langzaam door haar knieën en legt beide stokken voor zich op de grond. Vok ontspant zich, al heeft hij niet veel angst van de vrouw. Vrouwen kunnen niet vechten. Toch is er iets aan haar dat hem waarschuwt. Dan richt er zich weer op.
‘Hasa Mirinan,” zegt ze, terwijl ze naar zichzelf wijst.
‘Ik.. Vok,’ antwoordt hij aarzelend.
‘Eso,’ zegt ze.
‘Maar Vok schud zijn hoofd. Hij begrijpt haar niet.
Dus wijst ze naar het dode dier en dan naar haar mond. Nu begrijpt hij haar. Ze heeft honger.
Snel knikt hij en knielt naast het dier. Op dat moment schrikt de vrouw als Aven en een andere jagers opdagen. Dadelijk grijpt de vrouw naar haar stokken op de grond en wijkt achteruit.’
‘Waar heb je die vrouw op de kop getikt, Vok?’ vraagt Aven met een glimlach, terwijl hij zijn speer laat zakken.
‘Ze was hier plots, maar ze heeft hulp nodig.’
‘Je wil haar toch niet?’
‘Misschien wel, Gemo. Haar naam is Hasa. Ze bevalt me, maar ze hoort niet bij de stam,’ zegt Vok, terwijl hij opstaat en zich naar de vrouw wend.
Dan wijst hij naar Aven en Gemo en zichzelf en drukt zijn handen in elkaar. Het gebaar dat ze bij hem horen. Hij merkt dat de vrouw zich ontspant en knikt. Dan steekt ze beide stokken onder haar riem.
‘Wat wil ze met die stokken? Vechten?’
‘Ik weet het niet. Maar ze is hier vreemd en alleen. Misschien voelt ze zich veiliger met die stokken.’
‘Ben je zeker dat je haar wil, Vok?’
‘Als ze geen man heeft, dan misschien wel, Aven.’
‘Dan wacht ik wel een tijdje. Maar eis haar maar snel op, voor iemand anders het doet.’
‘Oken heeft ook nog geen vrouw, dat weet je. Misschien wil hij haar wel,’ zegt Gemo grijnzend.
‘Ze begrijpt ons niet, Gemo.’
‘Is ze doof?’
‘Nee, ze spreek een vreemde taal.’
‘Vok, nisi mo tonalo,’ zegt de vrouw nu en wijst naar de heuvel.
Vragend kijkt Vok haar aan.
‘Wat zegt ze?’
‘Weet ik niet?’
Dan wijst de vrouw op Vok en dan naar de heuvel.
‘Ze wil dat we haar volgen, denk ik,’ merkt Gemo op.
Vok knikt naar de vrouw, die voor hen de heuvel opstapt. De drie jagers volgen haar en op de top blijven ze verrast staan. Beneden zien ze nog twee vrouwen met dezelfde stokken gewapend als Hasa bij zich heeft. Als ze naar hen toestappen, zien ze nog een vrouw en twee mannen naast elkaar op de grond liggen.
‘Edana, ki nota meron fon,’ zegt de vrouw.
Een van de twee vrouwen knikt en steekt haar stokken onder de riem om haar heupen.
‘Gemo, wil jij de anderen halen. De vreemden hebben hulp nodig.’
‘Je wil hen helpen.’
‘Ik vertrouw, Hasa.’
‘Wauw. Je valt voor die vrouw. Ze is mooi, dat wel, Vok. Maar wie weet, is ze een vijand.’
‘Doe het maar, Gemo. Ze zijn vreemd, maar ze overleven hier niet lang.’
Vok knielt intussen naast een man en tast naar zijn wonden.
‘Aven, we hebben kruiden nodig. Hun wonden zijn vermoedelijk ontstoken.’
Aven heeft zijn aandacht even op de twee vrouwen. Ze zijn allen jong.
‘Ongeveer tweeëntwintig lentes,’ denkt hij.
‘Als je een van hen wil, zal je hen toch eerst moeten helpen, Aven,’ hoort hij Vok plots zeggen.
Even schud hij met zijn hoofd, dan knikt hij.
‘Je hebt gelijk. Maar ik heb al twee vrouwtjes om voor te zorgen. Een derde erbij, kan op dit moment niet,’ zegt hij glimlachend en haast zich naar de bron toe.
‘Ik ga een beetje water halen,’ hoort Vok hem nog zeggen.
Dan wendt hij zich tot Hasa en wijst naar zichzelf.
‘Ik, een. Gemo en Aven. Nog twee,’ zegt hij.
Hasa knikt.
‘Nog vijf anderen,’ zegt hij dan, terwijl een hand met zijn vingers van elkaar omhoog steekt..
Even schrikt Hasa. Dat betekent dat ze tegenover acht krijgers staan. Dan grijpt Vok haar rechterhand vast. Even wil ze haar hand terugtrekken en haar stokken grijpen, maar dan drukt de krijger haar hand tegen zijn borst.
‘Vrienden,’ zegt hij.
‘Hij bedoeld dat we vrienden zijn,’ zegt Hasa tegen haar lotgenoten.
‘Of hij bedoeld dat hij een oogje op jou heeft.’
‘Misschien, Revina, Hij is een knappe krijger. En mijn man Omno is gedood, dat weet je.’
‘Ja, dat weet ik. Je was er helemaal van de kaart van. En nu wil je al een ander.’
‘Omno zou het gewild hebben, Revina. En we hebben hulp nodig.’
Dan ziet Hasa Vok naar de twee staande vrouwen en de gewonden wijzen.
‘Vrienden,’ zegt hij nogmaals..
‘Zo te zien wil hij ons dan toch helpen. Ik denk je gelijk hebt, Hasa. Ze lijken werkelijk vrienden te zijn.’
Hasa kijkt even naar de twee vrouwen.
‘Ik denk eerder dat ze vrouwen willen, Viga.’
Dan loopt Vok naar de mannen toe. Dan wijst hij hen een voor een aan. Met zijn andere hand wijst hij naar Hasa. Ze snapt niet wat hij bedoeld.
‘Je verstand gebruiken, Hasa,’ hoort ze Revina zeggen, ‘Ik denk dat hij je vraagt of een van onze mannen de jouwe is.’
‘Je bedoelt dat hij wil weten of ik een man heb?’
‘Dat bedoel ik?’ zegt Revina, terwijl ze naar Vok toestapt.
Voor hem blijft ze staan een kijkt hem aan. Dan wijst ze naar de man die rechts ligt.
‘Ik. Revina,’ zegt en wijst naar de middelste gewonde.
’Hogan, mijn man,’ zegt ze dan en grijpt haar beide handen in elkaar.
Dan wijst ze naar de linkse en wijst dan naar de gewonde vrouw. Weer ziet Vok de vrouw voor hem met haar handen in elkaar grijpen.
‘Hasa’s man is hier niet,’ denkt hij opgelucht, met een glimlach.
Dan betrekt zijn gezicht opnieuw, als hij beseft dat ze misschien wel ergens anders een man heeft. Aarzelend kijkt hij Hasa aan. Ze ziet zijn vragend blik. Maar ze weet niet wat moet zeggen. Achter zich hoort ze stappen naderen en merkt de zeven jagers op die hen naderen.
‘Daar zijn twee mooie lekkere vrouwtjes,’ zegt een van hen.
‘We helpen hen, Gir. Meer niet.’
‘Oké, oké. Vok. Maar ze mogen mij toch wel bevallen.’
‘Als je maar van hen afblijft, Gir. Ze begrijpen onze taal niet.’
Een voor een worden de wonden uitgewassen en met genezende kruiden bedekt. Vier krijgers gaan op de heuvel die hen omringt zitten om de wacht te houden. Vok, Oken en twee anderen gaan slapen. Iets na twee uur lossen ze hun vrienden af.
De volgende dag kunnen twee vrouwen opstaan. Hasa heeft een verband om hun wonden aangelegd.
Vok wendt zich tot haar en probeert haar te vertellen dat een paar van hen blijven. De anderen moeten op jacht, want ze hebben maar weinig eten. Eerst begrijpt ze hem niet goed, maar dan klaart haar gezicht op. Oken en Gir volgen Vok de heuvel op. Even knikken ze naar een jager die daar op wacht staat.
‘Tot straks, Gron,’ zegt Gir.
Hasa kijkt Aven aan, die bij hen is blijven staan.
‘Jullie mogen niet bij ons blijven, krijger. We zijn op de vlucht. Als ze ons samen vinden, dan doden ze ons allen,’ zegt ze.
Maar de jager verstaat haar niet, maar toch voelt hij dat ze iets ernstig zegt.
‘Gevaar?’ vraagt hij.
Hasa begrijpt het woord echter niet. Plots krijgt ze een idee en wenkt de krijger. Aarzelend volgt Aven haar de heuvel op, zich afvragend wat deze vrouw van hem wil. Op de heuvel blijft ze staan en wijst op Aven, dan op een paar anderen jagers op de heuvelrand. Aven knikt even.
Dan wijst ze op zichzelf en haar lotgenoten.
Ze probeert het woord dat Vok gebruikte uit te spreken en zegt:
‘Grient.’
Aven glimlacht als hij het woord even tot zich laat doordringen en zegt:
‘Vriend.’
Hasa knikt ijverig. Dan wijst ze naar het oosten en zegt opnieuw:
‘Vrient, ‘ maar nu schud ze haar hoofd.
Even staart hij haar aan.
‘Dan geeft hij haar een hand.’
‘Vriend,’ zegt hij weer. Maar als hij haar loslaat grijpt hij zijn mes en neemt een dreigende houding aan.
‘Vijand,’ zegt hij dan.
Hasa schrikt, maar dan steeds hij zijn wapen weg en glimlacht. Dan ziet ze hem naar het oosten wijzen en hoort hem zeggen:
‘Vijand.’
Dan wijst hij naar Hasa en de haar lotgenoten in de inzinking.
Hasa knikt.
‘Vijand van Hasa,’ zegt ze, terwijl ze het woord vijand van de jager gebruikt.
Nadenkend kijkt Aven naar het oosten, maar ziet niets.
Dan wijst hij naar zichzelf en de andere jagers. Daarna naar Hasa en de anderen. Als Hasa knikt wijst hij naar het zuidwesten.
‘Vijand,’ zegt hij dan, terwijl hij zijn hoofd schud.
Hasa begrijpt hem min of meer. Daar zouden ze veilig zijn, bedoelt deze krijger. Daarom knikt ze.
Dan geeft hij haar een teken en samen dalen ze weer af naar de mensen van Hasa. Aven gaat zitten ne wijst naar enkele punten voor hem.
‘Hij wil dat we gaan zitten, Hasa,’ zegt Revina.
Even later zitten ze in een kring naast elkaar. Aven wijst de vrouwen een voor een aan en zegt:
‘Vrouw.’
Dan wijst hij naar zichzelf en te wee mannen van Hasa’s groep.
‘Man.’
Zo begint hij de eerste woorden en zinnen te leren van zijn taal. Revina begrijpt hem al snel zeer goed en leert ijverig. Hasa heeft er iets meer moeite mee, maar ook zij leert bij.
Vele uren gaan voorbij voor Vok en de anderen met een kleine buit terugkeren. Even kijkt hij naar het groepje dat in de inzinking zit te praten en naar elkaar te wijzen. Even kijkt Vok wrevelig naar Aven, die naast Hasa zit. Als zij hem opmerkt, staat ze op en komt hem tegemoet.
‘Aven leert taal van jou,’ zegt ze.
Verbaasd kijkt Vok haar aan, dan knikt hij Aven dankbaar toe.
‘Man Hasa dood,’ zegt ze plots.
Vok kijk haar dadelijk aan, maar ziet haar gezicht bezorgd kijken.
‘Vok, Aven, jagers. Gaan,’ zegt ze en wijst naar het zuidwesten.
Dan wijst ze naar het westen. ‘Hasa, vrienden, Gaan.’
Maar Vok schud zijn hoofd.
‘Niet veilig, Vok. Ik wil jij niet dood.’
Maar ze schrikt als Vok plots haar blouse vastgrijpt. Dan ziet ze hem op een bundeltje stof wijzen.
‘Wat, Vok.’
‘Ik denk dat hij wil dat je die vodden aantrekt, Hasa.’
‘In die kleding zal iedereen denken dat jullie stamleden zijn.’
Hasa schud niet begrijpend het hoofd.
‘Hij wil dat we ons vermommen, Hasa. Als we eruitzien als stamgenoten van hen, dan zullen ze ons moeilijker kunnen opsporen.’
‘Wat stel jij voor, Revina?’
‘Het lijkt me een goed idee, Hasa. Ik wil wel eens zien hoe mooi mijn vrouwtje eruit ziet in die bijna jungle kleding,’ zegt de gewonde man van Revina, die al een beetje rond kan stappen, grijnzend.
‘Wij gaan aan de andere zijde van de inzinking, Revina,’ zegt Vok, Dan kunnen jullie je verkleden.’
Revina snapt er maar een deel van, maar genoeg om door te hebben, dat hij hen een beetje privacy wil geven, terwijl ze zich omkleden.
‘Die twee. Meenemen,’ zegt ze en wijst naar de twee mannen die bij hen horen.
Even glimlacht Vok en kijkt even naar de twee mannen. Dan knikt hij.
Een paar minuten later zijn weer allen samen, maar nu dragen ze ongeveer soortgelijke kleding. Vanop een afstand zijn Hasa en haar gezellen niet meer van de jagers te onderscheiden. Gron en twee anderen hebben intussen een beetje vlees boven een vuurtje gebraden en verdelen het nu onder hun groep.
‘We hebben voor ongeveer vier dagen, Aven.’
Die knikt.
‘En minstens twee weken voor ze het dorp bereiken. Dan zullen we onderweg een paar maal moeten jagen.’
Een paar uur later vertrekken ze. Aven an Gir lopen ongeveer tweehonderd meter rechts van de groep. Vok en Oken links op dezelfde afstand. Zo kunnen ze tijdig onraad bespeuren. Maar nergens is een teken van gevaar van mensen. Vok en Oken moeten een paar maal een aantal dieren verjagen, maar gelukkig zijn er geen grote kudden in de buurt, waardoor ook niet veel grote roofdieren in de buurt zijn. Dan bereiken ze een smalle boomstrook. Die scheid hen van de beregen, waar ze naartoe moeten.
Door het dichte struikgewas vorderen ze maar traag. Vlak voor ze de rand van het bos langs de andere zijde bereiken, geeft Oken een teken om te bukken.
‘Knielen,’ zegt Vok.
Hasa en de anderen kennen dat woord niet, maar ze volgen het voorbeeld van de jagers.
Oken steekt vier vingers omhoog.
‘Mendris,’ fluistert hij.
Mendris zijn grote vliegende dieren met zeer lange scherpe bekken.
Een van deze dieren is bijna een vierde grote dan de drie anderen.
‘Dat is een machtig dier, Vok,’ merkt Oken op.
‘De drie anderen zijn vrouwtjes,’ fluistert Vok terug.
‘Kom, we gaan om hen heen,’ dringt Gir aan.
Aven knikt.
‘Maak zo weinig mogelijk geluid.’
Op dat moment schrikken ze. Ze horen hoeven, die uit de richting komen van het pad dat zij gebaand hebben, op de bodem trommelen. Dan zien ze de eerste ruiters met luide kreten op hen toestormen. Maar ook de Mendris zijn opgeschrikt. Als de krijgers op hun rijdieren de grote Mendris zien opvliegen, houden ze hun dieren in. Maar het is te laat de vier Mendris maken een boog door de lucht en storten zich op hun prooi.
‘Kom, we gaan,’ zegt Aven.
De groep volgt hen, maar plots merkt Vok een beweging links van hem op. Even wijkt hij van zijn pad af en staart naar een kleinere Mendris, die in het gras zit. Aarzelend stapt hij dichter op het dier toe en merkt dat het een gebroken poot heeft. Met trillende handen legt hij zijn speren op de grond en stapt met getrokken mes op het jonge dier toe.
Even kijken ze elkaar in de ogen. Vok merkt dat het dier vuurrode vleugels heeft. De anderen hadden bruine vleugels zoals hun lichaam. Als hij er naast knielt, kijkt het dier, dat toch de helft groter is van Vok, hem aan. Voorzichtig neemt hij de poot vast een onderzoekt hem. Dan trekt hij eraan en geeft er een ruk aan met een draai beweging, waardoor het been in elkaar klikt. De Mendris slaakt een kreet, maar doet verder niets. Plots voelt hij iemand naast zich en kijkt naar links.
‘Het is Hasa, een van de vreemden.’
Vok kijkt haar aan en glimlacht even. Ze heeft vier of vijf veertig centimeter lange stokjes van drievingers dikte bij zich.
Hij knikt dankbaar en neemt dan een verband uit zijn riem tas. Achter hen horen ze beiden geluiden van vleugels en beseffen dat er een grote Mendris achter hen neergedaald is. Toch kijken ze geen van beiden om. Kalm, maar met trillende handen, wikkelt hij, geholpen door Hasa, een strak verband met vier, van de vijf, stokjes, om de gewonde poot.
Als hij zich langzaam opricht, kijkt het jonge dier even naar zijn poot en wil in het verband bijten. Vok grolt even, waarna de Mendris opkijkt. Het dier ziet Vok naar zijn voet wijzen en zijn andere voet opheffen. Dan laat hij zijn andere voet zakken en steunt nu op beide voeten. Het dier ziet Vok plots op hem en dan naar zijn poten wijzen. Aarzelend richt de Mendris zich op en staat even wankelend op beide poten. Dan pas kijkt Vok naar de Mendris achter hem.
‘Een van de vrouwtjes,’ denkt hij.
Ook Hasa kijkt om en schrikt wel even van het grote dier dat voor haar opdoemt. Dan voelt ze dat de arm van de krijger haar opzij duwt tot ze achter hem staat. Vok laat het mes aan de vrouwelijke Mendris zien en steekt het in zijn riem. Dan kijkt hij het dier recht in de ogen. En steekt zijn handen op schouderhoogte, terwijl hij achteruit stapt. Zo botst hij tegen de vrouw aan. Maar zij stapt niet achteruit, maar beweegt zich opzij. Even kijkt hij haar aan, maar Hasa staart recht naar de Mendris voor haar.
Langzaam wijken ze beiden naast elkaar achteruit. Op zes passen van de dieren liggen de speren van Vok. Even kijkt hij ernaar en bukt zich dan. Voorzichtig neemt hij de drie speren op en hangt ze over zijn rug. Het vrouwtje hapt echter naar hem, maar de jonge Mendris klapt met zijn bek een paar maal. Even kijkt het vrouwtje naar hem, terwijl Vok en Hasa zich snel uit de voeten maken.
Als hij de anderen bereikt, merkt hij pas hoe stil het is. Alleen het geluid van de drie Mendris die op de grond bij hun soort genoten neerdalen is te horen.
Het jonge gewonde dier vliegt plots omhoog en schiet de lucht in. Even kijken de andere vier hem na. Maar dan stijgen ook zij op. De jagers kijken hen na als ze de lucht in razen. Plots zien ze de jonge en bocht maken en naar hen toe duiken.
‘Pas op,’ roept Gir en duikt als eerste naar de grond.
Op een paar meter boven het hoofd van Vok, die als enige nog rechtstaat, klapt het dier een paar maal met zijn bek en schiet dan weer omhoog de lucht in.
‘Wat was dat?’
‘Ik heb hem verzorgt, Oken.’
‘Jij heb die… En je leeft nog?’ stamelt Gir.
‘Kom, we gaan verder. Onze achtervolgers zijn gevlucht?’
‘Ik vrees dat er geen achtervolgers meer zijn, Vok. Als die Mendris aanvallen is hun prooi verloren.’
‘Hé, waar is Aven?’
‘Die ging naar daar,’ zegt Gron en wijst in de richting waar ze vandaan kwamen.
Op dat moment komt Aven terug.
‘Je kan daar beter niet naartoe gaan, vrienden. Er zijn er een tiental ontkomen, maar de resten van de veertien anderen liggen daar naast hun Kisirs.’
Even slikken de jagers.
‘Eerst iets eten,’ zegt Oken, mijn buikje grolt.
Aven knikt.
Vok en Oken verdelen hun voorraad tussen de aanwezigen.
‘Niet genoeg meer voor ons allemaal deze avond,’ merkt Vok op.
‘Dan slaan we hier ons kamp op. Ik, Gron en Kige gaan in de omgeving op zoek naar kleine dieren.’
‘Blijf onder dekking van de bomen, Aven. Je kan nooit weten met die Mendris in de buurt.’
‘Je hebt gelijk, Vok. Ze zullen nu al wel vergeten zijn dat je een van hen geholpen hebt.’
Vele dagen later naderen de bergen en leiden hun nieuwe gezellen naar het geheime pad, dat naar een van de toppen leidt. Daarboven staren Hasa en de anderen naar de mooie vallei beneden hen. Dan beginnen ze aan de afdaling langs het pad, dat nu wel iets minder steil is. In de vallei blijven ze even staan aan de rivier die van het oosten naar het noordwesten de vallei in twee snijdt. De groep volgt de rivier naar het noordwesten tot ze bij een splitsing komen. In het midden waar een kleinere rivier in de grote stroomt, is een eiland met een dichte begroeiing.
Plots zien ze enkele vrouwen die kleding aan het wassen zijn in de rivier. Als die hen opmerken komen twee van hen op de jagers toe. Fen, de vrouw van Oken, omarmt hem. Oken is verbaasd. Een terugkeer als deze is hij niet gewoon. Dan ziet hij zijn tweede vrouw, maar die is nog dikker dan hij zich herinnert.
Ook zij komt aarzelend dichterbij.
‘Elis krijgt een welpje, Oken.’
Verschrikt kijkt hij zijn eerste vrouw aan.
‘Een welpje. En we dachten dat ze teveel at.’
‘Ja, Oken. Ik ook, maar in de tweede week na je vertrek begon ik te twijfelen. We vreesden dat er met jullie iets gebeurd was.’
Vok omarmt intussen zijn zeventien jarige zus, die blij is dat ook hij terug is.
Die avond is er feest in het dorp. Er wordt tot laat in de nacht door de jongeren gedanst. Hasa en haar gezellen kijken alleen maar toe, want van deze wilde krijgsdansen kennen ze niets. Soms merkt Hasa dat Vok naar haar kijkt, maar als hij opmerkt, dan kijk hij weer snel naar de dansers. Ook zijn zus danst met hen mee. De volgende dag is Lin zeer vroeg op en verlaat de hut. Voor de hut die de gasten toegewezen gekregen hebben, ziet ze Hasa, de vrouw waar haar broer soms naar loert, zitten.
Even aarzelt ze, maar dan gaat ze op haar toe.
‘Hallo,’ zegt ze.
Maar de vrouw kijkt haar niet begrijpend aan.
‘Ik, Lin,’ zegt ze dan, terwijl ze op zichzelf wijst.
‘Hasa.’
Lin knikt.
‘Hasa, kom, wassen,’ zegt ze.
Hasa staat op, want ‘Hasa, kom’ verstaat ze. Maar het woord wassen nog niet. Lin grijpt haar hand en trekt haar mee. Even later dalen beide hand in hand af naar de rivier, waar Lin haar kledij uittrekt. Hasa kijkt het mooie meisje verschrikt aan.
‘Wassen,’ hoort ze Lin zeggen.
Aarzelend kijkt ze om zich heen.
‘Krijgers mogen hier niet komen, Hasa.’
‘Alleen vrouwen,’ zegt Hasa.
Even kijkt Lin haar aan.
‘Je begrijpt me,’ zegt ze.
‘Aven leerde me enkele worden en zinnen.’
Schrikkend kijkt Lin haar aan.
‘Wil Aven jou?’
‘Nee, Aven niet.’
‘Mijn broer?’
Hasa kent echter de juiste woorden niet en trekt haar schouders op.
‘En jij, wil jij hem?’
Terwijl ze dat zegt, stapt ze achter Hasa en maakt haar bovenstukje langs achter los. Verschrikt bedekt Hasa haar borsten, als het in het gras valt. Maar dan valt ook haar lendendoek naar beneden.
‘Wassen,’ zegt Lin opnieuw en stapt het water in.
Even kijkt Hasa haar na en volgt haar dan aarzelend.
‘Hier alleen vrouwen, Hasa,’ zegt Lin en duikt het water in.
Dan steekt Hasa haar voet in het water. Het voelt koel aan maar niet echt koud. Dus stapt ze dieper het water in. Plots krijgt ze echter een pak water over zich heen. Als ze rillend om zich heen kijkt, ziet ze Lin in het water staan lachen.
Maar dan reageert Hasa en duikt onder. Ze zwemt onder water weg en komt een meter achter Lin weer boven. Voor het meisje kan reageren, grijpt Hasa haar enkels vast en geeft een ruk. Lin plonst met en luidde klap voorover in het water. Proestend komt ze weer boven en staart Hasa slikkend aan. Dan merkt ze een schaduw in de bomen op en glimlacht. Want dat kan alleen haar broer zijn.
‘Ik gaan,’ zegt ze dan.
Hasa is verbaasd, maar volgt haar naar de oever. Als ze uit het water stapt heeft Lin haar lendendoek al om haar lichaam vastgemaakt. Even blijft Hasa naar het water kijken. Het is hier zo mooi en vredig.
‘Kleed je maar snel aan,’ hoort ze Lin zeggen.
Een paar minuten later bereiken beiden het dorp. Hasa gaat terug naar hun hut. Een van haar lotgenoten, merkt haar op.
‘We vertrekken op het einde van de week, Hasa.’
Ze knikt alleen maar.
‘Je lijkt niet zo gelukkig.’
‘Ik heb alles verloren, dat weet je.’
‘Ik hoopte dat we konden blijven en tot rust komen.’
‘Dat kunnen we, Hasa. Maar we zijn zelfs hier niet veilig.’
‘Ik weet het. Ooit zullen ze komen, Revina.’
‘Dan moeten we alles klaarmaken om te vertrekken. Ik zal het Lin vragen. Misschien kan zij ons helpen. We moeten voorraden en wapens hebben. Want ik denk dat we zullen moeten jagen om eten te hebben.’
‘Daar hebben we niet aan gedacht.’
‘We kunnen ons geen wilde vlucht permitteren. Dus ik zou zeggen een maand of meer voorbereiding. We moeten leren hoe we moeten jagen en de gevaren kennen.’
‘Jij wil hier, bij deze wilden, vier weken blijven. Ben je wel goed bij je hoofd?’
‘Zeker. En ze zijn beschaafder dat jij zo te zien denkt.
Even kijkt Revina Hasa verbaasd aan.
‘Je zit toch niet achter die Vok aan.’
Hasa slikt even, dan zegt ze:
‘Niemand van ons kent de gevaren in deze omgeving. Die vliegende monsters die ze hier Mendris noemen. Als die ons te pakken krijgen, dan zullen diegenen die ons zoeken ons nooit meer vinden.’
‘Misschien heb je gelijk, Hasa.’
‘Weet je al waar we naar toe kunnen?’
‘Nee, dat niet. Maar…’
‘Daar moeten we goed over nadenken, Revina.’
